ECLI:NL:RBAMS:2022:1855

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5259
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor eiseres na tussenuitspraak

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 29 maart 2022, wordt de einduitspraak na een tussenuitspraak behandeld in een zaak betreffende de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.C.F. Kramer, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd was met het motiveringsbeginsel, omdat de arbeidsdeskundige niet voldoende had gemotiveerd waarom de functies van huishoudelijk medewerker en gezinshulp, bejaardenverzorger geschikt zouden zijn voor eiseres, die op basis van haar Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is aangewezen op werk met weinig of geen direct contact met hulpbehoevenden.

Na de tussenuitspraak heeft het Uwv een nieuw besluit genomen, maar de rechtbank oordeelt dat ook dit besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank wijst erop dat de arbeidsdeskundige onvoldoende heeft aangetoond waarom de functie van bejaardenverzorger wel geschikt zou zijn, terwijl deze functie voor 30% uit ondersteunende werkzaamheden bestaat die direct contact met bewoners vereisen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2 en draagt het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het eerdere besluit niet in stand kan blijven. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.897,50.

De rechtbank benadrukt dat de termijn voor het nemen van een nieuw besluit pas begint te lopen nadat de termijn voor hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, omdat haar beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5259

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. J. Lam).
Partijen worden hierna [eiseres] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 24 januari 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend aan [eiseres] .
Met een besluit van 25 augustus 2020 (het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] gegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videoverbinding op
20 april 2021. [eiseres] heeft deelgenomen aan de zitting, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam] , begeleider van de GGZ. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Met de tussenuitspraak van 12 juli 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit 1 te herstellen.
Het Uwv heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen op
20 augustus 2021 (het bestreden besluit 2). Daarbij is beslist dat een van de geduide functies niet geschikt is voor [eiseres] waardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage van [eiseres] wordt verhoogd naar 51,68%.
[eiseres] heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet voldoende gemotiveerd dat de functie huishoudelijk medewerker en de functie gezinshulp, bejaardenverzorger, waarin [eiseres] direct contact heeft met hulpbehoevenden, geschikt zijn voor [eiseres] . [eiseres] is namelijk op grond van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 augustus 2020 aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is (item 2.12). De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.
3. Het Uwv heeft van de door de rechtbank geboden gelegenheid gebruik gemaakt en het bestreden besluit 2 genomen, waarmee het Uwv het bestreden besluit 1 heeft gewijzigd. Het bestreden besluit 2 is gebaseerd op een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 augustus 2021. Hierin heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat in beide functies geen sprake is van een kenmerkende belasting op contact met patiënten of hulpbehoevenden. Bovendien is er geen sprake van verplicht contact. Het contact dat wel plaatsvindt bestaat uit gesprekjes over dagelijkse onderwerpen. Het contact is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van korte duur en dus oppervlakkig. De werkzaamheden in deze functies zijn gericht op het verrichten van huishoudelijke taken en niet op de verzorging of begeleiding van de bewoners. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zouden de functies dus geschikt zijn voor [eiseres] . Desondanks laat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie huishoudelijk medewerker vallen, omdat [eiseres] in deze functie met het overlijden van een bewoner geconfronteerd kan worden. De mate van arbeidsongeschiktheid van [eiseres] is hierdoor verhoogd naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 51,68%.
4. [eiseres] voert in de zienswijze aan dat het ook in de functie gezinshulp, bejaardenverzorger kan voorkomen dat zij geconfronteerd wordt met het overlijden van een bewoner. Bovendien is er ook in deze functie contact met patiënten en hulpbehoevenden. In deze functie moet men namelijk assisteren bij het eten, een praatje maken en bijspringen waar nodig. Daarbij heeft 90% van de bewoners een psychische beperking.
5. De rechtbank acht het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook gericht tegen het bestreden besluit 2, omdat dit besluit niet geheel aan het beroep tegemoet komt. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het beroep van [eiseres] tegen het bestreden besluit 1 beoordeeld. Omdat het bestreden besluit 1 is gewijzigd met het bestreden besluit 2 en niet is gebleken dat [eiseres] nu nog een zelfstandig belang heeft bij een verdere beoordeling van het bestreden besluit 1, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren.
6. De rechtbank vindt ook het bestreden besluit 2 onvoldoende gemotiveerd. In het bestreden besluit 2 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie huishoudelijk medewerker (SBC-code 372060) laten vallen en de functie gezinshulp, bejaardenverzorger (SBC-code 372080) gehandhaafd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarin de functie bejaardenverzorger verschilt van de vervallen functie huishoudelijk medewerker. In beide functies gaat het om schoonmaakwerkzaamheden. In de functie huishoudelijk medewerker betreffen het schoonmaakwerkzaamheden in een zorgcentrum voor ouderen met 7 afdelingen (psychogeriatrisch/somatisch) en 32 aanleunwoningen; in de functie bejaardenverzorger gaat het om schoonmaakwerkzaamheden in een tehuis voor ouderen met lichamelijke en/of psychische beperkingen. Dat er geen sprake is van een kenmerkende belasting op item 2.12 neemt niet weg dat volgens de functieomschrijvingen contact plaatsvindt met hulpbehoevenden. De gehandhaafde functie bejaardenverzorger bestaat zelfs voor 30% uit ondersteunende werkzaamheden zoals assisteren bij het eten, thee zetten, de was/afwas doen en een praatje maken, en voor 70% uit schoonmaakwerkzaamheden. De vervallen functie bestaat voor 100% uit schoonmaakwerkzaamheden. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is er in de functie bejaardenverzorger geen sprake van verplicht contact met de bewoners, zullen de gesprekken gaan over dagelijkse onderwerpen en zal het contact van korte duur en dus oppervlakkig zijn. Deze motivering vindt de rechtbank ontoereikend, gelet op het feit dat de bewoner meestal aanwezig is en 30% van de werkzaamheden bestaat uit ondersteunende werkzaamheden waarbij contact met de bewoner voor de hand ligt. Bovendien heeft ongeveer 90% van de bewoners een psychische beperking. De aanname dat de gesprekken kort en oppervlakkig zullen zijn, mist dan ook een deugdelijke onderbouwing. Verder is niet ondenkbaar dat [eiseres] in de functie bejaardenverzorger ook kan worden geconfronteerd met het overlijden van een bewoner, ook al staat dit - in tegenstelling tot de functie huishoudelijk medewerker - niet in de functieomschrijving.
7. Gelet op het voorgaande, vindt de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom de functie van huishoudelijk medewerker niet en de functie van bejaardenverzorger wel passend voor [eiseres] zou zijn, gezien de beperkingen zoals opgenomen in de FML van 18 augustus 2020. Het bestreden besluit 2 kan daarom niet in stand blijven.
8. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit 2 vernietigen wegens strijd met het motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het Uwv moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank wijst erop dat in de tussenuitspraak is geoordeeld dat de overige functies wel passend zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zou de schatting eventueel ook op die functies kunnen baseren. Voor het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar stelt de rechtbank een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
10. De rechtbank zal het Uwv tot slot veroordelen in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2;
- draagt het Uwv op binnen zes weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiseres] te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.
griffier
De rechter is verhinderdde uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704 en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.