Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De beschuldiging
3.Vrijspraak
4.De vordering van de benadeelde partij
5.De beslissing
[slachtoffer 1] , niet-ontvankelijkin haar vordering.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee gevallen van aanranding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet aanwezig was tijdens de zitting, maar dat zijn raadsman wel aanwezig was, zij het zonder uitdrukkelijke machtiging om de verdediging te voeren. De rechtbank heeft de zaak vervolgens buiten aanwezigheid van de verdachte behandeld en direct uitspraak gedaan.
De beschuldigingen betroffen aanrandingen van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], op respectievelijk 7 december 2020 en 2 november 2020 in Amsterdam. De officier van justitie meende dat de feiten bewezen konden worden, onderbouwd door de verklaringen van de slachtoffers en getuigen. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte als dader aan te wijzen. De rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte de persoon was die de aanrandingen had gepleegd, ondanks de verklaringen van de slachtoffers.
De rechtbank concludeerde dat er geen duidelijke link was tussen de verdachte en de daden die hem ten laste waren gelegd. Er was onvoldoende bewijs dat de verdachte de dader was, en daarom sprak de rechtbank hem vrij van de beschuldigingen. Tevens werd de benadeelde partij, [slachtoffer 1], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er aan de verdachte geen straf of maatregel was opgelegd. De kosten werden door beide partijen zelf gedragen.