ECLI:NL:RBAMS:2022:1925

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
13/000435-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van wapenbezit en hasjbezit met voorwaardelijke straf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 april 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 31 december 2021 in Amsterdam een pistool en munitie voorhanden had, evenals ongeveer 12 gram hasjiesj. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de genoemde datum een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie bezat, en dat hij opzettelijk hasjiesj aanwezig had. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, gevolgd en een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de intrinsieke motivatie van de verdachte om zijn leven te verbeteren, mede door de geboorte van zijn dochter. De rechtbank heeft ook de adviezen van de reclassering gevolgd, die bijzondere voorwaarden heeft geadviseerd voor de verdachte, waaronder deelname aan gedragsinterventies en reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder het pistool en de munitie, onttrokken aan het verkeer, aangezien deze zijn gebruikt voor het bewezen geachte feit. De uitspraak is gedaan in het kader van de eerste aanleg, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, en is op tegenspraak gewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/000435-22
Datum uitspraak: 5 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en wat verdachte en de raadsman van verdachte, mr. M.A.C. de Bruijn, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 31 december 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Crvena Zastava, model 70, kaliber 7.65mm br) met daarbij behorende patroonmagazijnen en munitie voorhanden heeft gehad.
2. hij op of omstreeks 31 december 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12 gram hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 bewezen kan worden en heeft ten aanzien van feit 2 om vrijspraak gevraagd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft hij verzocht verdachte vrij te spreken wegens het ontbreken van een onderzoeksrapport, waaruit blijkt dat het onder verdachte aangetroffen blokje, daadwerkelijk hasj betreft.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 31 december 2021 te Amsterdam een pistool (merk Crvena Zastava) met daarbij behorende patroonmagazijnen en munitie voorhanden heeft gehad. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het wapenrapport en de bekennende verklaring van verdachte.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte op 31 december te Amsterdam ongeveer twaalf gram hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van verdachte. Dat een rapport van onderzoek aan de verdovende middelen ontbreekt, staat niet in de weg aan een bewezenverklaring gelet op de genoemde bewijsmiddelen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
1.
op 31 december 2021 te Amsterdam een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Crvena Zastava, model 70, kaliber 7.65mm br) met daarbij behorende patroonmagazijnen en munitie voorhanden heeft gehad;
2.
op 31 december 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12 gram hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

4.Het bewijs

Dit vonnis is een zogenaamd verkort vonnis. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, zal de rechtbank de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd, uitwerken.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met het feit dat het vuurwapen niet schietklaar was. Daarnaast heeft de raadsman met klem verzocht een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen met de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 21 maart 2022. De samenwerking met de reclassering was in het verleden weliswaar problematisch, maar met de geboorte van zijn dochter is verdachte op een punt in zijn leven gekomen dat hij zich realiseert dat er dingen moeten veranderen. Hij heeft daarbij hulp nodig van de reclassering en is dan ook gemotiveerd om met de reclassering samen te werken.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een vuurwapen in bezit gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico op het gebruik hiervan en zorgt voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het oriëntatiepunt voor de hoogte van de straf dat rechters in Nederland onderling hebben afgesproken voor vuurwapenbezit in de openbare ruimte, is dan ook een forse gevangenisstraf, namelijk acht maanden.
Het feit is bovendien gepleegd in Amsterdam en daar is het wijdverbreide vuurwapenbezit in het bijzonder een groot maatschappelijk probleem doordat regelmatig schietincidenten plaatsvinden waarbij nietsvermoedende voorbijgangers en bewoners een gevaar lopen. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee, alsook het feit dat verdachte het vuurwapen binnen handbereik had. Verdachte had daarnaast ongeveer twaalf gram hasjiesj aanwezig.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor vuurwapenbezit.
De rechtbank heeft ook het reclasseringsrapport van 21 maart 2022 gelezen. De reclassering schrijft daarin dat zij de kans dat verdachte opnieuw de fout ingaat, als hoog inschat. Dat komt volgens de reclassering door het negatieve sociale netwerk van verdachte, het ontbreken van inkomen en dagbesteding en een mogelijk problematisch middelengebruik. De reclassering maakt zich daarnaast zorgen om de denkpatronen van verdachte. De reclassering adviseert daarom om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een verplichting tot meewerken aan gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden en, indien nodig, een ambulante behandeling.
Uit het rapport van de reclassering blijkt ook dat verdachte eerder herhaaldelijk onvoldoende heeft meegewerkt met de reclassering. Verdachte heeft echter aangegeven ditmaal open te staan voor hulp van de reclassering en mee te willen werken aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij zichzelf herkent in het rapport van de reclassering en dat hij inziet dat hij betere keuzes moet gaan maken. Sinds de geboorte van zijn dochter heeft hij een andere perspectief gekregen en hij ziet reclasseringstoezicht nu als een kans om zichzelf te verbeteren, mede om een beter voorbeeld te kunnen zijn voor zijn dochter.
De rechtbank zal, gelet op de intrinsieke motivatie van verdachte, het advies van de reclassering volgen en aan verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank vindt het van belang om een fors voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Het voorwaardelijke strafdeel moet namelijk voor verdachte een stok achter de deur zijn om hem te motiveren mee te werken met de reclassering, ook als de dingen niet gaan zoals verdachte had gewild.
Alles afwegend, vindt de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank zal ook de geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.

8.Beslag

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: pistool (goednummer 6136861), munitie (goednummer 6136862) en de verdovende middelen (goednummer 6136860) dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 3 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:

1. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III

en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde:
- zich meldt binnen drie werkdagen na vonnis bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan aanwijzingen van de reclassering;
- actief deelneemt aan gedragsinterventie cognitieve vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien naar inschatting van de reclassering de gedragsinterventie niet voldoende toereikend lijkt. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Pistool (goednummer 6136861);
  • 3 STK Munitie (goednummer 61368612);
  • 1 STK Verdovende Middelen (goednummer 6136860).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2022.