Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie
4.Beslissing
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte.
Rechtbank Amsterdam
In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. De officier van justitie stelde dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn, wat het recht van de verdachte op een eerlijk proces in gevaar zou brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak met bijna vier jaar is overschreden, wat niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdachte was niet aanwezig op de zitting, maar zijn raadsman heeft de vordering van de officier van justitie ondersteund. De rechtbank heeft de procedure als geheel beoordeeld en geconcludeerd dat de lange duur van de procedure, samen met het feit dat er geen benadeelde partijen zijn, een zodanige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijk proces met zich meebrengt, dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank heeft daarbij ook de mogelijkheid tot waarheidsvinding in overweging genomen, die door het tijdsverloop in gevaar is gekomen. De beslissing van de rechtbank is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachte.