ECLI:NL:RBAMS:2022:1851

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
13/659204-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens schending van de redelijke termijn in strafzaak

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. De officier van justitie stelde dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn, wat het recht van de verdachte op een eerlijk proces in gevaar zou brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak met bijna vier jaar is overschreden, wat niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdachte was niet aanwezig op de zitting, maar zijn raadsman heeft de vordering van de officier van justitie ondersteund. De rechtbank heeft de procedure als geheel beoordeeld en geconcludeerd dat de lange duur van de procedure, samen met het feit dat er geen benadeelde partijen zijn, een zodanige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijk proces met zich meebrengt, dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank heeft daarbij ook de mogelijkheid tot waarheidsvinding in overweging genomen, die door het tijdsverloop in gevaar is gekomen. De beslissing van de rechtbank is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659204-17 (Promis)
Datum uitspraak: 6 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2019 en 23 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat de gemachtigd raadsman, mr. S. Akkas, naar voren heeft gebracht. Verdachte is niet op de zitting verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 februari 2016 tot en met 1 maart 2016 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen van in totaal ongeveer 40.493,93 euro (zaak A), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ING Bank en/of [naam1] , in elk geval telkens aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) telkens zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedragen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een frauduleus aangevraagde en/of onbevoegd verkregen betaalpas op naam van verdachte ( [verdachte] ). gekoppeld aan het rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam1] , tot het gebruik waartoe hij, verdachte, en/of zijn mededaders telkens niet
was/waren gerechtigd;
subsidiair:
[naam2] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 februari 2016 tot en met 1 maart 2016 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen van in totaal ongeveer 40.493,93 euro (zaak A), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ING Bank en/of [naam1] , in elk geval telkens aan een ander of anderen dan aan voornoemde [naam2] en/of zijn mededader(s), waarbij voornoemde [naam2] en/of zijn mededader(s) telkens zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedragen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een frauduleus aangevraagde en/of onbevoegd verkregen betaalpas op naam van verdachte ( [verdachte] ), gekoppeld aan het rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam1] , tot het gebruik waartoe hij, verdachte, en/of zijn mededaders telkens niet was/waren gerechtigd tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 9 februari 2016 tot en met 1 maart 2016 te Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemde bankpas en/of bijbehorende pincode met zijn, verdachtes paspoort, op te halen bij een Primera en/of een postkantoor en/of de ING Bank (gelegen in één pand) en/of vervolgens eenmaal of meermalen voornoemde bankpas en/of bijbehorende pincode en/of (een kopie van) zijn, verdachtes paspoort aan voornoemde [naam2] en/of
zijn mededader(s) af te geven.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Standpunten ter terechtzitting
De officier van justitie heeft gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Er is sprake van een aanzienlijke schending van de redelijke termijn, waardoor het Openbaar Ministerie het niet langer opportuun acht de strafvervolging door te zetten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de officier van justitie onder meer erop gewezen dat het gaat om oude feiten waarvoor de hoofdverdachte in 2017 is veroordeeld, verdachte een katvanger betreft die een geringe rol heeft gespeeld in het onderzoek en er geen benadeelde partijen bij het proces zijn gevoegd. Gelet op de grote werkvoorraad is het niet gelukt om de zaak na de regiezitting van 13 maart 2019 eerder ter terechtzitting aan te brengen. De officier van justitie acht het niet langer opportuun om verdachte te vervolgen.
De raadsman stelt zich eveneens op het standpunt dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
De beoordeling van de vordering tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie kan naar het oordeel van de rechtbank niet alleen worden verricht op basis van de duur van de overschrijding van de redelijke termijn. De procedure als geheel dient in de beoordeling te worden betrokken. Er moet sprake zijn van een zodanige ernstige inbreuk op het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Het recht op een eerlijke behandeling van de zaak van verdachte speelt daarbij een zwaarwegende rol, alsook de mogelijkheid tot waarheidsvinding na verloop van tijd.
In deze zaak kan niet op voorhand zonder meer worden gezegd dat op eenvoudige wijze tot een vrijspraak of bewezenverklaring kan worden gekomen. Hiervoor is naar het oordeel van de rechtbank nader onderzoek nodig. Voor een deel zal dat onderzoek bestaan uit het nader horen van één of meerdere getuige(n). Bekend is dat de feilbaarheid van het geheugen toeneemt naar gelang de tijd verstrijkt. Nu in de onderhavige zaak sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop, wordt een zorgvuldige beoordeling door de rechtbank daardoor in sterke mate beïnvloed.
De ten laste gelegde feiten hebben zich voorgedaan in de periode van 9 februari 2016 tot en met 1 maart 2016. De redelijke termijn is aangevangen op 29 juni 2016. Verdachte is op die datum in verzekering gesteld. De hoofdverdachte, [naam2] alias [naam3] is op 25 juli 2017 veroordeeld. Op 12 maart 2019 heeft er betreffende verdachte een pro forma terechtzitting plaatsgevonden, waarbij onder meer het verzoek van de raadsman van verdachte om [naam2] als getuige bij de rechter-commissaris te horen door de rechtbank is toegewezen. Op 4 juni 2019 heeft de rechter-commissaris laten weten dat [naam2] niet op korte termijn kon worden gehoord. De getuige is medio 2017 naar Nigeria uitgezet.
De zaak van verdachte is vervolgens pas weer op 23 maart 2022 op zitting gepland. Dit betekent dat de redelijke termijn in deze zaak met bijna 4 jaar is overschreden, wat niet aan verdachte kan worden toegerekend. Niet is gebleken dat de hiervoor genoemde getuige nu wel zou kunnen worden gehoord. Daarbij komt dat indien de rechtbank de behandeling van de zaak zou aanhouden voor nader onderzoek, deze termijnoverschrijding nog verder zou oplopen. De mogelijkheid tot waarheidsvinding wordt daarmee in aanzienlijke mate aangetast, waarmee de kwaliteit van het onderzoek ter terechtzitting in het gedrang komt. Daarmee wordt een zorgvuldige en betrouwbare beoordeling door de rechtbank van het ten laste gelegde onmogelijk gemaakt.
Tot slot weegt de rechtbank mee dat niet is gebleken van een zodanig maatschappelijk belang bij strafrechtelijke vervolging dat opweegt tegen de mate waarin het recht op een eerlijk proces is aangetast. De rechtbank merkt in dit verband op dat zich geen benadeelde partijen in het proces hebben gevoegd.
Vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijk proces zodanig is geschonden dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 april 2022.