In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 april 2022 uitspraak gedaan over de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) voor een jeugdige veroordeelde, geboren in 2003, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de niet ten uitvoergelegde PIJ-maatregel alsnog ten uitvoer te leggen, toegewezen. De veroordeelde had zich herhaaldelijk onttrokken aan de behandeling en de bijzondere voorwaarden van de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet nageleefd. Ondanks dat de veroordeelde meerdere kansen had gekregen, bleef hij zich onttrekken aan de behandeling en vertoonde hij geen zelfreflectie. De rechtbank heeft overwogen dat de veroordeelde niet in staat was om de vrijheden binnen het ambulante kader te hanteren en dat er geen alternatieven meer voorhanden waren. De rechtbank heeft de mogelijke gevolgen voor de verblijfsstatus van de veroordeelde in Nederland meegewogen, maar kwam tot de conclusie dat intensieve behandeling noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de veroordeelde. De beslissing om de PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen is genomen in het belang van de jeugdige en zijn ontwikkeling.