In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 29 maart 2022, wordt de einduitspraak na een tussenuitspraak behandeld in een zaak betreffende de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.C.F. Kramer, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd was met het motiveringsbeginsel, omdat de arbeidsdeskundige niet voldoende had gemotiveerd waarom de functies van huishoudelijk medewerker en gezinshulp, bejaardenverzorger geschikt zouden zijn voor eiseres, die op basis van haar Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is aangewezen op werk met weinig of geen direct contact met hulpbehoevenden.
Na de tussenuitspraak heeft het Uwv een nieuw besluit genomen, maar de rechtbank oordeelt dat ook dit besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank wijst erop dat de arbeidsdeskundige onvoldoende heeft aangetoond waarom de functie van bejaardenverzorger wel geschikt zou zijn, terwijl deze functie voor 30% uit ondersteunende werkzaamheden bestaat die direct contact met bewoners vereisen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2 en draagt het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het eerdere besluit niet in stand kan blijven. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.897,50.
De rechtbank benadrukt dat de termijn voor het nemen van een nieuw besluit pas begint te lopen nadat de termijn voor hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, omdat haar beroep gegrond is verklaard.