ECLI:NL:RBAMS:2022:1892

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
13/752324-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Finland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Prosecutor of the Prosecutor’s Office of Ostrobothnia in Finland. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Finland wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW). De rechtbank is gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat de feiten als lijstfeiten kunnen worden aangemerkt. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon eerder in Panama is veroordeeld voor een vergelijkbaar feitencomplex, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet voldoende onderbouwd is en dat er geen aanleiding is om nadere vragen aan de Finse autoriteiten te stellen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Finland toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752324-21
RK nummer: 21/6506
Datum uitspraak: 15 februari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 oktober 2017 door
the District Prosecutor of the Prosecutor’s Office of Ostrobothnia(Finland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [gwboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel uitgevaardigd op 10 juli 2017
door
the District court of Ostrobothnia(PK17/861).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Fins recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Finland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of een naar het recht van de uitvaardigende lidstaat de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [1]
De omstandigheid dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, niet een lijstfeit oplevert, kan niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor dat feit leiden. In een dergelijk geval moet de rechtbank immers nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [2]
De raadsman heeft aangevoerd dat niet uit het dossier blijkt dat het importeren van specifiek MDMA en cocaïne naar Fins recht strafbaar is. De raadsman heeft echter niet aangevoerd – en aannemelijk gemaakt – dat de strafbaarheid naar Nederlands recht van die feiten ontbreken en dat de rechtbank gebruik zou moeten van haar bevoegdheid om op die grond de overlevering voor die feiten te weigeren. Het verweer behoeft daarom geen inhoudelijke bespreking.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
District Prosecutorin
Vaasa(Finland) heeft op 21 december 2021 de volgende garantie gegeven:
“Person to be surrendered: [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] .1986). […]
If a person is extradited to Finland for prosecution on the condition that at his request he after a final judgement has been rendered will immediately be returned to serve the sentence in the Member State that extradited him, the Finnish authorities are obliged to meet such a condition.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Finland aangevangen;
  • medeverdachten worden in Finland vervolgd;
  • de rechtsgevolgen vinden plaats in Finland;
  • de feitelijke gevolgen vinden plaats in Finland;
  • Nederland is niet van plan de opgeëiste persoon te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat de strafbare feiten gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd, waardoor de overlevering niet moet worden toegestaan.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Eerdere bestraffing in Panama: ne bis in idem-beginsel

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon in Panama reeds voor hetzelfde feitencomplex zoals vermeld in het EAB is veroordeeld en daarvoor al 50 maanden heeft vastgezeten in Panama. De detentie heeft daarbij op verzoek van Finland plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande dient het verzoek tot overlevering aangehouden te worden om nadere vragen te stellen aan de autoriteiten van Finland over de rol die zij hebben gehad bij de detentie van de opgeëiste persoon in Panama.
De officier van justitie ziet geen aanleiding voor het stellen van nadere vragen aan de autoriteiten van Finland. De verdediging heeft niet onderbouwd dat sprake is een veroordeling in Panama voor hetzelfde feitencomplex als vervat in het EAB. Verder zegt de opgeëiste persoon zelf dat hij in Panama is veroordeeld voor witwassen omdat hij 10.000 euro contant geld bij zich had.
Oordeel van de rechtbank
Niet is onderbouwd dat de opgeëiste persoon eerder in Panama is veroordeeld dan wel, indien wordt aangenomen dat hij aldaar is veroordeeld, deze veroordeling op hetzelfde feitencomplex zag, als waarvoor de Finse justitiële autoriteit thans zijn overlevering verzoekt. De opgeëiste persoon heeft ter zitting immers gesteld dat hij in Panama is veroordeeld voor witwassen omdat hij 10.000 euro bij zich droeg. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de autoriteiten van Finland en verwerpt het verweer.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Prosecutor of the Prosecutor’s Office of Ostrobothnia(Finland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
2.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (