ECLI:NL:RBAMS:2022:1935

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
99-000468-58 en 13-122104-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing tot uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde na disciplinaire straffen

Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 30 maanden ondergaat, had zich in de penitentiaire inrichting (PI) misdragen, wat leidde tot de oplegging van disciplinaire straffen. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder reclasseringsadviezen en eerdere beslissingen omtrent de vordering tot uitstel.

De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig had misdragen, met meerdere disciplinaire straffen als gevolg. De officier van justitie had verzocht om een uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 90 dagen, maar de rechtbank besloot om de vordering voor 30 dagen toe te wijzen. Dit besluit werd genomen met het oog op de mogelijkheid dat de veroordeelde zich in de komende periode kan verbeteren en opnieuw in aanmerking kan komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.

De rechtbank benadrukte dat, hoewel er geen recente incidenten waren, de eerdere misdragingen voldoende grond vormden voor het uitstel. De veroordeelde had de kans om zijn gedrag te verbeteren en de rechtbank gaf aan dat hij over twee weken opnieuw beoordeeld zou worden in een multidisciplinair overleg. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer: 99-000468-58
Parketnummer: 13-122104-20
Uitspraakdatum: 29 maart 2022
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 6:618 (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot het uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van
[naam veroordeelde](hierna: de veroordeelde),
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [GBA-adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 maart 2022.
De rechtbank heeft onder meer kennisgenomen van de volgende stukken:
  • De vordering uitstel/afstel voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie van 3 maart 2022;
  • De beslissing tot toewijzing van de vordering uitstel/afstel voorwaardelijke invrijheidstelling met 60 dagen van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2022;
  • De reclasseringsadviezen van 28 december 2021 en 2 maart 2022;
  • De v.i.-adviezen van 29 december 2021 en 1 maart 2022.
De rechtbank heeft verder als getuige-deskundige de heer [naam 1] , casemanager van de veroordeelde in PI [naam PI] , en mevrouw [naam 2] , reclasseringswerker, gehoord.

2.De procesgang

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 12 november 2020 is aan de veroordeelde onder meer een gevangenisstraf opgelegd van 30 maanden. De tenuitvoerlegging van deze straf is met ingang van 4 mei 2020 gestart. Veroordeelde zou volgens de v.i.-regeling op 2 februari 2022 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, maar de rechtbank heeft op 8 februari 2022 naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie van 30 december 2021 beslist dat de invrijheidstelling van veroordeelde met 60 dagen wordt uitgesteld.
Op 3 maart 2022 is op de griffie van de rechtbank een nieuwe vordering uitstel/afstel voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie binnengekomen.

3.De inhoud van de vordering

De vordering van het Openbaar Ministerie strekt ertoe dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld met een termijn van 90 dagen.
De grond waarop de vordering berust houdt – kort gezegd – in dat veroordeelde zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen. Hij heeft meermalen een disciplinaire straf opgelegd gekregen. Dit betreft gedrag dat na het vorige rapport van DJI van 29 december 2021 – en waarop het uitstel van 60 dagen is gebaseerd – heeft plaatsgevonden. Dit terwijl de 60 dagen uitstel juist beoogde veroordeelde de kans te geven om zijn gedrag te verbeteren dan wel verbeterd gedrag te bestendigen om zo de benodigde stappen te zetten voor zijn v.i.-traject. Het gaat om vier misdragingen op 3, 7, 25 en 28 februari 2022, aldus de officier van justitie.

4.De beoordeling

4.1.
De v.i.-regeling
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 (oud) Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 6:2:12 (oud) Sv kan de v.i. echter worden uitgesteld of achterwege blijven als één of meer van de in dat artikel limitatief opgesomde omstandigheden zich voordoen. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank op vordering van de officier van justitie.
4.2.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering tot uitstel van de v.i. met 90 (negentig) dagen gehandhaafd.
4.3.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
De veroordeelde heeft zich ter terechtzitting verzet tegen het gevorderde uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Hij stelt dat hij maar één keer een rapport heeft gekregen in de PI [naam PI] en dat hij één keer naar de isoleercel is gestuurd. Hij weet niet waar de vordering over gaat en wil het liefst re-integreren in de maatschappij, terug naar zijn moeder, aan de slag met zijn krantenwijk, zijn rijbewijs halen, ander werk zoeken en terug naar school gaan om technisch installateur te worden. Veroordeelde vindt niet dat hij agressief is, maar wil wel nadenken over of hij de agressieregulatietraining gaat doen.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de vordering moet worden afgewezen. Het dossier bevat te weinig informatie over de disciplinaire straffen die zouden zijn opgelegd om een beslissing te kunnen nemen en op de zitting zijn geen duidelijke antwoorden hierover gekomen. In het v.i.-advies van 1 maart 2022 staan een paar regels met enkele data onder het kopje ‘disciplinaire straffen’. Dit is onvoldoende grond voor uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Alleen dit is al grond voor afwijzing. De ene disciplinaire straf is de andere niet. Er kan namelijk ook sprake zijn geweest van een waarschuwing. De afgelopen vier weken zijn positief verlopen. Dit is op de zitting bevestigd door de deskundigen. In de wet staat niet dat het onmogelijk is om vanuit een basisprogramma binnen de penitentiaire inrichting door te stromen naar het v.i.-traject. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering voor slechts 30 dagen toe te wijzen en voor het overige aan te houden tot na het volgende multidisciplinaire overleg.
4.4.
De verklaring van de deskundigen
De heer [naam 1] heeft op de zitting verklaard dat veroordeelde is gestraft voor het uitschelden en bedreigen van personeel. Op 7 februari 2022 ging het om verbale agressie. Niet te zeggen is tot welke disciplinaire straf dit heeft geleid, want dat staat niet in de stukken. Op 25 februari 2022 ging het om agressie waarvoor hij drie dagen apart in de strafcel heeft moeten zitten en op 28 februari 2022 ging het om fysieke en verbale agressie. Ook van dit incident is niet bekend tot welke straf dit heeft geleid, maar er kan van worden uitgegaan dat op al die gedragingen een straf is gevolgd. Een waarschuwing is ook mogelijk, maar dat zou er dan bij staan. Negen van de tien keer krijgt men een disciplinaire straf. Verder heeft de heer [naam 1] verklaard dat veroordeelde anderhalve week geleden de training ‘aan de bak’ met goed gevolg heeft afgerond. Veroordeelde heeft zich ingezet tijdens de training. Wel geeft de heer [naam 1] daarbij aan dat veroordeelde lastig te veranderen is, veel problematiek buiten zichzelf neerlegt, alles zwart-wit ziet, het lastig vindt om veranderingen te accepteren en erg veel moeite heeft met druk en verplichtingen. De heer [naam 1] is van mening dat veroordeelde een agressieregulatietraining moet volgen. Die kan eventueel in detentie worden gestart en worden afgemaakt tijdens het v.i.-traject. De laatste weken zijn er geen rapporten meer over veroordeelde opgemaakt. Veroordeelde is nu gedegradeerd naar het basisprogramma. Over twee weken wordt hij opnieuw besproken in het multidisciplinair overleg en dan wordt beoordeeld of hij naar een ‘plusprogramma’ kan doorstromen. Pas dan kan hij aan zijn doelen gaan werken. Veroordeelde heeft dus over twee weken de kans om te promoveren naar een plusprogramma.
[naam 2] heeft op de zitting verklaard dat zij op 25 februari 2022 bezig was met het reclasseringsadvies en toen vernam dat veroordeelde een rapport had gehad. Op 28 februari 2022 hoorde zij wederom dat veroordeelde fout gedrag had laten zien en een rapport heeft gekregen. Ook heeft [naam 2] verklaard dat zij nog steeds hetzelfde standpunt inneemt zoals beschreven in het reclasseringsrapport van 2 maart 2022. Het volgen van een training is ook mogelijk als bijzondere voorwaarde buiten de penitentiaire inrichting.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat minimaal twee disciplinaire straffen aan veroordeelde zijn opgelegd. Indien een disciplinaire straf is opgelegd is er grond voor uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, ongeacht wat voor straf dat is. Aangezien dit niet de eerste maal is dat veroordeelde zich heeft misdragen in de PI, is er ook grond om de voorlopige invrijheidstelling opnieuw uit te stellen.
Op basis van de getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat zich de afgelopen maand geen (agressieve) incidenten hebben voorgedaan. Over twee weken is er weer een multidisciplinair overleg, waarin wordt beoordeeld of veroordeelde naar een plusprogramma kan doorstromen.
De rechtbank vindt dat veroordeelde de kans moet krijgen om zich goed te blijven inzetten, zodat hij rond 17 mei 2022 weer voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking kan komen. Daarom zal de rechtbank de vordering voor de duur van 30 dagen toewijzen.

5.De beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe voor
30 (dertig) dagen.
Wijst de vordering tot uitstel voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en N. Aandewiel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2022.