ECLI:NL:RBAMS:2022:1833

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
13/752024-20 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB is uitgevaardigd door de regionale rechtbank van Przemyśl en betreft de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde straf van 1 jaar en 10 maanden, die is opgelegd bij vonnis van 18 mei 2015. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in Nederland en heeft ter zitting verklaard dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 24 augustus 2021, waarbij de officier van justitie mr. M. Diependaal aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.W.M. Soekhai. Gedurende de procedure zijn er verschillende schorsingen geweest in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Op 22 februari 2022 heeft het Hof uitspraak gedaan in deze prejudiciële procedure, wat invloed had op de voortgang van de zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen overwogen, maar kon geen objectieve gegevens vinden die erop wijzen dat de opgeëiste persoon in gevaar zou komen bij overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, met inachtneming van de relevante wetgeving en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752024-20 (EAB I)
RK nummer: 21/3630
Datum uitspraak: 6 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 juli 2020 door
the Regional Court of Przemyśl, Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 24 augustus 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.W.M. Soekhai, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Op 24 augustus 2021 is het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst voor beraad van de rechtbank, gelet op prejudiciële vragen van
The Supreme Courtin Ierland aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie).
Tussenuitspraak 14 september 2021
Bij tussenuitspraak van 14 september 2021 is het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd, in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie naar aanleiding van de prejudiciële vragen die door deze rechtbank zijn gesteld in de zaak van EAB III, met parketnummer: 13/752022-20 (in totaal zijn zes EAB’s jegens de opgeëiste persoon aanhangig bij de rechtbank). Op grond van artikel 22, vierde lid, OLW is de beslistermijn met 60 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Verlenging beslistermijn in raadkamer
De raadkamer van de rechtbank heeft hierna op 12 november 2021 en op 12 januari 2022 de beslistermijn telkens met 60 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen.
Uitspraak Hof van Justitie 22 februari 2022
Op 22 februari 2022 heeft het Hof van Justitie uitspraak gedaan in het hiervoor genoemde verzoek om een prejudiciële beslissing (gevoegde zaken C‑562/21 PPU en C‑563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100).
Zitting 16 maart 2022
De behandeling van de zaak is op 16 maart 2022 voortgezet in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing op 14 september 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.W.M. Soekhai en door een tolk in de Poolse taal. Op grond van artikel 22, vierde lid, OLW is nogmaals de beslistermijn verlengd met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot dit EAB (I) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met instemming van partijen is het onderzoek (enkelvoudig) gesloten ter zitting van 23 maart 2022, waarbij uitspraak is bepaald op heden.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the District Court of Jarosławvan 18 mei 2015, met kenmerk: II K 326/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, maar dat sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12 onder c, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing. Het EAB vermeldt in onderdeel D immers als volgt:
the person was served with the decision on 25 May 2015 (day/month/year) and was expressly informed about the right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re­examined, and which may lead to the original decision being reversed.
(…)
On 25 May 2015 [opgeëiste persoon] collected in person, served on him by a postal operator the judgment of the District Court of Jaroslaw dated 18 May 2015, file reference number: II K 326/15, together with instructions regarding his rights, a time term and a manner of filing an appeal, which he acknowledged by his own signature. The convicted person failed to lodge a motion for drawing up and serving on him the grounds for the judgment, neither did he contest the issued decision.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van een deel van de feiten (zie hierna onder 4.2) waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dit deel van de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het andere deel van de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Uit onderdeel E.2. van het EAB volgt dat het hierbij gaat om de feiten die zien op
forgery of documents(artikel 270 Poolse wetboek van strafrecht),
obtaining a credit under false pretences(artikel 297 Poolse wetboek van strafrecht) en
theft of an identity document(artikel 275 Poolse wetboek van strafrecht). Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Voor zover de feiten zien op onderdeel E.2. van het EAB, leveren ze naar Nederlands recht op:
valsheid in geschrift
oplichting
diefstal.

5.Artikel 11, detentieomstandigheden

De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 16 maart 2022 opgemerkt dat hij voor zijn leven vreest nu hij in Polen gedetineerd zal worden in een detentie-instelling in de grensregio met Oekraïne. Bij de grens met Oekraïne zijn vanwege de oorlog al eerder raketten ingeslagen.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de opgeëiste persoon als een beroep op artikel 11 OLW. De rechtbank beschikt echter niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens dat gedetineerden in detentie-instellingen in Polen die nabij de grens met Oekraïne liggen, onvoldoende bescherming krijgen van de Poolse autoriteiten tegen grensoverschrijdende gevolgen van de oorlogshandelingen in Oekraïne, waardoor zij een reëel gevaar van een schending van artikel 4 Handvest door de uitvaardigende lidstaat lopen.
Een en ander laat onverlet dat eventuele negatieve gevolgen van de oorlogssituatie voor de veiligheid van gedetineerden in detentie-instellingen in de grensregio met Oekraïne bij de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid, OLW een rol kunnen gaan spelen. De beslissing om de feitelijke overlevering uit te stellen is in de OLW niet bij de rechtbank neergelegd.
Voor zover de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in een detentie-instelling in de grensregio met Oekraïne, merkt de rechtbank op dat zij er op vertrouwt dat eventuele gevolgen van de oorlog in Oekraïne voor de detentieomstandigheden in Polen, nauwlettend bekeken zullen worden door de officier van justitie, alvorens de feitelijke overlevering plaatsvindt.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 225, 310 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Przemyśl, (Polen), voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.