3.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 1] met een mes in de nek en bil heeft gestoken (feit 1).
Getuige [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte op de rug van [slachtoffer 1] ging zitten en het mes in zijn nek stak. [slachtoffer 3] zag allemaal bloed, waardoor hij dacht dat verdachte [slachtoffer 1] had dood gestoken.
Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte het mes in de nek van [slachtoffer 1] zette en dat er bloed uit zijn nek kwam.
Gelet op deze verklaringen vindt de rechtbank de lezing van verdachte dat hij het mes tussen de schouderbladen van [slachtoffer 1] heeft gezet en dat de wond in de nek mogelijk is ontstaan doordat aangever kennelijk uit schrik een beweging zou hebben gemaakt niet aannemelijk. De rechtbank gaat uit van het omgekeerde, te weten dat verdachte [slachtoffer 1] in de nek heeft gestoken en dat de beschadiging aan het shirt van [slachtoffer 1] ter hoogte van de rug tussen de schouderbladen mogelijk is ontstaan door de schermutseling tussen beiden. Verdachte heeft immers verklaard dat [slachtoffer 1] voorover gebogen stond en dat hij, verdachte, voorovergebogen achter hem stond. Bovendien past het door verdachte geschetste scenario niet bij de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] in de bil heeft gestoken. Dit is door zowel [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] als verdachte zelf verklaard.
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met het mes in zijn gezicht heeft gestoken.
Het tegen het gezicht van [slachtoffer 1] slaan en trappen (feit 2) vindt de rechtbank wel bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] met zijn vuisten heeft geslagen en zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] hebben verklaard dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen en getrapt. Het letsel op het gezicht van [slachtoffer 1] past bij deze verklaringen.
De rechtbank is van oordeel dat het steken in de nek en billen (feit 1) in dit geval geen poging tot doodslag of voltooide zware mishandeling oplevert en spreekt verdachte daarvan vrij. Wel acht de rechtbank poging tot zware mishandeling bewezen.
Het slaan en trappen tegen het gezicht (feit 2) levert een mishandeling op. Er is onvoldoende bewijs voor de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Hieronder zal de rechtbank hierop nader ingaan.
Feit 1: vrijspraak van poging tot doodslag en van zware mishandeling
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte [slachtoffer 1] met het mes in de nek heeft gestoken met het doel om hem te doden. Dat betekent dat de rechtbank geen ‘vol opzet’ op de dood bewezen vindt. Ook als verdachte voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad kan poging tot doodslag worden bewezen. Voor voorwaardelijk opzet moet sprake zijn van:
- een aanmerkelijke kans op de dood door het handelen van verdachte en
- de bewuste aanvaarding van die kans door verdachte.
Met een aanmerkelijke kans op de dood wordt een niet verwaarloosbare, reële kans bedoeld, dat iemand door de handeling komt te overlijden. Verdachte heeft [slachtoffer 1] gestoken in de nek, waarin zich kwetsbare structuren, zoals aders, zenuwen en wervels, bevinden. Hij heeft daarbij een scherp keukenmes gebruikt. In zijn algemeenheid is een steek in de nek met een dergelijk mes geschikt om de dood van het slachtoffer te doen intreden. In deze zaak kan de rechtbank echter niet vaststellen met welke kracht is gestoken en evenmin dat er diep in de nek is gestoken. Het letsel van [slachtoffer 1] leidt niet zonder meer tot de conclusie dat verdachte met enorme kracht heeft gestoken. Het lijkt er, gezien het oppervlakkige letsel bij [slachtoffer 1] en de verklaring van [slachtoffer 3] , eerder op dat verdachte met het mes langs de nek heeft gestoken, waarbij de nek net is geraakt. De getuigenverklaringen en ook de verklaring van verdachte zelf geven hierover geen uitsluitsel. Gelet hierop kan de rechtbank niet concluderen dat de kans dat [slachtoffer 1] door de steek met het mes zou komen te overlijden, reëel en dus aanmerkelijk was. Ook ten aanzien van het steken in de bil kan de rechtbank niet vaststellen dat hierdoor een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Daarom vindt de rechtbank dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.
Om zware mishandeling te kunnen aannemen moet komen vast te staan dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarbij is onder meer van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Het slachtoffer heeft enerzijds oppervlakkig letsel, bestaande uit snij- en krasletsel en anderzijds dieper letsel, bestaande uit een snij- en een steekwond. Weliswaar was medisch ingrijpen noodzakelijk, maar het is volgens de GGD de verwachting dat het letsel bij ongecompliceerd beloop zonder blijvende schade zal genezen. Volgens het OLVG-Oost is de kans op langdurige (langer dan zes weken) behandeling/genezing niet aannemelijk. Het is dus de verwachting dat [slachtoffer 1] binnen afzienbare tijd weer is hersteld. Dat het herstel anders is verlopen dan deze inschattingen is de rechtbank niet gebleken. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat verdachte van zware mishandeling wordt vrijgesproken.
Feit 1: veroordeling voor poging tot zware mishandeling door het steken met een mes
Het slachtoffer heeft letsel opgelopen in zijn nek en bil, maar zoals hiervoor overwogen vindt de rechtbank dit geen zwaar lichamelijk letsel. Wel is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de handelingen van verdachte en dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. In de nek bevinden zich onder meer zenuwen, spieren en nekwervels. Ook in de bil bevinden zich kwetsbare structuren, zoals de kringspier en sluitspier en diverse bloedvaten. Als deze kwetsbare onderdelen in de nek en bil worden beschadigd – de rechtbank vindt de kans op zulke beschadigingen aanmerkelijk gelet op de scherpte en grootte van het mes en de plek en aard van het letsel – dan kan dit ernstige gevolgen hebben, zoals verlamming of handicap bij de stoelgang. Dit is naar het oordeel van de rechtbank algemeen bekend. Het met deze kennis alsnog met een groot en scherp mes steken in de nek en bil is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van deze gevolgen, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
Feit 2: vrijspraak voor poging tot zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling
De rechtbank gaat er op basis van de getuigenverklaringen in combinatie met de letselverklaring vanuit dat verdachte één trap tegen het gezicht van [slachtoffer 1] heeft gegeven. Daarnaast heeft hij [slachtoffer 1] met zijn vuisten in zijn gezicht geslagen. Op basis van de bewijsmiddelen is niet vast te stellen met hoeveel kracht verdachte heeft getrapt, waardoor poging tot zware mishandeling niet kan worden bewezen. Het slaan met de vuisten en één trap tegen het gezicht levert een eenvoudige mishandeling op.
Feit 3: veroordeling voor bedreiging
Ook de verbale bedreigingen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn bewezen.