ECLI:NL:RBAMS:2022:1914

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
13/287861-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing, diefstal, bedreiging en huisvredebreuk in Amsterdam

Op 17 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003 en thans gedetineerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot afpersing, diefstal, bedreiging en huisvredebreuk. De zaak is behandeld in meervoudige kamer en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. I. Barendregt, in grote lijnen gevolgd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dreigen met geweld om een portemonnee af te dwingen, het stelen van een snorfiets en het wederrechtelijk binnendringen in een woning. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waaronder het tonen van een mes en het doen voorkomen alsof hij een vuurwapen had. De rechtbank heeft de strafmaat vastgesteld op zes maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vorderingen heeft gematigd en niet-ontvankelijk verklaard voor niet onderbouwde delen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 138, 285, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/287861-21 (A), 13/257481-21 (B), 13/275282-21 (C)
Datum uitspraak: 17 maart 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
laatst opgegeven postadres [adres 1] ,
thans gedetineerd te: Justitieel Complex [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 januari 2022 en 3 maart 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Barendregt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. I. Baardman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zaak A
hij op of omstreeks 22 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [persoon 1] te dwingen tot de afgifte van een portemonnee, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan voornoemde [persoon 1] en/of een derde toebehoorde(n), eenmaal of meermalen
- voornoemde [persoon 1] een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, heeft getoond en/of
- het heeft doen voorkomen alsof hij, verdachte, in zijn jaszak een vuurwapen op voornoemde [persoon 1] richtte en/of
- voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd "Beter geef je mij de portemonnee of ik doe je wat", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zaak B
hij op of omstreeks 25 september 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een snorfiets (van het merk Piaggo met kenteken [kenteken] ) met bijbehorende sleutels, een helm en/of een airpod, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [persoon 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak C
1.
hij op of omstreeks 10 oktober 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, [adres 2] bij een ander, te weten bij [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
2.
hij op of omstreeks 10 oktober 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, [persoon 4] en/of [persoon 3] en/of [persoon 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [persoon 4] en/of [persoon 3] en/of [persoon 5] dreigend de woorden toe te voegen en/of door [persoon 6] de woorden toe te voegen: 'Haal het mes' en/of 'pak het mes', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 31 juli 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, [persoon 7] heeft mishandeld door die [persoon 7] in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te trappen;
Daarnaast heeft de officier van justitie ter terechtzitting het navolgende feit ad informandum gevoegd:

3. huisvredebreuk door binnendringen op 31 juli 2021 te Amsterdam.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – kort gezegd – gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De camerabeelden zijn te onduidelijk om vast te stellen dat verdachte de persoon achterop de scooter is en het opgegeven signalement van de dader is te weinig onderscheidend. Subsidiair moet verdachte worden vrijgesproken van het afpersen door middel van het tonen van een mes. Aangever heeft in eerste instantie slechts verklaard dat de dader iets liet zien wat leek op een mes, getuige [getuige] heeft niet verklaard dat zij een mes heeft gezien en er is ook geen mes bij verdachte aangetroffen. Ook van het in zaak B ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte had niet het oogmerk om zich de snorfiets, sleutels en helm wederrechtelijk toe te eigenen. Ten aanzien van de airpod heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van zaak C heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en het ad informandum gevoegde feit kunnen worden bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken omdat er geen sprake is van een strafbare bedreiging. De bewoordingen die verdachte heeft geuit zijn te weinig concreet om te spreken van een bedreiging met zware mishandeling in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van het in zaak C onder 4 ten laste gelegde vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende overtuigend bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het in zaak C onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak C onder 4 is ten laste gelegd. Weliswaar bevat het dossier meerdere verklaringen dat verdachte een trappende beweging met zijn voet tegen de kin/kaak van het slachtoffer heeft gemaakt, maar op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte hiermee aan het slachtoffer pijn of lichamelijk letsel heeft toegebracht. Het slachtoffer heeft immers verklaard dat zij geen letsel had en dat zij niet wist of de pijn nog zou komen als de adrenaline uit haar lichaam was. Er is derhalve geen sprake van mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het in zaak A ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het in zaak A ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Een verbalisant heeft de door aangever gemaakte camerabeelden en de aanhoudingsfoto van verdachte met elkaar vergeleken en heeft overeenkomsten geconstateerd, te weten: een zwarte snor, een grijze jas met het schoudergedeelte en de capuchon zwartkleurig, een zwarte broek en zwarte schoenen met een duidelijke, dikke witte zool. Dit komt tevens grotendeels overeen met het door aangever opgegeven signalement van de dader. Daarnaast werd verdachte kort na het incident aangetroffen op de locatie die door de bestuurder van de scooter waarop verdachte zat werd aangewezen als de locatie waar de dader zich zou bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet hierop voldoende aannemelijk geworden dat verdachte de persoon is die het ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte een mes heeft getoond, nu er geen mes bij verdachte is aangetroffen en aangever pas later – in afwijking van zijn eerdere verklaring – heeft verklaard dat verdachte een mes zou hebben getoond. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft doen voorkomen alsof hij in zijn jaszak een vuurwapen op aangever richtte. Verdachte zal van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Uit de inhoud van het dossier is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk geworden dat het geheel van handelingen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op het wegnemen van goederen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Door op de scooter weg te rijden– zonder de eigenaar van de scooter hiervan op de hoogte te stellen – en de sleutel van de scooter bij zich te houden, heeft verdachte zich als heer en meester over de scooter, de sleutels, helm en airpod gedragen en er zodoende over beschikt. Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal.
Bewezenverklaring van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte op zitting bewezen dat verdachte het in zaak C onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat verdachte het in zaak C onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte, toen hij door [persoon 3] ,
[persoon 4] en [persoon 5] werd betrapt, tegen zijn vriendin [persoon 6] heeft gezegd “haal het mes” en “pak het mes”. De rechtbank is van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlatingen van verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht opleveren. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van bedreiging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
zaak A
op 22 oktober 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 1] te dwingen tot de afgifte van een portemonnee, aan voornoemde [persoon 1] toebehorende, voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd "Beter geef je mij de portemonnee of ik doe je wat", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zaak B
op 25 september 2021 te Amsterdam een snorfiets (van het merk Piaggo met kenteken [kenteken] ) met bijbehorende sleutels, een helm en een airpod, aan [persoon 2] toebehorende, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak C, feit 1
op 10 oktober 2021 te Amsterdam, in de woning [adres 2] bij [persoon 4] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
zaak C, feit 2
op 10 oktober 2021 te Amsterdam [persoon 4] , [persoon 3] en [persoon 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [persoon 4] , [persoon 3] , en [persoon 5] dreigend de woorden toe te voegen: 'Haal het mes' en 'pak het mes'.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A, zaak B en zaak C onder 1, 2 en 4 bewezen geachte feiten alsmede het ad informandum gevoegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie verzocht aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de bepleite vrijspraken de situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is en verdachte in vrijheid moet worden gesteld.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht om een voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering omdat het belangrijk is dat verdachte hulp krijgt.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Afpersing in een ernstig feit. Een dergelijk misdrijf tast het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen aan en dat van de slachtoffers in het bijzonder. Voorts heeft verdachte een snorfiets met sleutels, helm en een airpod gestolen. Hiermee heeft hij zich niet alleen de eigendommen van een ander toegeëigend, maar het slachtoffer ook hinder en schade toegebracht. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk en bedreiging. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners en hen angst aangejaagd, juist in een omgeving waar zij zich veilig zouden moeten voelen.
Bij het opleggen van de straf heeft de rechtbank ook meegewogen het door de officier van justitie ad informandum gevoegde feit. Ter terechtzitting heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte in het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting heeft bekend dit feit te hebben gepleegd. Het gaat hierbij om huisvredebreuk door binnendringen op 31 juli 2021 te Amsterdam. De rechtbank zal met betrekking tot de strafmaat rekening houden met dit ad informandum gevoegde feit.
Uit het strafblad van verdachte van 21 december 2021 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van verschillende strafbare feiten. De eerdere straffen die aan verdachte zijn opgelegd, hebben hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Bij de straftoemeting zal de rechtbank ook rekening houden met het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 21 januari 2022, opgemaakt door [persoon 8] . Het rapport houdt kort gezegd het volgende in. De reclassering ziet een toename in ernst qua delictgedrag en maakt zich zorgen om betrokkene. Betrokkene kent een uitermate bewogen jeugd met veel hulpverlening. Zijn situatie is instabiel en hij is afhankelijk van steun en begeleiding. Ondanks vele inspanningen vanuit de hulpverlening is er geen verbetering gekomen in zijn omstandigheden en geen verlaging van de kans op recidive en afname van problematiek. Gelet op zijn kwetsbaarheid en jonge leeftijd acht de reclassering het echter geen optie om geen plan van aanpak op te stellen. Er zijn geen pedagogische mogelijkheden meer. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen en om - bij een veroordeling - een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
- meldplicht bij reclassering;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- meewerken aan middelencontrole;
- meewerken aan schuldhulpverlening;
- dagbesteding.
Daarbij wordt geadviseerd om deze voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen aanwezig is.
Omdat de rechtbank minder bewezen verklaart dan gevorderd door de officier van justitie ziet zij hierin aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk aan verdachte opleggen, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht moet hiervan worden afgetrokken.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Vordering van [persoon 2] (zaak B)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 2.100,00 aan vergoeding van materiële schade en € 300,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente
,alsmede € 1.000,00 (opgegeven als verlies van inkomensvermogen) aan proceskosten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Aangezien echter wel vast staat dat de benadeelde partij schade heeft geleden verzoekt de officier van justitie om het bedrag te matigen tot € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de immateriële schade en de proceskosten moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Het gaat om een vermogensfeit zodat er geen sprake kan zijn van immateriële schade en het opgegeven verlies van arbeidsvermogen is niet aan te merken als proceskosten en is bovendien niet onderbouwd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering omdat de vordering niet is onderbouwd.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat de benadeelde partij door het in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Nu de benadeelde partij echter geen nota van de reparatiekosten heeft overlegd, zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en het bedrag matigen. De reparatiekosten zullen worden geschat op een bedrag van € 750,00. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiele schadevergoeding tot een bedrag van € 750,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade en verlies van inkomensvermogen zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Er is geen rechtstreeks verband tussen de immateriële schade en het bewezenverklaarde nu sprake is van een vermogensfeit. Verder valt het opgegeven bedrag aan verlies aan inkomensvermogen niet onder proceskosten en is de schade bovendien niet onderbouwd.
De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2
Vordering [persoon 4] (zaak C onder 1 en 2)
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 889,00 aan vergoeding van materiële schade en
€ 500,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente
.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in zijn vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de schade niet is onderbouwd. De gevorderde immateriële schade moet worden gematigd omdat dit bedrag deels lijkt te zijn ingegeven door het feit dat de benadeelde partij is gebeten terwijl dit niet is ten laste gelegd en bewezenverklaard.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de gevorderde materiële schade als volgt. Weliswaar heeft de benadeelde aangetoond dat er goederen zijn vernield, dan wel onbruikbaar gemaakt zijn, maar niet kan worden vastgesteld welke schade door verdachte en welke schade mogelijk door andere personen is toegebracht. Bovendien is de schade niet onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De behandeling van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor dit deel van zijn vordering.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 250,00. De rechtbank concludeert dat de vordering tot schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van € 250,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 4] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 138, 285, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak C onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, in zaak B en in zaak C onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
poging tot afpersing;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
diefstal;
ten aanzien van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
ten aanzien van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 1 (één maand) van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1. Meldplicht bij reclassering

Betrokkene meldt zich op afspraken met de reclassering (Inforsa - SVG), zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met betrokkene opnemen voor de eerste afspraak.

2. Ambulante behandeling

Betrokkene werkt mee aan diagnostiek en laat zich behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.

3. Meewerken aan middelencontrole

Betrokkene werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.

4. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Betrokkene verblijft in beschermd wonen van HVO Querido of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

5. Meewerken aan schuldhulpverlening

Betrokkene werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.

6. Dagbesteding

Indien de reclassering dat nodig acht, werkt betrokkene mee aan het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding, goed te keuren door en zolang de reclassering dat nodig acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [persoon 2]toe tot een bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 25 september 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 750,00 (zevenhondervijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 25 september 2021, tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 4]toe tot een bedrag van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, te weten 10 oktober 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] aan de Staat € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, te weten 10 oktober 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter,
mrs. J. Knol en K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 maart 2022.