ECLI:NL:RBAMS:2022:1937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
13.338923.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot zware mishandeling en bedreiging na steekincident in Amsterdam

Op 12 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die op 18 december 2021 in een woning in Amsterdam een andere man met een mes in de nek en bil heeft gestoken. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 29 maart 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. P. Velleman, en de raadsman, mr. V. Poelmeijer, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en verbale bedreiging van meerdere personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] in de nek en bil heeft gestoken, maar niet met de intentie om te doden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar achtte poging tot zware mishandeling en mishandeling wel bewezen. De bedreigingen aan het adres van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] werden eveneens bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige en agressieve feiten, die een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormden. De omstandigheden van de zaak, waaronder de eerdere veroordelingen van de verdachte, zijn meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.338923.21
Datum uitspraak: 12 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. Velleman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V. Poelmeijer, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – kort weergegeven – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting beschuldigd van:
Poging tot doodslag op [slachtoffer 1] door met een mes in diens gezicht en/of nek en/of hals en/of bilnaad en/of billen te steken. Voor het geval dit niet kan worden bewezen is dit ook tenlastegelegd als (poging tot zware) mishandeling;
Poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] door met kracht tegen zijn gezicht te trappen, terwijl hij op de grond lag. Voor het geval dit niet kan worden bewezen is dit ook tenlastegelegd als mishandeling;
Verbale bedreiging van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met een misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Alle drie de feiten gepleegd op 18 december 2021 te Amsterdam.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1 vindt de officier van justitie dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken en ook van het onderdeel steken in het gezicht. Hij vindt te bewijzen dat verdachte [slachtoffer 1] in de nek heeft gestoken en vindt dat dit mishandeling oplevert, omdat het letsel in de letselverklaring als snijwond wordt omschreven en na drie dagen al niet meer heel indrukwekkend was. Ook kan het steken in de bil worden bewezen. Dit letsel is ernstiger, want wordt als snij- of steekwond omschreven en verdachte heeft gestoken door de broek van het slachtoffer, waardoor hij geen zicht had op wat hij aanrichtte. Nu zich op die plek allerlei kwetsbare structuren bevinden moet dit worden gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2 vindt de officier van justitie poging tot zware mishandeling bewezen, omdat het schoppen tegen het hoofd krachtig is geweest.
Ten aanzien van feit 3 kunnen alle tenlastegelegde onderdelen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 vindt de raadsman dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken en ook van het onderdeel steken in het gezicht. Niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] in de nek heeft gestoken, nu [slachtoffer 2] verklaart over het in de nek zetten van een mes, niet over steken. Bovendien kan niet worden gesteld dat verdachte in de nek heeft gestoken, nu verdachte het mes met de punt op de rug c.q. tussen de schouderbladen van aangever heeft gezet. Ten aanzien van de vraag of dit poging tot zware mishandeling oplevert heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hetzelfde geldt voor feit 2 subsidiair en feit 3. Ten aanzien van feit 2 primair vindt de raadsman dat niet kan worden vastgesteld dat er (met kracht) is geschopt. Niet uit te sluiten is dat verdachte in dronken toestand van de bank wilde afstappen en daarbij het hoofd van aangever raakte, waardoor geen sprake is van schoppen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 1] met een mes in de nek en bil heeft gestoken (feit 1).
Getuige [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte op de rug van [slachtoffer 1] ging zitten en het mes in zijn nek stak. [slachtoffer 3] zag allemaal bloed, waardoor hij dacht dat verdachte [slachtoffer 1] had dood gestoken.
Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte het mes in de nek van [slachtoffer 1] zette en dat er bloed uit zijn nek kwam.
Gelet op deze verklaringen vindt de rechtbank de lezing van verdachte dat hij het mes tussen de schouderbladen van [slachtoffer 1] heeft gezet en dat de wond in de nek mogelijk is ontstaan doordat aangever kennelijk uit schrik een beweging zou hebben gemaakt niet aannemelijk. De rechtbank gaat uit van het omgekeerde, te weten dat verdachte [slachtoffer 1] in de nek heeft gestoken en dat de beschadiging aan het shirt van [slachtoffer 1] ter hoogte van de rug tussen de schouderbladen mogelijk is ontstaan door de schermutseling tussen beiden. Verdachte heeft immers verklaard dat [slachtoffer 1] voorover gebogen stond en dat hij, verdachte, voorovergebogen achter hem stond. Bovendien past het door verdachte geschetste scenario niet bij de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] in de bil heeft gestoken. Dit is door zowel [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] als verdachte zelf verklaard.
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met het mes in zijn gezicht heeft gestoken.
Het tegen het gezicht van [slachtoffer 1] slaan en trappen (feit 2) vindt de rechtbank wel bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] met zijn vuisten heeft geslagen en zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] hebben verklaard dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen en getrapt. Het letsel op het gezicht van [slachtoffer 1] past bij deze verklaringen.
De rechtbank is van oordeel dat het steken in de nek en billen (feit 1) in dit geval geen poging tot doodslag of voltooide zware mishandeling oplevert en spreekt verdachte daarvan vrij. Wel acht de rechtbank poging tot zware mishandeling bewezen.
Het slaan en trappen tegen het gezicht (feit 2) levert een mishandeling op. Er is onvoldoende bewijs voor de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Hieronder zal de rechtbank hierop nader ingaan.
Feit 1: vrijspraak van poging tot doodslag en van zware mishandeling
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte [slachtoffer 1] met het mes in de nek heeft gestoken met het doel om hem te doden. Dat betekent dat de rechtbank geen ‘vol opzet’ op de dood bewezen vindt. Ook als verdachte voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad kan poging tot doodslag worden bewezen. Voor voorwaardelijk opzet moet sprake zijn van:
  • een aanmerkelijke kans op de dood door het handelen van verdachte en
  • de bewuste aanvaarding van die kans door verdachte.
Met een aanmerkelijke kans op de dood wordt een niet verwaarloosbare, reële kans bedoeld, dat iemand door de handeling komt te overlijden. Verdachte heeft [slachtoffer 1] gestoken in de nek, waarin zich kwetsbare structuren, zoals aders, zenuwen en wervels, bevinden. Hij heeft daarbij een scherp keukenmes gebruikt. In zijn algemeenheid is een steek in de nek met een dergelijk mes geschikt om de dood van het slachtoffer te doen intreden. In deze zaak kan de rechtbank echter niet vaststellen met welke kracht is gestoken en evenmin dat er diep in de nek is gestoken. Het letsel van [slachtoffer 1] leidt niet zonder meer tot de conclusie dat verdachte met enorme kracht heeft gestoken. Het lijkt er, gezien het oppervlakkige letsel bij [slachtoffer 1] en de verklaring van [slachtoffer 3] , eerder op dat verdachte met het mes langs de nek heeft gestoken, waarbij de nek net is geraakt. De getuigenverklaringen en ook de verklaring van verdachte zelf geven hierover geen uitsluitsel. Gelet hierop kan de rechtbank niet concluderen dat de kans dat [slachtoffer 1] door de steek met het mes zou komen te overlijden, reëel en dus aanmerkelijk was. Ook ten aanzien van het steken in de bil kan de rechtbank niet vaststellen dat hierdoor een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Daarom vindt de rechtbank dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.
Om zware mishandeling te kunnen aannemen moet komen vast te staan dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarbij is onder meer van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Het slachtoffer heeft enerzijds oppervlakkig letsel, bestaande uit snij- en krasletsel en anderzijds dieper letsel, bestaande uit een snij- en een steekwond. Weliswaar was medisch ingrijpen noodzakelijk, maar het is volgens de GGD de verwachting dat het letsel bij ongecompliceerd beloop zonder blijvende schade zal genezen. Volgens het OLVG-Oost is de kans op langdurige (langer dan zes weken) behandeling/genezing niet aannemelijk. Het is dus de verwachting dat [slachtoffer 1] binnen afzienbare tijd weer is hersteld. Dat het herstel anders is verlopen dan deze inschattingen is de rechtbank niet gebleken. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat verdachte van zware mishandeling wordt vrijgesproken.
Feit 1: veroordeling voor poging tot zware mishandeling door het steken met een mes
Het slachtoffer heeft letsel opgelopen in zijn nek en bil, maar zoals hiervoor overwogen vindt de rechtbank dit geen zwaar lichamelijk letsel. Wel is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de handelingen van verdachte en dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. In de nek bevinden zich onder meer zenuwen, spieren en nekwervels. Ook in de bil bevinden zich kwetsbare structuren, zoals de kringspier en sluitspier en diverse bloedvaten. Als deze kwetsbare onderdelen in de nek en bil worden beschadigd – de rechtbank vindt de kans op zulke beschadigingen aanmerkelijk gelet op de scherpte en grootte van het mes en de plek en aard van het letsel – dan kan dit ernstige gevolgen hebben, zoals verlamming of handicap bij de stoelgang. Dit is naar het oordeel van de rechtbank algemeen bekend. Het met deze kennis alsnog met een groot en scherp mes steken in de nek en bil is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van deze gevolgen, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
Feit 2: vrijspraak voor poging tot zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling
De rechtbank gaat er op basis van de getuigenverklaringen in combinatie met de letselverklaring vanuit dat verdachte één trap tegen het gezicht van [slachtoffer 1] heeft gegeven. Daarnaast heeft hij [slachtoffer 1] met zijn vuisten in zijn gezicht geslagen. Op basis van de bewijsmiddelen is niet vast te stellen met hoeveel kracht verdachte heeft getrapt, waardoor poging tot zware mishandeling niet kan worden bewezen. Het slaan met de vuisten en één trap tegen het gezicht levert een eenvoudige mishandeling op.
Feit 3: veroordeling voor bedreiging
Ook de verbale bedreigingen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn bewezen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1, meer subsidiar:
op 18 december 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes
- in de nek van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en
- in de bilnaad van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2, subsidiair:
op 18 december 2021 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan en
- tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] te trappen, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag;
Feit 3:
op 18 december 2021 te Amsterdam [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
- door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Als je nou niet stopt met 112 bellen steek ik haar neer.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "als je de politie belt maak ik je dood.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je oor eraf bijten. Moet ik je oor eraf bijten.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

5.De strafoplegging

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden. Gelet op de eerdere veroordelingen van verdachte voor geweldsmisdrijven, het negatieve reclasseringsadvies en het feit dat het slachtoffer lang last kan hebben van de bewezen verklaarde feiten is een behoorlijk zware straf nodig. Het schoppen tegen het hoofd is niet als poging tot doodslag tenlastegelegd, maar bij een dergelijke handeling past een eis van tien maanden gevangenisstraf.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de eis van tien maanden gevangenisstraf te matigen. De richtlijnen van het Openbaar Ministerie schrijven voor een first offender die zich schuldig maakt aan poging tot zware mishandeling met een steekwapen veertien weken gevangenisstraf voor ingeval van licht letsel en zes maanden gevangenisstraf ingeval van meervoudige recidive. De veroordeling voor het geweldsdelict waarvoor verdachte 30 maanden gevangenisstraf heeft gekregen is niet onherroepelijk en daar volgt mogelijk een ontslag van alle rechtsvervolging voor wegens noodweerexces.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, een eenvoudige mishandeling en meerdere bedreigingen. Alle drie zeer ernstige en agressieve feiten. De rechtbank vindt het niet alleen een zorgelijke maar ook een lafhartige gedraging dat verdachte, nadat hij aangever al met zijn vuisten en voeten had toegetakeld, nog in zijn bil en nek heeft gestoken.Verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Het steken in de nek en bil zijn twee zeer gevaarlijke acties met alle mogelijke gevolgen van dien. Dat beide steekincidenten goed zijn afgelopen voor het slachtoffer is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. Het had heel anders kunnen aflopen voor [slachtoffer 1] . De rechtbank weegt mee dat verdachte de verbale bedreigingen kracht heeft bijgezet door met het mes op iedereen af te lopen en ermee te zwaaien. Uit de getuigenverklaringen blijkt hoe bang de overige aanwezigen zijn geweest en dat de situatie in de woning aanvoelde als een gijzeling. Dit heeft gevoelens van angst, onrust en onveiligheid teweeggebracht. De aanwezigen dachten dat [slachtoffer 1] dood was, omdat hij niet meer bewoog. Deze omstandigheden vindt de rechtbank strafverzwarend. Ook de omstandigheid dat dit niet de eerste keer is dat verdachte zich aan geweldsdelicten schuldig maakt werkt in het nadeel van verdachte. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte inziet dat zijn gedrag onacceptabel is en vindt niet dat kan worden volstaan met tien maanden gevangenisstraf. In voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie en een hogere gevangenisstraf op te leggen, namelijk een gevangenisstraf van vijftien maanden. Wel zal de rechtbank een deel daarvan, drie maanden, voorwaardelijk opleggen, wat betekent dat verdachte drie maanden niet hoeft uit te zitten zolang hij zich gedurende een proeftijd niet schuldig maakt aan strafbare feiten.

6.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 subsidair en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling
feit 2, subsidiair:
mishandeling
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en met zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maandenvan deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en N. Aandewiel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2022.