In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 november 2021 in Amsterdam een vuurwapen en munitie in zijn woning had. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een revolver en bijbehorende patronen, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. Tijdens de zitting op 22 maart 2022 heeft de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. T.P. Schut, betoogde dat de verdachte dacht een nepwapen te bezitten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen en de patronen, en dat hij hierover de beschikkingsmacht had. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij het wapen willens en wetens voorhanden had.
De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 6 maanden en 24 dagen, waarvan 3 maanden en 12 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank motiveerde de straf door te wijzen op de ernst van het feit en de onaanvaardbare risico's die het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met zich meebrengt. De verdachte had eerder geen veroordelingen voor vuurwapenbezit, maar zijn strafblad toonde aan dat hij al sinds zijn jeugd in aanraking was gekomen met justitie. De rechtbank hield rekening met het advies van de reclassering, die bijzondere voorwaarden adviseerde, waaronder begeleid wonen. De rechtbank besloot dat de verdachte zich moest houden aan de voorwaarden van reclasseringstoezicht en dat hij zich moest melden bij de reclassering. De rechtbank verklaarde het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan en sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen.