ECLI:NL:RBAMS:2022:1886

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
13/752284-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met afstand van verdedigingsrechten

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Lublin, Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie op 22 november 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 in Polen, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en was gedetineerd in een Poolse inrichting.

De behandeling van de vordering vond plaats op openbare zittingen, waarbij de officier van justitie mr. K. van der Schaft aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude. Tijdens de zitting op 29 december 2021 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan en het onderzoek heropend om aanvullende informatie op te vragen bij de Poolse autoriteiten. Op 1 februari 2022 werd de behandeling hervat, waarbij de opgeëiste persoon afstand deed van zijn recht om ter zitting te worden gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de tegen hem lopende procedure en dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van artikel 12 OLW en dat de overlevering kan worden toegestaan. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn gekwalificeerd als diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, en voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan en uitgesproken dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752284-21
RK nummer: 21/6260
Datum uitspraak: 15 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 januari 2021 door
the Regional Court Sąd Okręgowy in Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 december 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak 29 december 2021
De rechtbank heeft op 29 december 2021 een tussenuitspraak gewezen waarin zij het onderzoek heeft heropend teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om informatie op te vragen bij de Poolse autoriteiten in het licht van artikel 12 OLW ten aanzien van Vonnis 2 (kenmerk: IV K 449/18).
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 1 februari 2022 in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 29 december 2021 bevond. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 29 december 2021

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 29 december 2021, waarin zij (onder 3) de grondslag en de inhoud van het EAB heeft beoordeeld en waarin zij (onder 4) heeft overwogen dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW voor vonnis 1 niet aan de orde is omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW ten aanzien van vonnis 2 (kenmerk: IV K 449/18)
Uit het EAB volgt dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De opgeëiste persoon heeft bij het verhoor door de Nederlandse officier van justitie in het kader van de inverzekeringstelling verklaard dat hij twee dagen in voorarrest heeft gezeten in deze zaak en dat hij een adres heeft doorgegeven aan justitie toen hij werd vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs.
In het EAB onderdeel d) is aangegeven dat de opgeëiste persoon is opgeroepen op het door hem opgegeven adres. Uit de brief van 20 januari 2022 van
the Regional Court Lublin-West in Lublinblijkt dat de opgeëiste persoon bij zijn verhoor bij de politie op 31 januari 2018 en 08 augustus 2018 is geïnstrueerd dat hij de autoriteiten van elke adreswijzing op de hoogte moest brengen, alsook wat de consequenties zouden zijn als hij dat niet zou doen, namelijk (onder andere) dat een zitting kan plaatsvinden in zijn afwezigheid.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het adres dat hij had opgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden in staat is gesteld gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat kan worden aangenomen dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Lublin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.