ECLI:NL:RBAMS:2022:1860

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4437
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag en de voorwaarden voor het behoren tot het huishouden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van kinderbijslag. Eiser had kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon, die volgens hem vanaf december 2019 bij hem woonde. De Svb had echter alleen kinderbijslag toegekend vanaf het tweede kwartaal van 2021, omdat zij van mening was dat eiser niet had aangetoond dat zijn zoon al sinds december 2019 bij hem woonde. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn zoon vanaf december 2019 tot zijn huishouden behoort. Dit bewijs bestond uit een gezagsbeschikking, verklaringen van familieleden en een brief van Veilig Thuis. De rechtbank oordeelde dat de Svb ten onrechte had gesteld dat een kind pas na zes maanden bij de andere ouder moet wonen om tot dat huishouden te behoren. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van de Svb vernietigd en de Svb opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook heeft bepaald dat de Svb het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiser moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke omstandigheden van het geval bij de beoordeling van het recht op kinderbijslag en de voorwaarden waaronder een kind tot het huishouden van een ouder behoort. De rechtbank heeft de Svb opgedragen om de beslissing te herzien in het licht van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4437

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. N. Belkhir),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.C. Rooijers).

Procesverloop

Op 21 mei 2021 heeft de Svb aan [eiser] kinderbijslag toegekend vanaf het tweede kwartaal van 2021 op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
Op 21 juli 2021 heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft daartegen beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 25 januari 2022. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Zijn zoon [naam zoon] [eiser] was ook aanwezig. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [naam zoon] woonde vanaf 2017 bij zijn moeder. In een beschikking van deze rechtbank van 10 februari 2021 heeft [eiser] het volledige gezag over [naam zoon] gekregen. Hij heeft op 26 februari 2021 kinderbijslag aangevraagd, omdat [naam zoon] bij hem is gaan wonen. De Svb heeft deze toegekend vanaf 1 april 2021. Volgens de Svb heeft [eiser] geen recht op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2020, omdat hij niet heeft aangetoond dat [naam zoon] al sinds december 2019 bij hem woont. [eiser] vindt dat hij dit wel heeft aangetoond.
2. De rechtbank moet beoordelen of [eiser] al vanaf het eerste kwartaal van 2020 recht had op kinderbijslag voor [naam zoon] . Beslissend is of [naam zoon] al in december 2019 tot het huishouden van [eiser] is gaan behoren. Dat staat in artikel 18, vierde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet.
3. [eiser] heeft de gezagsbeschikking overgelegd, het hierbij horende verzoek- en verweerschrift en een brief van de moeder. Daaruit blijkt dat zij [naam zoon] naar [eiser] heeft gestuurd. Ook heeft [eiser] een brief van Veilig Thuis overgelegd waaruit blijkt dat [naam zoon] bij hem woonde en niet meer terug wilde keren naar zijn moeder. Gemachtigde heeft ook telefonisch contact gehad met de oud-mentor van [naam zoon] , die heeft aangegeven dat zij weet dat hij sinds begin 2020 niet meer bij zijn moeder maar bij [eiser] woont. Ten slotte hebben familieleden en [naam zoon] zelf schriftelijk verklaard dat hij vanaf december 2019 bij [eiser] woont.
4. Op de zitting heeft de Svb toegelicht dat dit niet meteen vanaf december 2019 kan worden aangenomen. Uit de beleidsregels SB1014, SB1096 en uit vaste rechtspraak volgt volgens de Svb dat pas na zes maanden kan worden aangenomen dat een kind definitief tot iemands huishouden behoort.
5. De rechtbank oordeelt dat [naam zoon] sinds december 2019 tot het huishouden van [eiser] behoorde. Uit de gezagsbeschikking blijkt dat [eiser] toen al geruime tijd alleen zorgde voor de opvoeding en verzorging van [naam zoon] . Uit de brief van Veilig Thuis van 7 januari 2020 blijkt dat [naam zoon] op 22 december 2019 niet terug is gegaan naar zijn moeder, maar bij [eiser] is gebleven.
6. De rechtbank vindt ook dat de verhuizing van [naam zoon] in december 2019 een bestendig karakter had. Volgens de brief van Veilig Thuis wilde [naam zoon] vanaf het begin bij [eiser] blijven wonen. In een brief heeft de moeder geschreven dat [naam zoon] niet langer bij haar kan blijven wonen. Deze brief is niet gedateerd of ondertekend, maar uit de beschikking van deze rechtbank blijkt dat de brief dateert uit december 2019 en dat zij de inhoud niet heeft betwist. Het was dus meteen de bedoeling van iedereen dat [naam zoon] bij zijn vader zou blijven.
7. De rechtbank volgt in deze zaak niet het standpunt van de Svb dat een kind zes maanden bij de andere ouder moet wonen om tot dat huishouden te gaan behoren. Dit is de algemene werkwijze van de Svb, maar de bijzondere omstandigheden van het geval zijn uiteindelijk beslissend.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De Svb zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de Svb aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt de Svb in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 21 juli 2021 voor zover daarbij kinderbijslag is geweigerd vanaf het eerste kwartaal van 2020;
  • draagt de Svb op binnen acht weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 49,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.