ECLI:NL:RBAMS:2022:1880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
13.327772.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; vrijspraak diefstal/heling met gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij en oplegging jeugddetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal van een motorfiets, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij direct betrokken was bij het wegnemen van de motorfiets. De rechtbank oordeelde echter dat de subsidiair ten laste gelegde heling wettig en overtuigend bewezen kon worden, op basis van camerabeelden en herkenningen door verbalisanten. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld voor een gewapende beroving die op 29 december 2020 plaatsvond, waarbij de verdachte samen met anderen een lachgaskoerier onder bedreiging van een vuurwapen beroofde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de diefstal met geweld en het voorhanden hebben van wapens, waaronder een ploertendoder en een airsoftwapen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie opgelegd van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.327772.20 (zaak A) en 13.058196.21 (zaak B)
Parketnummer vordering tul: 13.305920.19
Datum uitspraak: 7 april 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 maart 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.M. Kolman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.W.G. Prins, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) naar voren is gebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer] wordt ter zitting vertegenwoordigd door
mr. J.M. Bekooij, advocaat te Den Haag.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 29 december 2020 te Amsterdam medeplegen van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld van meerdere goederen toebehorende aan [slachtoffer] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 29 december 2020 te Amsterdam medeplegen van voorhanden hebben van een ploertendoder;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 29 december 2020 te Amsterdam medeplegen van voorhanden hebben van een airsoftwapen;
Zaak B
in de periode van 27 september 2020 tot en met 29 september 2020 te Amsterdam het medeplegen van diefstal van een motorfiets toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
subsidiair in dezelfde periode te Amsterdam het medeplegen van heling van deze motorfiets.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Zaak B
De officier van justitieheeft gerequireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte direct betrokken is geweest bij het wegnemen van de motorfiets.
De subsidiair ten laste gelegde heling kan wettig en overtuigend bewezen worden. Op de beelden van 29 september 2020 is te zien dat drie jongens de motorfiets in een busje laden. Deze motorfiets staat op dat moment nog op slot en daarom kan worden vastgesteld dat de verdachten wisten dat het om een gestolen motorfiets ging. Verdachte is op deze camerabeelden herkend door twee verbalisanten die al jaren in contact staan met verdachte. Deze herkenningen zijn betrouwbaar en worden ondersteund door het aantreffen van soortgelijke sportschoenen die op de camerabeelden zijn te zien in de woning van verdachte.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte, van oordeel dat de in zaak B primair ten laste gelegde diefstal in vereniging van de motorfiets niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Op geen van de afbeeldingen van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden zijn personen te herkennen, zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze diefstal heeft (mede)gepleegd. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde heling overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het proces-verbaal van politie van 18 februari 2021 blijkt dat op de camerabeelden van de camera die is gericht op de nooddeur van [adres] , te zien is dat de op
27 september 2020 gestolen motorfiets diezelfde avond wordt uitgeladen uit een bus. Deze motorfiets wordt vervolgens onder een dekzeil geplaatst en twee dagen later, op 29 september 2020, door drie mannen in een busje ingeladen.
Op de (afbeelding van de) camerabeelden van 29 september 2020 is verdachte herkend door twee verbalisanten.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt temeer indien deze herkenningen het enige of voornaamste bewijsmiddel zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het ten laste gelegde feit kan aantonen. Er bestaat bij de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de oprechtheid van de verbalisanten die hebben verklaard verdachte te herkennen. Bij de beoordeling van het bewijs is echter van doorslaggevend belang of deze herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning is onder meer van belang of op deze (camera)afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Of hiervan sprake is hangt af van de kwaliteit van de afbeeldingen en de mate van zichtbaarheid van persoonskenmerken op die afbeeldingen. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de afbeeldingen van de camerabeelden en constateert ten eerste dat deze afbeeldingen onvoldoende duidelijk zijn om op basis daarvan eenvoudig tot een herkenning van één van de verdachten te komen. Ten tweede overweegt de rechtbank dat de persoon die door de verbalisanten als verdachte wordt herkend een pet draagt, waardoor zijn gezicht niet goed zichtbaar is. Eén van de verbalisanten heeft verdachte herkend aan de hand van een afbeelding die is bijgevoegd bij zijn proces-verbaal. De verbalisant stelt onder andere dat verdachte wordt herkend aan zijn kapsel, de suffe blik in zijn ogen en zijn dikke wenkbrauwen. Deze persoonskenmerken kan de rechtbank echter niet waarnemen op de bijgevoegde afbeelding van de camerabeelden..
Verdachte is door een tweede verbalisant herkend op de bewegende beelden. De betreffende verbalisant heeft een afbeelding bijgevoegd waarop hij verdachte heeft herkend. Dit betreft dezelfde afbeelding als waarop de eerdergenoemde verbalisant verdachte heeft herkend. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen is het overgrote deel van de gezichtskenmerken niet op deze afbeelding te zien, terwijl verdachte door deze verbalisant onder andere wordt herkend aan zijn karakteristieke gezicht. De rechtbank beschikt daarnaast zelf niet over de bewegende beelden om te verifiëren of deze gezichtskenmerken daarop beter te zien zijn dan op de bijgevoegde afbeeldingen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn, gelet op het bovenstaande, onvoldoende gezichtskenmerken van verdachte zichtbaar op de in de dossier gevoegde afbeeldingen van de camerabeelden om te kunnen komen tot een duidelijke herkenning door de verbalisanten.
Gelet hierop is het van belang dat er ondersteunende bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn voor ofwel de herkenning ofwel de aanwezigheid van verdachte op het plaats delict om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal waarin is gerelateerd dat in de woning van verdachte zwart met witte Nike schoenen zijn aangetroffen. Deze schoenen zouden gelijkend zijn aan de schoenen die op de camerabeelden worden gezien, gedragen door de persoon die herkend is als verdachte. De rechtbank heeft in het dossier een foto gezien van de aangetroffen schoenen en merkt hierbij op dat dit een veel gedragen schoenensoort is. De rechtbank ziet dit dan ook niet als ondersteunend bewijsmiddel voor de herkenningen van de verbalisanten of voor betrokkenheid van verdachte bij het feit.
De herkenningen van de verbalisanten, dan wel betrokkenheid van verdachte bij het feit worden verder niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte tevens dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde feit.

5.Waardering van het bewijs

Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Verdachte heeft verklaard dat hij in de garagebox aanwezig was om een scooter te repareren. Tevens is geen DNA van verdachte aangetroffen op de plaats delict.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Aangever [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van een beroving op 29 december 2020. Aangever was werkzaam als lachgaskoerier en had die avond afgesproken met een klant. [slachtoffer] parkeerde rond 19:40 uur zijn bus met kenteken [nummer] aan de [adres 2] te Amsterdam. Rond 19:45 uur stopt achter hem een scooter, met daarop een blauw kentekenplaatje. Aan de bijrijderszijde van de bus staat vervolgens een man met een slank postuur en een pistool, gelijkend op een Baretta M9, in zijn handen, die hij richt op aangever. De man vraagt hierbij om geld. Aan de bestuurderskant staat ook een man. Deze man heeft een fors postuur. De persoon aan de bijrijderskant geeft het pistool over aan de andere man, die het pistool vervolgens op de linkerslaap van aangever zet. De mannen nemen een jas van het merk Napapijri, een tas met daarin een MacBook Air, een telefoon, portemonnee met inhoud en de autosleutel van aangever mee.
Naar aanleiding van de melding van aangever komen twee verbalisanten ter plaatse. Zij worden aangesproken door getuige [getuige 1] , die verklaarde dat twee jongens met een vuurwapen bij de bus stonden en wegreden op een scooter. De jongens zouden volgens de vriendin van de getuige in de richting van politiebureau Meer en Vaart zijn gereden.
De verbalisanten zijn naar aanleiding van deze getuigenverklaring in de omgeving gaan zoeken. De verbalisanten komen rond 20:04 uur aan bij de [adres 3] en zien hier het toegangshek ter hoogte van perceel 2 openstaan. Dit toegangshek leidt naar een binnenplaats, waar een ruimte is met een aantal garageboxen.
Verbalisanten zijn de binnenplaats opgereden en worden daar aangesproken door een man die vertelt dat hij twee minuten geleden twee jongens heeft gezien die opvallend om zich heen keken. Eén van deze jongens heeft een mollig postuur, de andere oogde jonger en heeft een slanker postuur. De jongens zouden de hal met garageboxen ingelopen zijn.
De verbalisanten begeven zich naar de garageboxen en daar ruiken zij een sterke benzinelucht. Ook zien zij een spoor van druppels dat ophoudt bij garagebox nummer 6, behorende bij het adres [adres 4] . Het is verbalisant [verbalisant 1] ambtshalve bekend dat [medeverdachte 2] op dit adres woont en deel uitmaakt van een groep die zich bezighoudt met het stelen van motorscooters.
De verbalisanten vermoeden dat de daders van de beroving zich schuil houden in de box en maken daarom de box open. In deze garagebox treffen de verbalisanten twee personen aan, [medeverdachte] en verdachte. In de garagebox liggen meerdere kledingstukken en tevens zien de verbalisanten dat beide personen kledingstukken missen. De verdachten zijn omstreeks 20:55 uur aangehouden.
In de garagebox worden daarnaast door verbalisanten twee motorscooters zonder kentekenplaat aangetroffen. Eén van deze motorscooters is nog warm. Tevens worden in de kelderbox de portemonnee van het slachtoffer, een rugtas met ploertendoder, een autosleutel met daaraan een label [nummer] een airsoftwapen (Walther P99) in een witte plastic tas en een reiskoffer met daarin een zelf gefabriceerd explosief gevonden. Naast één van de scooters ligt een rugtas met daarin een paspoort op naam van de aangever. Zijn iPhone wordt op het fietspad in de bossage aangetroffen, op 40 meter afstand van de [adres 2] .
Door de politie is onderzoek gedaan naar de camerabeelden van de garagebox. Hierop is te zien dat om 19:42 uur drie jongens binnenkomen. Twee van de jongens worden herkend als de aangehouden verdachten [medeverdachte] en [verdachte] . [medeverdachte] heeft een wit gekleurd plastic tasje bij zich en verdachte draagt een grijsgekleurde rugtas over zijn schouder. De drie jongens gaan de box in die door middel van een sleutel wordt geopend door NN1 en tussen 19:45 uur en 19:52 uur gaat de deur daarvan regelmatig open en dicht. Niemand verlaat binnen deze periode de garagebox.
Om 19:54 uur loopt NN1 de gang van de box in en pakt een voorwerp uit zijn binnenzak dat lijkt op de later aangetroffen ploertendoder. Om 19:55 uur komen de jongens de box uit. Verdachte heeft op dat moment de ploertendoder in zijn hand. Hij manoeuvreert vervolgens samen met één van de andere personen een scooter uit de box de gang in. Verdachte loopt hiermee naar de hoofdingang. Kort voordat de jongens naar buiten gaan neemt [medeverdachte] plaats als bestuurder op de scooter. Om 19:58 uur verlaten de jongens de gang van de box via de hoofdingang.
Om 20:06 uur komen NN1 en [medeverdachte] de gang van de box binnen via de hoofdingang. [medeverdachte] heeft de scooter aan zijn hand en draagt een zwarte bivakmuts. NN1 loopt met versnelde pas naar de garagebox en opent deze. Vervolgens wordt de scooter in de box gezet. [medeverdachte] rent daarna de box uit richting de hoofdingang en zodra hij de deur opent komt verdachte binnen.
Uit later onderzoek van de verbalisanten blijkt dat NN1 vermoedelijk [medeverdachte 2] betreft.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de garagebox aanwezig was om een scooterband te repareren. Verdachte wil niet verklaren wie hem heeft gevraagd dat te doen. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij zijn broek had uitgetrokken zodat deze niet vies werd tijdens de reparatie.
Verdachte heeft hiermee ter zitting een alternatief scenario geschetst voor zijn aanwezigheid in de garagebox. De rechtbank acht zijn verklaring echter niet geloofwaardig omdat deze op geen enkele manier is te verifiëren en evenmin uit de uitgekeken camerabeelden blijkt dat sprake is geweest van een reparatie aan een scooter. Verdachte is kort na de beroving aangetroffen in de garagebox en voldoet aan het signalement van één van de daders. Daarnaast worden in de box meerdere goederen aangetroffen die zijn weggenomen tijdens de beroving. Verdachte heeft hier geen uitleg voor gegeven.
Gelet op al deze omstandigheden, in onderling samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte één van de personen is geweest die betrokken was bij de diefstal met geweld jegens [slachtoffer] . Gelet op de hierboven genoemde omstandigheden kan tevens worden vastgesteld dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, zodat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op basis van het proces-verbaal met daarin de door de verbalisant uitgewerkte camerabeelden van de garagebox kan worden vastgesteld dat medeverdachte Aafar de ploertendoder uit zijn binnenzak haalt en in zijn hand heeft en dat verdachte deze ploertendoder enige momenten later in zijn bezit had. Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij de ploertendoder in zijn handen heeft gehad, maar dat hij niet wist dat dit een ploertendoder was.
Gelet hierop en op het wapenrapport waaruit blijkt dat de ploertendoder een wapen is in de zin van de Wet wapens en munitie, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van de ploertendoder.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op basis van de omstandigheden zoals onder feit 1 besproken, kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachten hebben samengewerkt. Verdachte en zijn medeverdachte zijn kort na de beroving aangetroffen in de garagebox. In deze garagebox werd een airsoftwapen aangetroffen in een witte plastic tas. Op de camerabeelden is te zien dat medeverdachte [medeverdachte] de gang van de box binnen loopt met een witte plastic tas. Het airsoftwapen is aangetroffen onder het bereik van verdachte en derhalve kan het medeplegen van het voorhanden hebben van het wapen aan verdachte worden toegerekend.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 29 december 2020 te Amsterdam, op de [adres 2] , tezamen en in vereniging met anderen,
- een jas merk Napapijri en
- een MacBook Air en bijbehorende tas en
- een telefoon merk Apple, type iPhone 11 en
- een portemonnee met inhoud, waaronder geld en een rijbewijs en paspoort en diverse passen/kaarten en
- een autosleutel,
dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- voornoemde [slachtoffer] in te sluiten en
- aan voornoemde [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en te richten en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de linkerslaap te houden;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 29 december 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 29 december 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een airsoftwapen, nabootsing van Walther PPQ, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de tenlastegelegde feiten, het advies van de Raad zal worden opgevolgd om aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een beroving van een lachgaskoerier. Het slachtoffer kwam een bestelling afleveren en is toen door verdachte en zijn medeverdachte onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend wapen van zijn spullen beroofd. Deze beroving heeft grote indruk gemaakt op het slachtoffer, zoals blijkt uit zijn ingediende vordering benadeelde partij. Het slachtoffer is onder behandeling van een psycholoog voor PTSS klachten. Tevens heeft verdachte ter zitting geen openheid van zaken willen geven en daarmee geen inzicht in zijn handelen getoond en evenmin in de gevolgen die dit handelen heeft gehad op het slachtoffer. Dit maakt dat de rechtbank zich zorgen maakt over de gewetensontwikkeling van verdachte.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een ploertendoder en airsoftwapen. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen zijn naar hun aard gevaarlijk voor een ieder die met het gebruik daarvan zou kunnen worden geconfronteerd.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 10 maart 2022 waaruit blijkt dat verdachte op 23 oktober 2020 door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf in verband met een woninginbraak.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad opgemaakt op 17 maart 2022;
  • rapport van JBRA opgemaakt op 11 maart 2022;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door mw. drs. W. van der Meer, orthopedagoog-generalist, op 1 mei 2021.
De
psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Uit de scores op de WAIS-IV blijkt dat sprake is van significante verschillen tussen de indexen waardoor het totaal IQ (94, gemiddeld niveau, 95% w.i. 89-99) geen betrouwbaar beeld geeft van zijn gehele profiel. Zijn meer zwakke kant ligt op het gebied van snel informatie verwerken en beslissingen nemen (verwerkingssnelheid). Wat betreft zijn sociaal-emotionele ontwikkeling wordt gezien dat verdachte hierin achterloopt ten opzichte van leeftijdsgenoten. Hij is inmiddels achttien jaar maar gaat, in ieder geval tot aan zijn aanhouding, zorgeloos door het leven waarbij hij weinig verantwoordelijk neemt, weinig inspanning levert om dingen te bereiken en problemen en moeilijkheden beperkt onder ogen ziet. De wijkagent ziet dat hij omgang heeft met jongeren die in verband worden gebracht met heling en scooterinbraak. Als jongeren hem om hulp vragen gaat hij hierop in zonder na te denken. Wat betreft zijn gewetensontwikkeling komen geen concrete zorgen naar voren. Nu hij achttien jaar is en wederom verdacht wordt van het (mede)plegen van twee delicten, lijkt verdachte meer doordrongen van het feit dat hij door deze levenswijze in de problemen blijft komen.
Binnen dit onderzoek wordt geen stoornis vastgesteld. Het advies is om het tenlastegelegde volledig toe te rekenen.
Het recidiverisico op toekomstig gewelddadig gedrag en grensoverschrijdend gedrag in het algemeen, voor zover hierover iets gezegd kan worden gelet op de volledige toerekenbaarheid en het gaat om een statistische beoordeling die weinig of niets zegt over de kans op recidive bij verdachte specifiek, wordt laag tot matig ingeschat. Het advies is om verdachte, om recidive te voorkomen en zijn ontwikkeling positief te beïnvloeden, begeleiding aan te bieden bij het leren aangeven van zijn grenzen, het afhouden van delinquente contacten en uitbreiden van prosociale contacten en activiteiten.
Eerder heeft verdachte een IFA coachingstraject doorlopen. Hierin is echter zeer beperkt aandacht uitgegaan naar zijn netwerk. Een concreet advies over een hulpvorm wordt, na overleg met de jeugdreclassering, niet gegeven omdat binnen een zorgoverleg dat binnenkort plaatsvindt bekeken wordt wat mogelijk is. Geadviseerd wordt om deze ambulante begeleiding vanuit een jeugdreclasseringsmaatregel op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling.
Ter zitting heeft
de Raadgepersisteerd bij het advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen en de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen, zodat verdachte met een schone lei zijn volwassenheid in kan.
JBRAheeft zich ter zitting aangesloten bij het advies van de Raad. Verdachte is inmiddels meerderjarig en heeft zijn leven in de afgelopen anderhalf jaar, tijdens zijn schorsing, positief vormgegeven.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank overweegt dat enerzijds de bewezenverklaarde feiten – in het bijzonder de bedreiging met een nepvuurwapen - ernstig genoeg zijn om aan verdachte een langdurige jeugddetentie op te leggen. Anderzijds heeft de rechtbank bij de strafoplegging, naast de behoefte van de maatschappij aan vergelding voor daders van delicten als een gewapende beroving, rekening te houden met de vraag welke sanctie of combinatie van sancties het meest in het belang is van de persoonlijke ontwikkeling van de (toen minderjarige) verdachte. De deskundigen hebben ter zitting geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Ondanks dat de rechtbank zich realiseert dat een aantal positieve aspecten in het leven van verdachte zullen worden doorkruist, zoals zijn schoolgang en stage en de feiten ruim een jaar geleden zijn gepleegd is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de traumatische gevolgen die dit heeft gehad voor het slachtoffer als ook dat verdachte binnen zijn proeftijd is gerecidiveerd, slechts kan worden volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die gelijk is aan het voorarrest van 15 dagen. Het grondbeginsel van het jeugdstrafrecht is dat aan minderjarigen geen of een zo kort mogelijke voorlopige hechtenis wordt opgelegd waarbij als uitgangspunt geldt: ‘schorsen, tenzij…..’ Hieraan is dus inherent dat, wanneer de rechtbank in latere instantie tot een hogere onvoorwaardelijke jeugddetentie komt, een veroordeelde terug zal moeten naar de jeugdgevangenis. De rechtbank zal daarom een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen dan de tijd die verdachte tot op heden in voorarrest heeft doorgebracht.
Om de positieve stappen die verdachte in de afgelopen tijd heeft gezet te erkennen, ziet de rechtbank wel aanleiding om een deel van deze jeugddetentie in voorwaardelijke vorm op te leggen en hieraan enkel de algemene voorwaarden te verbinden en de proeftijd verkorten naar één jaar.
Ondanks dat de straf een vrijheidsbeneming met zich meebrengt, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis niet opheffen. Nu verdachte sinds zijn schorsing niet met politie en justitie in aanraking is gekomen en zich tot op heden aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, acht de rechtbank het gerechtvaardigd dat verdachte zijn berechting in vrijheid afwacht, zolang de uitspraak niet onherroepelijk is. Dit betekent dat de schorsingsvoorwaarden voortduren, zolang de uitspraak niet onherroepelijk is.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Ploertendoder, omschrijving: 6012354, zwart;
  • 1 STK Steekwapen, omschrijving: 6012394, zwart, merk: Realsteel;
  • 1 STK Papier, omschrijving: G6012427;
  • 1 STK Muts, omschrijving: G6012404.
De officier van justitieheeft gevorderd de ploertendoder, het steekwapen en de (bivak)muts te onttrekken aan het verkeer en het papier te retourneren aan verdachte.
De raadsvrouw van verdachteheeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank overweegt dat het in zaak A ten laste gelegde feit is begaan met behulp van de bivakmuts. De bivakmuts zal daarom, en omdat dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ploertendoder en het steekwapen dat deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit zijn aangetroffen en dat deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. De voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, zodat deze voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank zal bepalen dat het papier zal worden geretourneerd aan verdachte.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 10.030,56 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsvrouw van de benadeelde partijheeft ter zitting gepersisteerd bij de vordering. De raadsvrouw heeft verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vordering is niet disproportioneel hoog, waardoor de vordering behandeld kan worden. Sinds de benadeelde partij last heeft van PTSS klachten heeft hij niet meer kunnen werken als chauffeur voor het lachgasbedrijf. Hij heeft wel op kantoor gewerkt, maar daar was geen plek meer voor hem, waardoor hij zijn baan is kwijtgeraakt. Er is daarom sprake van causaal verband tussen het inkomensverlies en het strafbare feit, anders had hij immers zijn oude functie nog gehad. PTSS is door de psycholoog vastgesteld. De kosten van de psycholoog zijn niet door de verzekering vergoed.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft de vordering betwist. Primair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, omdat een voorschot wordt gevorderd en het gevorderde bedrag geen definitieve vordering is vanwege het ontbreken van een eindtoestand. De vordering is derhalve niet eenvoudig van aard en een onevenredige belasting voor het strafproces.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw de materiële posten betwist. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de studievertraging en de daaruit vloeiende kosten zijn veroorzaakt door het strafbare feit. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [bedrijf] , het bedrijf waarvoor de benadeelde partij werkzaam was, dat kennelijk geen werk meer voor de benadeelde partij was, ook niet als chauffeur, zodat deze kosten niet op verdachte kunnen worden verhaald. Tot slot blijkt uit de vordering niet dat de gevorderde kosten voor de psycholoog niet zijn of worden vergoed door de verzekering of anderszins.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Materiële kosten
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank overweegt allereerst dat de raadsvrouw van de benadeelde partij ter zitting heeft aangegeven dat de vordering tot materiële schadevergoeding ruim vijftienduizend euro bedraagt. Uit de ingediende stukken blijkt de rechtbank echter slechts van een vordering materiële schadevergoeding van ruim tienduizend euro. De rechtbank gaat dan ook van de volgende posten uit:
  • gestolen contant geldbedrag € 150,-;
  • kosten psycholoog € 525,-;
  • gederfde inkomsten € 2.013,89;
  • kosten studievertraging € 7.341,67.
Gestolen contante geldbedrag
De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte staat vermeld dat het contante bedrag dat bij de beroving was weggenomen door de politie is aangetroffen. Een gedeelte van dit geldbedrag is in de box aangetroffen en een gedeelte tijdens de fouillering van de medeverdachte. Nu de overige gestolen en aangetroffen goederen aan de benadeelde partij zijn geretourneerd, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen of dit geldbedrag niet inmiddels is geretourneerd. De rechtbank zal daarom de vordering ten aanzien van deze kosten niet-ontvankelijk verklaren.
Kosten psycholoog
De rechtbank overweegt dat de vordering voor kosten van de psycholoog is onderbouwd met een brief van de psycholoog met daarin uitgelegd waarvoor de benadeelde partij is behandeld en hoeveel sessies er hebben plaatsgevonden, te weten zeven sessies. Daarnaast is een factuur bijgevoegd van de zeven sessies. De rechtbank is van oordeel dat de vordering hiermee voldoende is onderbouwd en zal de vordering ten aanzien van deze kosten toewijzen.
Gederfde inkomsten
De vordering met betrekking tot de gederfde inkomsten is onderbouwd aan de hand van een brief die is opgesteld door de werkgever van de benadeelde partij. In deze brief staat beschreven dat zij de benadeelde partij, na het vervullen van enkele kantoorwerkzaamheden, geen werkzaamheden meer konden laten verrichten binnen het bedrijf. In deze brief staat echter niet vermeld wat de reden is voor het beëindigen van de werkzaamheden. Ook anderszins kan uit de brief niet afgeleid worden dat dit enig verband houdt met het strafbare feit. Derhalve is de vordering, gelet op de betwisting hiervan door de raadsvrouw van verdachte, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze kosten daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Kosten studievertraging
De benadeelde partij heeft kosten gevorderd voor zijn opgelopen studievertraging. In de brief van de Haagse hogeschool ter onderbouwing van deze studievertraging wordt door de studentendecaan aangegeven dat de studie zonder de door verdachte gepleegde gewapende overval vermoedelijk eerder was afgerond. De rechtbank wil niet afdoen aan de gevolgen die dit misdrijf voor de benadeelde partij hebben gehad. Echter kan op basis van een vermoeden en gelet op de betwisting hiervan door de raadsvrouw van verdachte, niet zonder meer worden vastgesteld dat de studievertraging enkel het gevolg is geweest van het gepleegde misdrijf. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze kosten daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële kosten zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 525,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. Het bestaan van geestelijk letsel kan naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Door de psycholoog is vastgesteld dat bij de benadeelde partij sprake is van PTSS en dat hij hiervoor ook behandeling heeft gevolgd.
De vordering is niet betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De vordering tot schadevergoeding zal hoofdelijk worden toegewezen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De gijzeling zal hierbij op maximaal 0 dagen worden bepaald.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 24 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.305920.19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van
23 oktober 2020 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 60 uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 4 november 2020 aan verdachte per post is toegestuurd.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Ploertendoder, omschrijving: 6012354, zwart;
  • 1 STK Steekwapen, omschrijving: 6012394, zwart, merk: Realsteel;
  • 1 STK Muts, omschrijving: G6012404.
Gelast de
teruggaveaan [verdachte] van:
1 STK Papier, omschrijving: G6012427;
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot een bedrag van € 3.025,- (zegge: drieduizend en vijfentwintig euro), waarvan € 525,- (vijfhonderd vijfentwintig euro) voor materiële schade en € 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [slachtoffer] ter hoogte van € 3.025,- (zegge: drieduizend en vijfentwintig euro). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 23 oktober 2020, zijnde een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Mireku, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. I.M. Nusselder en A.G.P. van der Baan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 april 2022.