ECLI:NL:RBAMS:2022:1831

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
13-845114-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake kinderopvangtoeslagfraude met veroordeling voor gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de kinderopvangtoeslagfraude, bekend als het onderzoek 'Bonsai'. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 21 december 2012 tot en met 28 december 2017 een bedrag van ongeveer € 100.817,- heeft witgewassen door haar bankrekening beschikbaar te stellen voor het ontvangen van frauduleuze kinderopvangtoeslagen. Daarnaast heeft de verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met oplichting en valsheid in geschrift, met als doel onterecht kinderopvangtoeslag te verkrijgen.

De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat er sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijsuitsluiting nodig was, omdat er geen onrechtmatige handelingen waren gepleegd die de verdachte in haar verdediging hebben geschaad. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie meegewogen in de strafoplegging.

De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zorg voor twee minderjarige kinderen, en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een relatief geringe rol heeft gespeeld in de fraude, maar dat haar daden toch een aanzienlijke impact hebben gehad op de Belastingdienst en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-845114-17 (Promis)
Datum uitspraak: 5 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 10 februari 2022 en 14 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. P. van Minnen en mr. L.E.M. Wösten en van wat verdachte en haar raadsman mr. M.J.N. Vermeij naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich
Feit 1 – primair:
in de periode van 21 december 2021 tot en met 28 december 2017 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland – tezamen en in vereniging – een geldbedrag van ongeveer € 100.817,- en/of
€ 17.146,- heeft witgewassen en hier een gewoonte van heeft gemaakt.
Subsidiair ten laste gelegd als schuldwitwassen.
Feit 2:
In de periode van 1 januari 2012 tot en met 28 december 2017 te Amsterdam en/of Purmerend en/of Wormerveer, gemeente Zaanstad, en/of ’s-Gravenhage en/of Arnhem en/of Nijmegen samen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die oplichting, valsheid in geschrift en/of witwassen tot oogmerk had.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Aanleiding:
Het onderzoek met de naam ‘Bonsai’ is begonnen na een melding van het Fraudeteam van de Belastingdienst Toeslagen dat [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) bij haar aanvraag van kinderopvangtoeslag valse bewijsstukken had aangeleverd. Naar aanleiding hiervan is onderzocht welk IP-adres is gebruikt voor die aanvraag. Er bleek voor nog zeven andere personen via dit IP-adres kinderopvangtoeslag te zijn aangevraagdEr is onderzoek naar de aanvragen van deze zeven personen gedaan en ook daarbij was in meerdere gevallen sprake van een onjuiste aanvraag waardoor onterecht kinderopvangtoeslag is uitgekeerd. Uit vervolgonderzoek is gebleken dat de aanvragen van deze zeven personen aan in totaal 23 IP-adressen zijn te koppelen. Vanaf deze 23 IP-adressen zijn in totaal voor 50 personen onjuiste aanvragen ingediend, waarbij voor ongeveer 30 personen het vermoeden bestond dat ook valse documenten waren ingestuurd.
Aan de hand van de tenaamstellingen van de IP-adressen kwamen enkele verdachten in beeld en zijn huiszoekingen gedaan. Op de laptops die zijn aangetroffen in de woningen van verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn IP-adressen aangetroffen die zijn gebruikt bij de aanvragen van kinderopvangtoeslag. Op die laptops zijn ook sporen van digitaal contact tussen de aanvragers en de Belastingdienst Toeslagen aangetroffen. Bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn USB-sticks met een vrijwel identieke inhoud van vermoedelijk valse bescheiden aangetroffen. Daarnaast zijn in de woning van [medeverdachte 1] 11 DigiD-codes aangetroffen waarvan er vijf zijn te herleiden tot onjuiste aanvragen.
In de woning van [verdachte] zijn onder andere een agenda met een briefje met een inlogcode en wachtwoord aangetroffen. Tevens zijn op de telefoon en laptop van [verdachte] chatsessies met [medeverdachte 1] over kinderopvangtoeslag en betalingen aangetroffen.
Werkwijze:
Volgens de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) zijn er drie stadia waarin fraude met kinderopvangtoeslag zou zijn gepleegd. Het eerste stadium is het werven van aanvragers. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] benaderen personen en wijzen hen op de mogelijkheid om kinderopvangtoeslag aan te vragen. Zij bieden aan hen daarbij te helpen. [medeverdachte 1] wordt daarbij voorgesteld als betrouwbare belastingmedewerker of belastingadviseur. Uit het procesdossier volgt dat aanvragers [medeverdachte 1] onder verschillende namen kennen: [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en/of [naam 5] . Met sommige van de aanvragers onderhield [medeverdachte 1] een (seksuele) relatie.
Het tweede stadium is het indienen van de aanvraag tot kinderopvangtoeslag. Aan aanvragers werd gevraagd om hun DigiD-wachtwoord, bankgegevens en andere persoonlijke gegevens af te geven, veelal aan [medeverdachte 2] . Vervolgens werden valse bescheiden opgemaakt en bij de aanvraag gevoegd. Volgens de FIOD zou dit door [medeverdachte 3] zijn gedaan. Daarna werd de aanvraag bij de Belastingdienst Toeslagen ingediend of gewijzigd.
Het laatste stadium is de betaling. Er werd met aanvragers afgesproken welk deel van de ontvangen kinderopvangtoeslag zij moesten afdragen, aan wie zij dit moesten afdragen en hoe zij dit moesten betalen. Een aantal bedragen hiervan zijn overgemaakt op de bankrekening van [verdachte] .

3.Artikel 359a Sr verweer

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – in aansluiting op het standpunt van mr. M.J.R. Roethof in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] – op het standpunt gesteld dat artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is geschonden. Op basis van het door het Openbaar Ministerie verstrekte procesdossier bestaat te veel onduidelijkheid over de bruikbaarheid van de startgegevens waardoor er niet kan worden gesproken van een eerlijk proces. Uit het procesdossier valt niet af te leiden op welke basis aanvrager [persoon 1] is geselecteerd, zodat niet kan worden uitgesloten dat dit is gebeurd op basis van discriminatoire algoritmes. De naam [persoon 1] is een bekende Surinaamse naam. Gelet op het feit dat – indien er sprake is geweest van een selectie op basis van discriminatoire algoritmes – het een ernstige schending betreft en er tevens sprake is van een direct causaal verband tussen het geschonden voorschrift en het verkregen bewijsmateriaal, moet er in dit geval op grond van art. 359a lid 1 onder b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) worden overgegaan tot uitsluiting van het bewijs dat door middel van het onrechtmatige, niet onafhankelijke en niet onpartijdige onderzoek is verkregen. Bij de beoordeling van de (omvang van de) ernst van het verzuim moet daarnaast ook betrokken worden dat de opsporingmethode op basis van discriminatoire algoritmes kennelijk gedurende vele jaren structureel werd toegepast in Nederland. Een structurele schending is extra reden om tot bewijsuitsluiting over te gaan. De consequentie hiervan is dat verdachte moet worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt voorop dat in beginsel alleen vormverzuimen tijdens het voorbereidend onderzoek kunnen leiden tot rechtsgevolgen in een strafzaak. De Hoge Raad heeft echter bepaald dat een rechtsgevolg ook op zijn plaats is indien het vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit (de voorfase).
Wat betreft die voorfase verwijst het Openbaar Ministerie naar de brief ‘Openbaarmaking risicoclassificatiemodel Toeslagen’ van 26 november 2021 van de staatssecretaris waarin de werkwijze van de Belastingdienst Toeslagen uiteen wordt gezet. Wat uit die brief in ieder geval kan worden afgeleid is dat er met algoritmes werd gewerkt bij de Belastingdienst Toeslagen en dat op basis van meerdere indicatoren werd gekomen tot een risico-score per aanvraag. Scoorde een aanvraag hoog, dan liep die aanvraag meer kans om gecontroleerd te worden. Over de wenselijkheid van de gehanteerde indicatoren is veel politiek debat gevoerd. Zeker bijvoorbeeld over een indicator op het gebied van nationaliteit. [persoon 1] had in ieder geval de Nederlandse nationaliteit en in dat geval werd er door de Belastingdienst Toeslagen geen nadere selectie gemaakt op het bestaan van een eventuele tweede nationaliteit bij de selectie van het controleren van de aanvragen kinderopvangtoeslag. De keuze om de aanvraag van [persoon 1] te controleren had dus niet te maken met haar afkomst.
Voor zover er al sprake zou zijn geweest van een vormverzuim in de voorfase door toepassing van de selectiemethodiek zoals beschreven in de brief van de staatssecretaris, dan geldt bovendien dat dit is begaan in het onderzoek tegen verdachte [persoon 1] . In de zaak van verdachte zou dit dus niet kunnen leiden tot enig rechtsgevolg.
Ook indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat er wel sprake is van een vormverzuim in het onderzoek tegen verdachte dan kan dit desondanks niet tot een rechtsgevolg leiden, omdat het niet verdachten zijn die door het vormverzuim in het belang zijn geschaad dat de overtreden norm beoogt te beschermen. De norm beoogt een aanvrager van kinderopvangtoeslag te beschermen tegen controle op basis van discriminatoire gronden.
Verdachten kwamen pas in beeld na een in ieder geval rechtmatig verlopen strafrechtelijk onderzoek.
De tweede reden dat een eventueel vormverzuim op dit punt nooit tot een rechtsgevolg kan leiden in de strafzaken tegen verdachten, is dat deze verdachten geen rechtens te respecteren nadeel van het betreffende vormverzuim hebben ondervonden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv, waardoor bewijsuitsluiting zou moeten volgen.
Beoordelingskader
De toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan in het voorbereidend onderzoek. Volgens artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het (strafrechtelijk) onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling op de zitting. Het voorbereidend onderzoek in artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte over het aan hem/haar ten laste gelegde feit waarover de rechtbank heeft te oordelen. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een onrechtmatige handeling tegen verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. Als algemene overkoepelende maatstaf hiervoor geldt dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn, indien het vormverzuim of de onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van de voorfase.
Controle door de Belastingdienst
In de brief van de staatssecretaris van 26 november 2021 wordt de werkwijze van het risicoclassificatiemodel Toeslagen (hierna: het model) uiteengezet. De focus van Toeslagen bij de Belastingdienst lag vanaf 2013 op het tegengaan van oneigenlijk gebruik en op het voorkomen van hoge terugvorderingen, zeker als een hoge terugvordering tot een naar verwachting grote impact voor de aanvrager leidde. Het model werd tussen april 2013 en november 2019 binnen Toeslagen gebruikt om te selecteren welke nieuwe aanvragen of wijzigingen in bestaande toeslagaanvragen voor een handmatige behandeling in aanmerking kwamen. In het rapport ‘De verwerking van de nationaliteit van aanvragers van kinderopvangtoeslag’ is in juli 2020 geconstateerd dat er met selectie op basis van nationaliteit in het model sprake is van een overtreding. Deze verwerking was niet noodzakelijk omdat er minder vergaande mogelijkheden voorhanden waren. Deze overtreding is door de Autoriteit Persoonsgegevens als discriminerend en daarmee onbehoorlijk aangemerkt.
Werkwijze Belastingdienst
Medewerkers van Toeslagen ontwikkelden het model in 2013 aan de hand van een set risico-indicatoren en op basis van voorbeelden van juiste en onjuiste toeslagaanvragen. Door het model te voeden met duizenden voorbeelden van handmatig behandelde aanvragen, herkende het model statistische verbanden tussen indicatoren en voorspelde het model op basis daarvan hoe groot het risico was op onjuistheden in de toeslagaanvragen. Het model werd daarmee in de loop van de tijd aangepast en het model leerde welke posten (on)terecht van een hoge risicoscore waren voorzien. Elke maand kregen de toeslagaanvragen die in het Toeslagen Verstrekkingen Systeem (TVS) klaar stonden voor ‘formeel beschikken’ een risicoscore van 0 tot 1. De meest risicovolle aanvragen kregen een risicoscore dicht bij 1 en de minst risicovolle aanvragen een risicoscore dicht bij 0. De indicatoren voor de kinderopvangtoeslag zagen op de situatie van de opvang (soort opvang zoals gastouder of buitenschoolse opvang, afstand tussen woon- en opvangadres) en op de situatie van de aanvrager (zoals inkomen, toeslagschulden, partner of alleenstaand, leeftijd en aantal kinderen). Het model heeft gebruik gemaakt van de indicator ‘Nederlanderschap Ja/Nee’. Deze indicator was in het model opgenomen, vanwege enerzijds fraude via toeslagaanvragers zonder Nederlandse nationaliteit die in dezelfde periode als de ontwikkeling van het model speelde en anderzijds omdat medewerkers van Toeslagen de ervaring hadden dat toeslagaanvragers zonder Nederlandse nationaliteit soms moeite hadden met het aanvragen van toeslagen en er vaker fouten in hun toeslagaanvragen werden aangetroffen. Deze indicator gaf een 'Ja' gaf als de aanvrager de Nederlandse nationaliteit bezat, ook als daarnaast sprake was van nog een andere nationaliteit. Dus ongeacht of er sprake was van meerdere nationaliteiten, iemand met alleen de Nederlandse nationaliteit werd exact hetzelfde gescoord als iemand met een Nederlandse en andere nationaliteit.
Beoordeling door rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er meerdere indicatoren voor de Belastingdienst Toeslagen waren om te bepalen of een aanvraag al dan niet als risicovol moest worden aangemerkt. De raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat hierbij geen sprake was van discriminatie. De raadsman van [medeverdachte 3] heeft zich hierbij aangesloten.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat aanvrager [persoon 1] in ieder geval de Nederlandse nationaliteit had. [1] Volgens de hiervoor omschreven werkwijze van de Belastingdienst Toeslagen werd in dat geval niet verder geselecteerd op een eventuele tweede nationaliteit en was er daarmee op dit vlak geen sprake van een risico-indicatie. Verder was [persoon 1] een alleenstaande moeder, had zij een inkomen onder de € 20.000,- per jaar en schulden en was er sprake van een aanvraag waarop veel opvanguren stonden. Dit zijn indicatoren die ervoor zorgen dat een aanvrager een hogere risicoscore ontving en de rechtbank acht het aannemelijk dat de aanvraag van [persoon 1] om die reden nader is bekeken door de afdeling Toeslagen. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat discriminatoire, indicatoren zoals haar Surinaamse naam of uiterlijke kenmerken daarbij een rol hebben gespeeld. Van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv is dan ook niet gebleken zodat er geen aanleiding bestaat tot bewijsuitsluiting over te gaan. Voor het doen van nader onderzoek ziet de rechtbank, bij gebrek aan aanknopingspunten daarvoor, ook na navraag door de officieren van justitie, evenmin aanleiding. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Kinderopvangtoeslag
Om ouders in de gelegenheid te stellen om werk en zorg voor de kinderen te combineren is een inkomensafhankelijke regeling in het leven geroepen, te weten de Wet Kinderopvang (WKO). Deze wet voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. De WKO is op 1 januari 2005 van kracht geworden en regelt onder andere het recht op kinderopvangtoeslag. Om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag, houdt de Belastingdienst Toeslagen rekening met een aantal omstandigheden. Zo moet de kinderopvangtoeslag worden aangevraagd door of namens de ouder(s), moet het kind naar een geregistreerde kinderopvangorganisatie gaan, dienen de ouders te werken of een reïntegratietraject te volgen, is de hoogte van de toeslag afhankelijk van het inkomen van de ouder(s) en is de hoogte van de toeslag afhankelijk van het aantal opvanguren, het uurtarief en het soort opvang dat plaatsvindt.
De kinderopvangtoeslag werkt op basis van een maandelijks voorschot dat door de Belastingdienst Toeslagen wordt verstrekt. Het voorschot wordt berekend op basis van de inschatting van de kosten voor kinderopvang en het inkomen van de ouder(s). De kinderopvangtoeslag kan ook met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Nadat een aanvraag is ingediend, loopt deze het daarop volgende jaar automatisch door en hoeft er geen nieuwe aanvraag te worden gedaan.
Bij de aanvrager ligt de verplichting om een wijziging van het inkomen of een wijziging in het aantal uren kinderopvang, door middel van een wijzigingsformulier aan de Belastingdienst Toeslagen door te geven. Tevens dient een aanvrager na afloop van een kalenderjaar gegevens door te geven aan de Belastingdienst Toeslagen waaruit onder meer blijkt hoeveel uren kinderopvang er dat kalenderjaar zijn genoten, waarna de kinderopvangtoeslag definitief wordt vastgesteld. Ter controle van deze definitieve vaststelling schrijft de Belastingdienst Toeslagen achteraf steekproefsgewijs aanvragers aan met het verzoek om de door hen daadwerkelijk gemaakte kinderopvangkosten te onderbouwen. Aanvragers moeten hiervoor een ingevuld antwoordformulier retourneren aan de Belastingdienst Toeslagen, met bijgevoegd een jaaropgave van de gemaakte kinderopvangkosten.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Feit 1: Witwassen
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte in de periode van 21 december 2012 tot en met 21 november 2016 een totaalbedrag van € 117.963,- heeft witgewassen. Zij heeft dit geld ontvangen op haar rekening en vervolgens aan [medeverdachte 1] gegeven. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat zij de ING-rekening waar het grootste deel van het geld op werd gestort beheerde. Er zijn toeslagen van andere aanvragers gestort op de rekening van verdachte waarbij in de omschrijving stond dat het om kinderopvangtoeslag ging. Ook heeft verdachte zich voorgedaan als iemand van de Belastingdienst en zij heeft zich voorgedaan als een aanvrager en een kinderopvangstelling bij de Belastingdienst. Verdachte wist dus waar zij aan meewerkte en dat deze bedragen van misdrijf afkomstig waren. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met verdachte [medeverdachte 1] . Gelet op het feit dat in een lang tijdsbestek dit witwassen veelvuldig is herhaald, waarbij er een duidelijk verband tussen de verschillende feiten bestaat, is er sprake van gewoontewitwassen.
Feit 2: Deelname aan een criminele organisatie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich in de periode van 21 december 2012 tot en met 21 november 2016 schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie. Verdachte wist wat het uiteindelijke doel van de organisatie was, namelijk het onterecht verkrijgen van kinderopvangtoeslag, en verdachte had hier een aandeel in. Hiermee had zij opzet op deelname aan deze organisatie. De organisatie had als oogmerk om misdrijven te plegen, namelijk om via valsheid in geschrift en oplichting onterecht kinderopvangtoeslag te verkrijgen, om deze opbrengsten vervolgens wit te wassen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Feit 1:Witwassen
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde gewoontewitwassen en ten aanzien van het opzetwitwassen van € 0,65 een schuldigverklaring zonder oplegging van straf uit te spreken. Verdachte was houder van de ING-rekening eindigend op nummer [nummer 1] . Medeverdachte [medeverdachte 1] vroeg verdachte om deze rekening te gebruiken en hij was de feitelijke gebruiker van deze rekening. Doordat verdachte verliefd was op [medeverdachte 1] , heeft zij niet (door-)gevraagd over de reden dat [medeverdachte 1] de rekening wilde gebruiken. Verdachte had geen inzicht in het betalingsverkeer op die rekening. Ze heeft op verzoek van [medeverdachte 1] incidenteel geld opgenomen en eenmalig geld overgeboekt. Verdachte was echter niet op de hoogte van het totaalbedrag dat over de jaren op de rekening is gestort. In de loop der tijd zijn drie passen uitgegeven voor deze rekening. Alleen de tijdelijke bankpas met nummer 001 is in de woning van verdachte aangetroffen. Zij had geen weet van de andere bankpassen. Vanaf 8 september 2017 kreeg verdachte de door haar opgevraagde rekeningafschriften onder ogen en om die reden kan er hoogstens vanaf die datum worden gesproken van opzetwitwassen. Er stond toen € 0,65 op de ING-rekening stond. In de periode daaraan voorafgaand is alleen sprake geweest van schuldwitwassen.
Feit 2: Deelname aan criminele organisatie
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde. [medeverdachte 1] kwam bij verdachte thuis en maakte gebruik van haar internetverbinding. Ook de opnames van de ING-rekening van verdachte zijn – op een enkele uitzondering na – gedaan door [medeverdachte 1] . Verdachte heeft inderdaad naar de Belastingdienst gebeld maar zij deed dit voor [medeverdachte 1] . Van de medeverdachten kent verdachte alleen [medeverdachte 1] . De rol die verdachte in de criminele organisatie zou hebben is erg algemeen en inwisselbaar. Voor zover de rechtbank zou komen tot het oordeel dat er inderdaad een criminele organisatie heeft bestaan, dan zijn er onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte daaraan heeft deelgenomen. Het door het Openbaar Ministerie genoemde opzet was erop gericht om [medeverdachte 1] te ‘pleasen’ en niet op het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk had om delicten te plegen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair: Gewoontewitwassen
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van € 100.817,-. Verdachte heeft op verzoek van [medeverdachte 1] haar rekeningen beschikbaar gesteld om bedragen te ontvangen. Een groot aantal aanvragers heeft bedragen overgemaakt naar één van de twee bankrekeningen van [verdachte] . Dit geld was afkomstig uit frauduleus aangevraagde kinderopvangtoeslag en dus uit een misdrijf. Door deze bedragen, die bestemd waren voor [medeverdachte 1] , op haar rekening te ontvangen, heeft verdachte verhuld wie de rechthebbende op dat geld was. De verdediging heeft bepleit dat verdachte niet wist dat het geld op haar rekening van misdrijf afkomstig was maar de rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte wist dat het geld dat op haar rekening werd gestort ‘van wijven’ afkomstig was. Ook heeft zij zich voorgedaan als een van de aanvragers bij de Belastingdienst. Verdachte zegt zelf geen actie te hebben ondernomen om te onderzoeken of de transacties of de herkomst van het geld legaal waren. Daarnaast had zij beschikking over de bankrekening en hebben meerdere aanvragers geld overgemaakt naar die rekening met een omschrijving die betrekking had op kinderopvangtoeslag. Gelet op al die omstandigheden samen is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het witwassen van € 100.817,-. Of zij door [medeverdachte 1] is overgehaald dit strafbare feit te plegen maakt voor de bewezenverklaring geen verschil. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft zij immers welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geldbedrag dat werd overgemaakt op haar bankrekening van enig misdrijf afkomstig was, en zij zich schuldig zou maken aan witwassen.
Gewoonte
Gelet op de lange periode waarin verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag, vindt de rechtbank de strafverzwarende omstandigheid van het maken van een gewoonte van witwassen bewezen.
Bewuste en nauwe samenwerking
De rechtbank is van oordeel dat er bij het witwassen van verdachte sprake was van een een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft verdachte gevraagd om haar rekening te gebruiken, zodat kon worden verhuld dat hij de rechthebbende was, en hij heeft hier geld naar laten overmaken. Vervolgens heeft verdachte steeds bedragen gepind en, op zijn instructie, aan [medeverdachte 1] gegeven.
Vrijspraak contant geldbedrag
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het witwassen van het geldbedrag van € 17.146,-. Dit bedrag zou contant zijn gegeven aan verdachte maar de rechtbank kan op basis van het procesdossier niet vaststellen dat verdachte hierbij ook een verhullingshandeling heeft verricht voor [medeverdachte 1] . Daardoor kan niet worden gesproken van witwassen.
Feit 2: Deelname aan criminele organisatie
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had oplichting, valsheid in geschrift en witwassen.
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet sprake zijn (geweest) van een organisatie met als doel het plegen van misdrijven. Het moet gaan om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor de deelneming aan de organisatie is van belang dat verdachte bij de organisatie hoort en een bijdrage levert aan het verwezenlijken van het doel van de organisatie. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat het doel van de organisatie het plegen van misdrijven is en moet opzet hebben op het deelnemen aan die organisatie. Als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie of een aan die organisatie ondersteunende handeling heeft verricht, dan volgt daaruit de wetenschap van dat doel.
Toepassing van dit beoordelingskader op deze zaak
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband waarbij de deelnemers het doel hadden kinderopvangtoeslagfraude te plegen. Daarmee zijn de delicten oplichting, valsheid in geschrift en witwassen gepleegd. Binnen het samenwerkingsverband speelden de verschillende verdachten ieder een eigen rol. Verdachte was degene die haar bankrekening beschikbaar stelde voor het witwassen van de opbrengsten. Verdachte heeft zich niet actief met de aanvragers bemoeid maar zij heeft zich eenmalig wel voorgedaan als een aanvrager bij de Belastingdienst. Daarnaast zijn bij verdachte thuis DigiD-codes, een wachtwoord en gebruikersnaam van een aanvrager op een los briefje in haar agenda en stukken op haar laptop aangetroffen. Uit het procesdossier volgt dat verdachte niet degene is geweest die gegevens verzamelde, valse stukken opmaakte en aanvragen indiende. Gelet op de grote schaal waarop dat gebeurde, heeft zij in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er meer mensen waren betrokken bij de organisatie. Verdachte had dus het opzet, in ieder geval in voorwaardelijke zin, op deelname aan de criminele organisatie. Daarvoor is niet vereist dat verdachte de anderen persoonlijk kende of wist hoe veel mensen er aan de organisatie deelnamen. Gelet op haar bijdrage, stelt de rechtbank vast dat verdachte wist wat het oogmerk van de organisatie was. Door de organisatie zijn gedurende een lange periode misdrijven gepleegd en verdachte heeft daarbij een substantiële rol vervuld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1 – primair:
omstreeks de periode van 21 december 2012 (V01-AMB-003, p. 4) tot en met 28 december 2017 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
van een geldbedrag van in totaal ongeveer 100.817 euro heeft verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag was, terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
terwijl zij, verdachte, en haar mededader daarvan een gewoonte hebben gemaakt;
Feit 2:
omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 28 december 2017 te Amsterdam en/of Purmerend en/of Wormerveer, gemeente Zaanstad, en/of ‘s-Gravenhage en/of Arnhem en/of Nijmegen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande uit, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of
- valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en/of
- witwassen (artikel 420ter/bis/quater Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor de door haar bewezen geachte feiten.
8.2
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij is een alleenstaande moeder van twee minderjarige kinderen. Verdachte is sinds 2012 opgeklommen. Zij heeft haar HBO-opleiding afgerond en is onlangs aangenomen als toezichthouder bij de reclassering. De verdediging verzoekt om aan verdachte – ook gelet op haar geringe rol in het geheel – alleen een taakstraf, eventueel met een voorwaardelijke gevangenisstraf, op te leggen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou verdachte disproportioneel raken mede omdat zij twee minderjarige kinderen heeft die zij verzorgt. De verdediging heeft voorts verzocht in de strafmaat rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. Daarnaast heeft verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie die oplichting, valsheid in geschrift en witwassen tot oogmerk had. Verdachte en haar mededaders hielden zich op grote schaal bezig met het valselijk opmaken en indienen van aanvraag- en wijzigingsformulieren kinderopvangtoeslag en hebben de verkregen geldbedragen witgewassen. Hierdoor hebben verdachte en haar mededader(s) misbruik gemaakt van het systeem van de Belastingdienst, waarvan het doel is miljoenen ouders op een zo efficiënt mogelijke manier financieel te ondersteunen als zij gebruik maken van kinderopvang. De Belastingdienst Toeslagen is hierbij gedurende een lange periode voor honderdduizenden euro’s opgelicht. Dat is gemeenschapsgeld dat niet voor verdachte en zijn mededaders was bestemd.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf kijkt de rechtbank onder meer naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij fraude wordt het oriëntatiepunt bepaald door de hoogte van het benadelingsbedrag. Voor een benadelingsbedrag tussen de € 500.000,- en € 1.000.000,- (voor de criminele organisatie) geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden als oriëntatiepunt.
Rol van de verdachte
Bij het bepalen van de strafmaat gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte vrijwel uitsluitend een rol heeft gespeeld bij het witwassen van gelden, het sluitstuk van de fraude. Verdachte heeft zelf geen contact gehad met aanvragers. Zij heeft wel enkele telefoontjes gepleegd waarbij zij een directe rol heeft gespeeld bij de oplichtingspraktijken. In tegenstelling tot haar vrouwelijke medeverdachten heeft verdachte zelf geen onjuiste aanvragen ingediend. Verder volgt uit het dossier dat verdachte zelf nauwelijks financieel voordeel heeft behaald.
Persoon van de verdachte
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met haar persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder de omstandigheid dat zij de zorg draagt voor twee minderjarige kinderen. Verdachte heeft zich door een lastige periode in haar leven geworsteld, een diploma behaald en is bezig een carrière op te bouwen. De uitkomst van deze strafzaak, een veroordeling, zal daarbij mogelijk een belemmering vormen.
Er is bij verdachte geen sprake van eerdere veroordelingen voor strafbare feiten waarmee rekening moet worden gehouden.
Overschrijding van de redelijke termijn
In strafverminderende zin houdt de rechtbank eveneens rekening met het gegeven dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van die redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Volgens jurisprudentie [2] is de redelijkheid van de duur onder andere afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak (de omvang van het onderzoek en de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten), de invloed van de verdediging en de voortvarendheid van het opsporingsonderzoek. De rechtbank vindt dat van die bijzondere omstandigheden sprake is, nu het gaat om een omvangrijk onderzoek tegen meerdere verdachten, het onderzoek op 10 mei 2021 is gesloten en er een eindproces-verbaal is opgemaakt. De rechtbank zal om die reden uitgaan van een redelijke termijn van drie jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat ten aanzien van verdachte een handeling is verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging kan worden ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn aangevangen op 28 december 2017. Dit is de dag waarop verdachte voor het eerst als verdachte is gehoord. Ten tijde van het wijzen van dit vonnis is daarom sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 16 maanden.
Strafoplegging
De rechtbank ziet met name in haar geringe rol bij de strafbare feiten en haar persoonlijke omstandighedenargumenten om in het voordeel van verdachte af te wijken van het oriëntatiepunt en de eis van de officieren van justitie. Hoewel er in soortgelijke zaken forse onvoorwaardelijke straffen worden opgelegd zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke straf opleggen. De rechtbank zal wel een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de algemene voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd geen strafbaar feit pleegt. Daarnaast zal de rechtbank de maximale taakstraf opleggen, te weten een taakstraf van 240 uur.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende in beslaggenomen:
1. STK Sticker, voordeelstickers 35% korting
2. 1.00 STK Factuur, facturen en plaatsingsovereenkomsten DAK kinderen
3. 1.00 STK Document, diverse betalingsoverzichten DAK
4. 1.00 STK Papier, diverse papieren o.n.v. [persoon 2]
5. 1.00 STK Agenda, agenda 2012-2013
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwerpen die onder de nummers 1, 2 en 3 in beslag zijn genomen retour kunnen naar verdachte. Voorwerp onder nummer 4 moet retour naar de rechthebbende, [persoon 2] . Ten aanzien van voorwerp 5 vordert het Openbaar Ministerie de verbeurdverklaring.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank is – met het Openbaar Ministerie – van oordeel dat de voorwerpen die onder de nummers 1, 2 en 3 in beslag zijn genomen retour kunnen naar verdachte. De onder nummer 4 in beslaggenomen papieren kunnen terug naar de rechthebbende [persoon 2] . De rechtbank is van oordeel dat de onder nummer 5 in beslaggenomen agenda retour kan naar verdachte, met uitzondering van het losse briefje dat is aangetroffen in deze agenda waarop gegevens van aanvragers staan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 140, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 primair:
medeplegen van gewoontewitwassen
Feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 maanden.
Beveelt dat deze straf geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Sticker, voordeelstickers 35% korting
2. 1.00 STK Factuur, facturen en plaatsingsovereenkomsten DAK kinderen
3. 1.00 STK Document, diverse betalingsoverzichten DAK
5. 1.00 STK Agenda, agenda 2012-2013
Gelast de teruggave aan de rechthebbende, [persoon 2] , van:
4. 1.00 STK Papier, diverse papieren o.n.v. [persoon 2] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mr. C. Huizing-Bruil en mr. J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2022.
Mr. C. Huizing-Bruil is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 1] , onderzoek: 61317 Bonsai / 61781, documentcode A-18-V01, pagina 5889.
2.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.