ECLI:NL:RBAMS:2022:1945

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
13/752444-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van nationale en internationale rechtsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 april 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het hof van beroep Antwerpen in België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1980, die in Nederland woont. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante juridische gronden voor de overlevering onderzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid, wat een weigeringsgrond kan zijn volgens artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de weigeringsgrond niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces en vertegenwoordigd werd door een raadsman. De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de feiten beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid.

De rechtbank heeft vervolgens artikel 6a OLW in overweging genomen, dat bepaalt dat de overlevering van een Nederlander kan worden geweigerd indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de opgelegde vrijheidsstraf in België kan worden overgenomen. Daarom heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752444-21
RK nummer: 22/386
Datum uitspraak: 5 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 december 2021 door het hof van beroep Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikeluitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest uitgevaardigd door het hof van Beroep Antwerpen op 22 april 2021. Referentie: 2016/PGA/2665 (griffienummer: 654/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 30 maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 860 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In onderdeel D van het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid. Het EAB vermeldt in onderdeel D onder 3.1a) dat de opgeëiste persoon op 14 januari 2020 op de hoogte is gebracht van het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft echter tijdens de voorgeleiding verklaard dat hij niet opgeroepen is voor de zitting in hoger beroep. Ook vermeldt het EAB in sectie 3.1a) dat de opgeëiste persoon vertegenwoordigd werd door een raadsman van zijn keuze, terwijl sectie 3.2 niet is aangekruist in het EAB.
Het Internationaal Rechtshulpcentrum heeft bij e-mail van 22 februari 2022 de volgende aanvullende informatie gevraagd:
1. Kunt u derhalve bevestigen dat dhr. [opgeëiste persoon] op de hoogte was van het voorgenomen proces en verdedigd is op zitting in hoger beroep door een gemachtigde raadsman, zoals in sectie 3.2 van het EAB?
2. Kunt u bevestigen dat dhr. [opgeëiste persoon] de dagvaarding in persoon ontvangen heeft voor de procedure in hoger beroep?
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij e-mail van 23 februari 2022 het volgende verklaard:
1. Betrokkene werd inderdaad vertegenwoordigd door een gemachtigd raadsman.
2. De dagvaarding werd per aangetekende brief verstuurd en werd niet afgehaald.
Uit deze informatie volgt dat één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan, te weten de situatie zoals bedoeld in artikel 12 aanhef en onder b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank dient daarom te beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in België
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. In dit verband overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat ingevolge artikel 27 jo. 54 Wet wapens en munitie naar Nederlands recht slechts een geldboete kan worden opgelegd, er niet toe leidt dat de in België opgelegde sanctie naar haar aard niet verenigbaar is met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26, 27, 54 en 55 Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het hof van beroep Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.