ECLI:NL:RBAMS:2022:1828

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
13-845003-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van kinderopvangtoeslagfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit kinderopvangtoeslagfraude. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die strekte tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 298.744,20 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontvangen, dat is verkregen door het onterecht ontvangen van kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie, die was gebaseerd op een ontnemingsrapport, in grote lijnen gevolgd, maar heeft enkele aanpassingen gedaan op basis van de verklaringen van de betrokken aanvragers van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde over de ontvangen bedragen kon beschikken en dat deze als wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal drie jaar. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-845003-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 5 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13-845003-18, tegen:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officieren van justitie en het onderzoek op de zitting van 15 februari 2022.

2.De vordering

Onderzoek van de zaak
De vordering van de officier van justitie van 28 oktober 2022 (de rechtbank begrijpt: 28 oktober 2021) strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 356.655,70.
Ter zitting van 15 februari 2022 heeft het Openbaar Ministerie de vordering gewijzigd in een bedrag van € 340.880,70.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering zo dat dit onder meer gaat om de feiten waarvoor [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2022 voor de volgende strafbare feiten veroordeeld.
Feit 1:
Eendaadse samenloop van
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
opzettelijk een vals geschrift voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift is bestemd voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Feit 2:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken, meermalen gepleegd
Feit 3:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het volgende standpunt gesteld. Aan het bedrag van € 365.655,70 ligt de berekening zoals opgenomen op pagina 23 en pagina 24 van het ontnemingsrapport ten grondslag. Daar wordt uitgewerkt dat de Belastingdienst in totaal € 244.269,- aan veroordeel zou hebben afgestaan. Aanvullend zou er ook nog eens € 95.240,70 zijn overgemaakt op de bankrekening van [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en € 17.146,- contant zijn betaald aan [medeverdachte 1] . Deze bedragen worden ook als wederrechtelijk verkregen voordeel aan veroordeelde toegerekend, mede omdat [medeverdachte 1] verklaart de bedragen aan veroordeelde te hebben gegeven, wat ook weer aansluit bij de verklaringen van andere aanvragers. In de ontnemingsrapportage wordt uitgewerkt dat het hierbij gaat om ten onrechte uitbetaalde kinderopvangtoeslag, die de Belastingdienst heeft uitgekeerd naar aanleiding van valselijk opgemaakte en/of vervalste stukken. Met betrekking tot de meeste posten die ten grondslag liggen aan de ontnemingsvordering hebben de officieren van justitie geen opmerkingen, anders dan dat uit het rapport blijkt dat er terughoudend, dat wil zeggen in het voordeel van verdachte, is gerekend. Ten aanzien van de posten van [persoon 1] (hierna [persoon 1] ), [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) en [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) stellen de officieren van justitie zich op het standpunt dat die bedragen dienen te worden gewijzigd:
[persoon 1] :
In het ontnemingsrapport wordt aangegeven dat [persoon 1] van de kinderopvangtoeslag die zij voor zichzelf heeft binnengekregen, € 830,- (te weten € 360,- en € 470,-) heeft overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 1] . [persoon 1] verklaart dat zij steeds de helft van de onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag aan [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) moest afstaan en dat [medeverdachte 2] dit bedrag vervolgens doorgaf aan veroordeelde. Op basis van deze verklaring wordt, in het voordeel van veroordeelde, eerst € 830,- van de € 42.666 afgetrokken, waarna het restant door de helft wordt gedeeld. Het rapport komt dan op een bedrag van € 21.153,- dat contant (via [medeverdachte 2] ) aan veroordeelde zou zijn gegeven, maar dit zou € 20.918,- moeten zijn. Het Openbaar Ministerie gaat van dit lagere bedrag uit.
[persoon 2] :
Bij [persoon 2] komt men in het ontnemingsrapport op een totaalbedrag van € 33.000,- uit, dat deels contant zou zijn afgestaan aan veroordeelde (€ 32.500,-) en dat deels zou zijn overgemaakt op de bankrekening van [medeverdachte 1] (€ 500,-). Uit de bankgegevens van
[persoon 2] blijkt dat van de ontvangen kinderopvangtoeslag er inderdaad € 500,- wordt overgemaakt naar [medeverdachte 1] , maar ook dat er slechts € 11.040,- contant wordt opgenomen van de bankrekening van [persoon 2] . Bij [persoon 2] neemt het Openbaar Ministerie daarom een bedrag van €11.540,- mee in de vordering in plaats van € 21.460,-.
[persoon 3] :
[persoon 3] verklaart dat zij steeds € 770,- heeft betaald aan de neef van veroordeelde.
Dit bedrag is ook terug te zien in de bankgegevens van [persoon 3] in het dossier. Volgens
[persoon 3] is de neef van veroordeelde op enig moment naar Duitsland gegaan en heeft zij daarom de laatste 3 á 4 maanden het geld aan veroordeelde betaald. In deze laatste maanden is er echter niet te zien dat er een bedrag van € 770,- per maand wordt gepind. Daarom neemt het Openbaar Ministerie het bedrag van € 3.080,-, zoals opgenomen in de ontnemingsrapportage, niet mee in het te ontnemen bedrag.
De conclusie van het Openbaar Ministerie is dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op
€ 340.880,70.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft per aanvrager de volgende verweren ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevoerd:
[persoon 1] :
[persoon 1] heeft een de-auditu verklaring afgelegd. Zij verklaart immers dat zij van [medeverdachte 2] had vernomen dat de helft van de kinderopvangtoeslag zou worden afgestaan een veroordeelde. Nu dit het enige bewijsmiddel is dient hiermee terughoudend te worden omgegaan en hiermee kan onvoldoende aannemelijk worden gemaakt wat de omvang van dit deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel is. Daarnaast is de verklaring van [persoon 1] innerlijk inconsequent.
[persoon 4]
Ook hier is er slechts de verklaring van een verdachte in het onderzoek, die een belang heeft bij het ‘afschuiven’ van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het betreft hier echter niet een verklaring [persoon 4] zelf, maar van [medeverdachte 1] . [persoon 4] heeft verklaard dat zij van de uitgekeerde kinderopvangtoeslag meer dan de helft moest afstaan en dit contant en giraal deed. Zij heeft verklaard contant opgenomen geldbedragen te hebben afgegeven aan [medeverdachte 1] , en aan verschillende jongens. Zij verklaart dus niet geldbedragen te hebben afgegeven aan veroordeelde, terwijl zij wel aangeeft hem te herkennen.
Naast het gegeven dat [medeverdachte 1] vanwege haar status als verdachte een belang heeft bij
het afleggen van een verklaring zoals zij heeft gedaan, is haar verklaring strijdig met andere wettige bewijsmiddelen, in ieder geval de verklaring van aanvrager [persoon 4] . Dit dient tot de
conclusie te leiden dat de enkele verklaring van [medeverdachte 1] onvoldoende basis levert om
een aannemelijke schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel door veroordeelde op te stoelen.
[persoon 2] :
Aanvrager [persoon 2] geeft aan dat [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ) degene was die [persoon 2] aangaf dat zij geld moest afstaan. Vervolgens was het ook [persoon 5] die het geld daadwerkelijk kwam ophalen. Primair voert de raadsman aan dat er geen wettig bewijsmiddel is op basis waarvan vervolgens met voldoende zekerheid een deel van het aan [persoon 5] afgestane geldbedrag aan veroordeelde kan worden toegeschreven. Toerekening van wederrechtelijk voordeel aan veroordeelde is daarom in strijd met art. 511f van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Subsidiair voert de raadsman aan dat [persoon 2] heeft verklaard dat zij tussen de € 600,- en € 800,- per maand moest afstaan aan [persoon 5] . Ze geeft aan 1x geld te hebben gegeven aan ‘ [naam 1] ’. Indien op basis van een wettig bewijsmiddel tot een aannemelijke schatting gekomen moet worden, is dit het enige wettige bewijsmiddel dat een concreet aan veroordeelde afgegeven geldbedrag behelst, waardoor hooguit € 600,- aan veroordeelde kan worden toegerekend.
[persoon 6] (hierna: [persoon 6] ):
De verklaring van [persoon 6] vormt het enige wettige bewijsmiddel op basis waarvan zou kunnen worden aangenomen dat er enig geldbedrag aan veroordeelde beschikbaar is gesteld. [persoon 6] heeft echter een belang bij het afleggen van deze verklaring. De verklaring van [persoon 6] maakt onvoldoende aannemelijk dat en hoeveel voordeel veroordeelde zou hebben genoten.
[persoon 7] (hierna: [persoon 7] ):
Ten aanzien van aanvrager [persoon 7] is de enige conclusie concreet en overzichtelijk:
zij heeft nimmer contante geldbedragen aan veroordeelde afgegeven, slechts bedragen overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 1] . Het dossier bevat geen wettig bewijsmiddel op grond waarvan ingevolge art. 511f Sv een schatting kan worden gemaakt van welk deel van deze overboekingen daadwerkelijk aan veroordeelde is toegekomen.
[persoon 8] :
Niet kan worden vastgesteld of er enig geldbedrag, afkomstig uit de kinderopvangtoeslagfraude, van de rekening van aanvrager [persoon 8] naar een andere rekening is geboekt. Er is weliswaar een geldbedrag van in totaal € 5.540,- van de rekening van [persoon 8] naar de rekening van [medeverdachte 1] overgeboekt maar niet blijkt wat hiervoor de reden is, en dus niet of deze reden samenhangt met de verdenking. Er is geen enkel wettig bewijsmiddel voorhanden waaruit dit naar voren komt.
[persoon 3] :
[persoon 3] heeft verklaard dat zij iedere maand € 770,- diende af te staan, aan een ander
dan veroordeelde, namelijk [persoon 9] . De laatste drie of vier maanden stelt [persoon 3] aan ene
[naam 2] betaald te hebben, die zij herkent als veroordeelde. De opsteller van de ontnemingsrapportage rekent op grond hiervan vier maanden x € 770,- = € 3.080,- aan veroordeelde toe. De opsteller van de ontnemingsrapportage toont zich niet consequent: ten aanzien van aanvraagster [persoon 2] wordt met dezelfde – beperkte – hoeveelheid informatie het volledige bedrag waarvan de aanvrager stelt dit te hebben afgestaan als wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde aangemerkt. De enkele verklaring van [persoon 3] is onvoldoende om tot een aannemelijke schatting te kunnen komen. Om deze reden kan geen wederrechtelijk verkregen voordeel worden bepaald. Subsidiair voert de raadsman aan dat [persoon 3] heeft aangegeven dat ze de laatste drie of vier maanden geld aan [naam 2] heeft afgegeven. Het voorzichtigheidsbeginsel gebiedt dat in dat geval slechts drie maanden aan veroordeelde kunnen worden toegerekend.
[persoon 10] :
Er is geen enkel wettig bewijsmiddel op basis waarvan de omvang van wederrechtelijk
verkregen voordeel door veroordeelde met voldoende aannemelijkheid kan worden geschat. [persoon 10] geeft in haar verklaring geen enkel concreet aanknopingspunt voor een betaling van aan
haar uitgekeerde kinderopvangtoeslag aan veroordeelde. Er zijn geldbedragen overgemaakt van haar rekening naar de rekening van [medeverdachte 1] , met een totale hoogte van € 3.200,-. De enkele algemene verklaring van [medeverdachte 1] , dat al het gestorte geld voor veroordeelde was, is gelet op de eerder betoogde belangen van [medeverdachte 1] bij het afleggen van een verklaring waarin ze voordeel van zichzelf wegschuift, naar veroordeelde, onvoldoende om aannemelijkheid voor de omvang van wederrechtelijk voordeel van veroordeelde op te baseren.
[persoon 11] :
De raadsman verwijst ten aanzien van deze aanvrager naar hetgeen is aangegeven over aanvrager [persoon 1] , met een enkele toevoeging: aanvrager [persoon 11] verklaart niets wat wijst op het verkrijgen van wederrechtelijk verkregen voordeel door veroordeelde, maar juist op het verwerven van dit voordeel door [medeverdachte 2] . Deze verklaring van [persoon 11] noopt tot verdere terughoudendheid bij de beoordelingen van de omvang van wederrechtelijk verkregen voordeel.
[persoon 12] (hierna: [persoon 12] ):
De verklaring van [persoon 12] vormt niet het wettige bewijsmiddel waaruit volgt dat voordeel bij veroordeelde is gekomen. Zij geeft namelijk zonder meer aan dat zij ‘de rest’ (buiten de
€ 540,-) iedere maand aan [persoon 6] gaf. Die zou het op haar beurt weer aan veroordeelde moeten doorgeven. De inhoud van het wettig bewijsmiddel – de verklaring van [persoon 12] – geeft slechts blijk van het afstaan van geldbedragen aan [persoon 6] . Op basis van deze gegevens kan geen schatting van eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel ex art. 511f Sv door veroordeelde worden gebaseerd.
[persoon 13] (hierna: [persoon 13] ):
Er is ten aanzien van deze aanvrager eveneens slechts sprake van een verklaring, waarin ze
wederrechtelijk verkregen voordeel dat aan haar is uitgekeerd van zich af tracht te schuiven,
en dat zij daarbij een kennelijk belang heeft. Zoals aangegeven noopt dit tot dermate
terughoudendheid, dat dit onvoldoende aannemelijkheid voor een schatting ex art. 511f Sv
oplevert.
[persoon 14] :
[persoon 14] heeft allereerst aangegeven dat zij de ‘KOT-man’, op wie zij verliefd was, op de getoonde foto’s niet herkent. Zij spreekt over verschillende personen en hieruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat contant geld aan veroordeelde is gegeven. Er zijn geldbedragen overgemaakt van haar rekening naar de rekening van [medeverdachte 1] , met een totale hoogte van € 5.575,-. De enkele algemene verklaring van [medeverdachte 1] , dat al het gestorte geld voor veroordeelde was, is gelet op de eerder betoogde belangen van [medeverdachte 1] bij het afleggen van een verklaring waarin ze voordeel van zichzelf wegschuift, naar veroordeelde, onvoldoende om aannemelijkheid voor de omvang van wederrechtelijk voordeel van veroordeelde op te baseren.
[persoon 15] :
De enkele algemene verklaring van [medeverdachte 1] , dat al het gestorte geld voor
veroordeelde was, gelet op de eerder betoogde belangen van [medeverdachte 1] bij het afleggen van
een verklaring waarin ze voordeel van zichzelf wegschuift, naar veroordeelde, is onvoldoende om aannemelijkheid voor de omvang van wederrechtelijk voordeel van veroordeelde op te baseren.
[persoon 16] :
Ten aanzien van deze aanvrager is er geen enkel bewijsmiddel waaruit volgt dat er een
geldbedrag aan veroordeelde is toegekomen. [persoon 16] geeft geen aanknopingspunten over de persoon met wie zij contact heeft gehad, en geen enkel aanknopingspunt van de persoon aan wie contant opgenomen gelden betaald zouden zijn. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om überhaupt conclusies op te baseren over het afstaan van gelden aan een andere persoon.
[persoon 17] :
[persoon 17] geeft ondubbelzinnig een belastende verklaring ten aanzien van [persoon 5] . Deze verklaring houdt in dat [persoon 5] € 9.120,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontvangen van haar. Hierin ligt direct het belang van [persoon 5] gelegen om een verklaring af te leggen zoals zij heeft gedaan, namelijk door aan te geven dat zij het geld aan een ander (in dit geval: veroordeelde) heeft gegeven. Die verklaring heeft namelijk als consequentie dat dit voordeel niet bij haar zou kunnen worden verhaald. Dit kennelijke belang noopt tot terughoudendheid bij het gebruik van deze verklaring. Nu deze verklaring het enkele bewijsmiddel is om een schatting ex art. 511f Sv op te baseren, dient te worden geconcludeerd dat deze enkele verklaring niet doorslaggevend dient te zijn voor een schatting van voordeel dat zou zijn genoten door veroordeelde.
[persoon 5] :
Zoals hierboven aangegeven, bij aanvrager [persoon 17] , heeft [persoon 5] een belang bij het afleggen van een verklaring zoals ze heeft gedaan, en noopt dit tot terughoudendheid. Maar daarenboven zet zij zichzelf in haar verklaring neer als iemand die ‘ten prooi’ is gevallen aan veroordeelde, dat zij is gebruikt door veroordeelde. Dit strookt niet met de verklaringen van bijvoorbeeld [persoon 2] of [persoon 17] waaruit naar voren komt dat [persoon 5] actief deelneemt aan verzamelen van geldbedragen.
[persoon 18] (hierna: [persoon 18] ):
In de eerste plaats verdient de verklaring van [persoon 18] aandacht omdat het een
actieve rol van [medeverdachte 1] aantoont, die niet strookt met haar verklaring, namelijk dat zij
slechts instrumenteel is geweest aan veroordeelde. [medeverdachte 1] zou [persoon 18] nota bene zelf hebben opgebeld, zich voordoend als iemand van de Belastingdienst. Ze geeft voorts aan dat [medeverdachte 1] haar opdracht gaf om geld aan veroordeelde af te staan, in plaats van andersom. De verklaring van deze [persoon 18] toont een geheel ander beeld dan in de ontnemingsrapportage over de verhoudingen wordt geschetst.
[persoon 19] :
Evenals ten aanzien van overige aanvragers, dient terughoudendheid te worden betracht bij
de beoordeling van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, gelet op de belangen die aanvragers kennelijk hebben bij het afleggen van een verklaring waarin zij winsten van zich
afschuiven, en dus naar anderen (lees: veroordeelde) toeschuiven.
[persoon 20] :
In de eerste plaats kan de verklaring van [persoon 20] de conclusie niet dragen, zoals die in de ontnemingsrapportage onder punt 5.19 wordt getrokken. [persoon 20] geeft aan dat zij denkt dat meer dan de helft van het ontvangen bedrag naar [veroordeelde] is gegaan. Dit is anders dan de conclusie die wordt getrokken, namelijk ‘er is meer dan de helft van de ten onrechte ontvangen KOT aan [veroordeelde] betaald’. Zonder nadere berekening uit [persoon 20]
een losse schatting en dit levert niet de vereiste aannemelijkheid op die voor een schatting art.
511f Sv vereist is. Tevens geldt ten aanzien van deze aanvrager wederom de argumentatie met betrekking tot terughoudendheid van de beoordeling van de verklaring van [medeverdachte 1] , gelet op de belangen die zij kennelijk heeft bij die verklaring. De aan haar overgemaakte bedragen
kunnen niet zonder meer aan veroordeelde worden toegerekend.
[persoon 21] :
Het enige wettige bewijsmiddel waarop een schatting kan worden gedaan is de verklaring
van [medeverdachte 1] . Terughoudendheid is hierbij geboden en deze verklaring kan niet doorslaggevend worden geacht voor toerekening van voordeel aan veroordeelde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het procesdossier leidt de rechtbank af dat de aanvragers van de kinderopvangtoeslag een gedeelte van hun ontvangen gelden hebben afgestaan. Andere personen, waaronder veroordeelde [veroordeelde] , waren betrokken bij het doen van de aanvragen en het ontvangen van het geld. Een groot deel van de aanvragers heeft een deel van de ontvangen kinderopvangtoeslag overgeboekt naar een bankrekening van [medeverdachte 1] . Op basis van het procesdossier en de daaruit voortvloeiende strafvonnissen in de zaken van veroordeelde en [medeverdachte 1] gaat de rechtbank er vanuit dat veroordeelde over dit geld kon beschikken. Dat geld zal dus als wederrechtelijk verkregen voordeel voor [veroordeelde] worden aangemerkt. Bij de schatting van het door veroordeelde ontvangen wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank de ontnemingsrapportage als uitgangspunt. De rechtbank zal de posten per aanvrager bespreken.
[persoon 1] (€ 20.918,-)
In totaal heeft [persoon 1] € 42.666,- ten onrechte kinderopvangtoeslag uitbetaald gekregen en is er € 10.533,- verrekend met openstaande schulden. [persoon 1] heeft verklaard dat zij van dit bedrag € 830,- heeft moeten overmaken naar de bankrekening van [medeverdachte 1] . Van de rest van de kinderopvangtoeslag heeft ze de helft aan [naam 1] (de rechtbank begrijpt: [veroordeelde] ) moeten betalen. De bankgegevens van [persoon 1] over de periode 2012-2016, waarop een nog veel hoger totaalbedrag aan pinopnames is te zien, onderbouwen deze verklaring. Uitgaande van de verklaring van [persoon 1] schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde op € 42.666,- min € 830,- = € 41.836 / 2 = € 20.918,-.
[persoon 4] (€ 1.950,-)
In totaal heeft [persoon 4] ten onrechte een bedrag van € 38.192,- aan kinderopvangtoeslag uitbetaald gekregen. Zij heeft verklaard dat zij in ieder geval de helft van deze kinderopvangtoeslag heeft moeten afstaan. Dit zou betekenen dat zij € 38.192 / 2 = € 19.096,- zou hebben moeten afstaan. Daarvan heeft zij € 1.950,- overgemaakt op de bankrekening op naam van [medeverdachte 1] en € 17.146,- contant. [persoon 4] heeft verklaard dat zij onder meer dit geld contant aan een ander dan [veroordeelde] heeft gegeven. Nu het dossier verder geen onderbouwing bevat voor de stelling dat veroordeelde dit geld zou hebben gekregen, kan dit bedrag niet aan veroordeelde worden toegerekend. De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voor veroordeelde daarom op € 1.950,-.
[persoon 2] (€ 11.540,-)
In totaal heeft [persoon 2] € 38.798,- ten onrechte uitbetaald gekregen aan kinderopvangtoeslag. [persoon 2] heeft verklaard dat zij maandelijks tussen de € 600,- en € 800,-contant moest afstaan aan [persoon 5] of [veroordeelde] . Nu uit de bankgegevensblijkt dat [persoon 2] in de relevante periode in totaal € 11.040,- contant heeft opgenomen, een lager bedrag dan waarop op basis van de verklaring zou worden uitgekomen, neemt de rechtbank dit lagere bedrag als uitgangspunt voor het vaststellen van het wederrechtelijk voordeel. Daarnaast heeft [persoon 2] een bedrag van € 500,- overgemaakt naar [medeverdachte 1] . Gelet op het voorgaande schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde op € 11.540,-.
[persoon 6] (€ 13.700,-)
[persoon 6] heeft in totaal ten onrechte € 29.179,- aan kinderopvangtoeslag gekregen. Zij verklaart dat zij hiervan in ieder geval de helft van dit bedrag heeft moeten pinnen en afstaan aan veroordeelde. Op de bankafschriften van [persoon 6] is te zien dat zij in totaal een bedrag van € 12.040,- heeft gepind, telkens kort na ontvangst van de kinderopvangtoeslag. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij van de eerste € 3.200,- aan kinderopvangtoeslag, waarvan geen bankafschrift in het dossier zit, € 1.600,- heeft gepind en aan veroordeelde heeft gegeven. Ook heeft zij € 800,- overgemaakt aan [medeverdachte 1] . Bij elkaar opgeteld is dit een bedrag van € 14.440, waarvoor de rechtbank onderbouwing ziet. Het ontnemingsrapport gaat uit van een bedrag van € 13.700,- en de rechtbank zal, in het voordeel van verdachte, het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde op dit lagere bedrag schatten.
[persoon 7] (€ 41.751)
[persoon 7] heeft in totaal € 71.965,- ten onrechte aan kinderopvangtoeslag uitbetaald gekregen. Zij verklaart dat zij van veroordeelde een deel van het geld moest overmaken naar [medeverdachte 1] . In totaal heeft zij € 41.751,- overgemaakt naar [medeverdachte 1] . De rechtbank schat het wederechtelijke verkregen voordeel voor veroordeelde daarom op € 41.751,-
[persoon 8] (€ 5.540,-)
[persoon 8] heeft in totaal € 20.467,- ten onrechte aan kinderopvangtoeslag uitbetaald gekregen. Van haar bankrekening is in totaal € 5.540,- overgemaakt naar [medeverdachte 1] . De rechtbank schat het wederechtelijke verkregen voordeel voor veroordeelde daarom op € 5.540,-.
[persoon 3] (€ nihil,-)
De verklaring van [persoon 3] dat zij gedurende de laatste drie á vier maanden € 770,- heeft afgestaan aan [naam 2] (de rechtbank begrijpt: veroordeelde) wordt niet ondersteund door de bankgegevens van [persoon 3] , nu voor de periode geen pinopnames zichtbaar zijn. Om die reden schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil.
[persoon 10] (€ 3.200,-)
[persoon 10] heeft in de periode van 1 november 2013 tot 1 september 2016 totaal ten onrechte
€ 43.387,- aan kinderopvangtoeslag gekregen. Van haar bankrekening is in totaal € 3.200 overgemaakt naar [medeverdachte 1] . De rechtbank schat het wederechtelijke verkregen voordeel voor veroordeelde daarom op € 3.200,-.
[persoon 11] (€ 22.030,-)
De onterecht ontvangen kinderopslag van [persoon 11] werd door de Belastingdienst grotendeels uitbetaald op een bankrekening van [persoon 1] . In totaal is er € 40.462,- ten onrechte overgemaakt naar de rekening van [persoon 1] . [persoon 1] heeft verklaard dat ze in opdracht van [naam 3] (de rechtbank begrijpt: [veroordeelde] ) geld moest overmaken naar verschillende bankrekeningen, waaronder die van [medeverdachte 1] en dat ze geld moest pinnen en contant aan hem geven. Van de rekening van [persoon 1] waarop het geld van [persoon 11] binnenkwam is € 22.030,- gepind. Het ontnemingsrapport gaat uit van een bedrag van € 22.030,-, dus zonder acht te slaan op girale overboekingen. De rechtbank zal, in het voordeel van verdachte, het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde daarom op dit bedrag schatten.
[persoon 12] (€ 50.674,-)
In totaal heeft [persoon 12] een bedrag van € 75.329,- onterecht aan kinderopvangtoeslag gekregen. Hiervan heeft zij naar eigen zeggen € 1.000,- aan [medeverdachte 2] gegeven, € 800,- overgemaakt naar [persoon 22] en € 175,- overgemaakt naar [medeverdachte 1] . Na de eerste betaling mocht zij maandelijks € 540,- houden. De rest moest zij pinnen en contant afdragen ten behoeve van [veroordeelde] . Uitgaande van die verklaring heeft zij in de periode van 5 augustus 2013 tot 1 februari 2017 een bedrag van € 22.680,- zelf gehouden en heeft zij een bedrag van € 50.674,- afgedragen aan [veroordeelde] . Uit een analyse van haar bankgegevens blijkt dat zij in de periode 2013 tot en met 2016 in totaal een bedrag van € 105.851,- contant heeft opgenomen, hetgeen goed past in het scenario dat zij € 50.674,- heeft gepind voor [veroordeelde] . Het ontnemingsrapport gaat uit van een bedrag van € 50.674,-, dus zonder acht te slaan op de girale overboekingen. De rechtbank zal, in het voordeel van verdachte, het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde op dit bedrag schatten.
[persoon 13] (€ 15.579,-)
In totaal heeft [persoon 13] in de periode van 1 januari 2016 tot 1 februari 2017 een bedrag van € 18.929,- onterecht aan kinderopvangtoeslag ontvangen. De kinderopvangtoeslag is in 11 maanden uitbetaald. Ze heeft verklaard dat zij € 1.400,- per maand opnam en aan veroordeelde gaf en daarvan € 300,- terugkreeg. De eerste keer moest zij € 4.500,- afgeven. Eenmalig heeft zij op haar verjaardag € 50,- gekregen. Gelet op de verklaring van [persoon 13] heeft zij in totaal € 3.350,- overgehouden aan kinderopvangtoeslag. Het overige bedrag van € 15.579,- zou zij hebben afgestaan aan veroordeelde. Van haar bankrekening is in de periode van in totaal een bedrag van € 26.410,- contant opgenomen, hetgeen goed past bij het opnamepatroon uit haar verklaring. De rechtbank schat om die reden het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde op € 15.579,-.
[persoon 14] (€ 5.575,-)
In de periode van 1 juni 2012 tot 1 januari 2017 heeft [persoon 14] in totaal € 56.806,- ten onrechte aan kinderopvangtoeslag ontvangen. Zij verklaart dat zij van veroordeelde een deel van het geld moest overmaken naar [medeverdachte 1] . In totaal heeft zij € 5.575,- overgemaakt naar [medeverdachte 1] . De rechtbank schat het wederechtelijke verkregen voordeel voor veroordeelde daarom in op € 5.575,-.
[persoon 15] (€ 25.682,50)
In de periode van 1 mei 2013 tot 1 september 2016 heeft [persoon 15] in totaal € 51.365,- ten onrechte aan kinderopvangtoeslag ontvangen. Hierover heeft zij verklaard dat zij de helft hiervan moest afstaan aan [veroordeelde] (€ 25.682,50). Daarvan is een bedrag van € 17.605,- overgemaakt naar [medeverdachte 1] . Het restant van € 8.077,50 heeft [persoon 15] naar eigen zeggen contant gegeven aan [veroordeelde] . De bankgegevens van [persoon 15] over de periode 2013-2017, waarop een veel hoger totaalbedrag aan pinopnames is te zien, ondersteunen haar verklaring.
De rechtbank schat het wederechtelijke verkregen voordeel voor veroordeelde op
€ 25.682,50,-.
[persoon 16] (nihil)
[persoon 16] heeft in de periode van 1 januari 2016 tot 1 januari 2017 totaal ten onrechte
€ 17.391,- aan kinderopvangtoeslag gekregen. Uit de ontnemingsrapportage volgt niet dat [persoon 16] hiervan geld heeft afgedragen aan veroordeelde. Om die reden schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil.
[persoon 17] (€ 9.120,-)
In de periode van 2 februari 2015 tot 1 december 2016 heeft [persoon 17] ten onrechte een bedrag van € 19.453,- aan kinderopvangtoeslag ontvangen. [persoon 17] heeft verklaard dat zij maandelijks € 480,- aan [persoon 5] gaf en € 350,- voor zichzelf pinde. Op de bankgegevens van [persoon 17] is te zien dat zij regelmatig een bedrag van € 830,- contant opnam, wat aansluit bij haar verklaring. [persoon 5] heeft verklaard dat zij het geld van [persoon 17] weer doorgaf aan veroordeelde. Dat strookt met overige verklaringen en bevindingen in het dossier, zodat de rechtbank die verklaring wel betrouwbaar acht. In totaal heeft [persoon 17] 19 maanden aan kinderopvangtoeslag ontvangen. De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde dan ook op 19 maanden x € 480,- =
€ 9.120,-.
[persoon 5] (€ 15.050,-)
In de periode van 1 februari 2013 tot en 1 januari 2016 heeft [persoon 5] ten onrechte een bedrag van € 36.881,- aan kinderopvangtoeslag ontvangen. In de 16 maanden ontving zij maandelijks € 1.397,- per maand, waarvan zij volgens haar verklaring € 650,- per maand aan veroordeelde moest afstaan. Dit komt op een totaalbedrag van € 10.400,-. De laatste 12 maanden ontving [persoon 5] een bedrag van € 775,- per maand, waarvan zij de helft
(€ 387,50) per maand heeft afgestaan aan veroordeelde. Dit komt op een totaalbedrag van
€ 4.650,-. De bankgegevens van [persoon 5] over de periode 2013-2015, waarop een vele hoger totaalbedrag aan pinopnames is te zien, onderbouwen deze verklaring. De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom op een bedrag van € 15.050,-.
[persoon 23] (€ 9.000,-)
In de periode van 1 januari 2013 tot 1 april 2015 heeft [persoon 23] ten onrechte een bedrag aan kinderopvangtoeslag ontvangen van € 35.533,-. Zij heeft daarvan een bedrag van € 4.000,- overgeboekt naar [medeverdachte 1] . Verder verklaart zij dat zij een keer € 5.000,- contant aan veroordeelde heeft gegeven. Deze verklaring wordt ondersteund door haar bankgegevens, waaruit blijkt dat zij enkele malen grote contante opnames heeft gedaan. De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom op een bedrag van € 9.000,-.
[persoon 19] (€ 18.000,-)
In de periode van 1 februari 2015 tot 1 januari 2017 heeft [persoon 19] ten onrechte een bedrag aan kinderopvangtoeslag ontvangen van € 33.054,-. [persoon 19] heeft verklaard dat zij van haar eerste ontvangen kinderopvangtoeslag een bedrag van € 4.500,- moest afstaan aan [persoon 5] . Daarna moest zij € 900,- per maand afstaan. Uit gegevens over de bankrekening van [persoon 19] volgtdat dit 15 keer is gebeurd. [persoon 5] heeft verklaard dat zij het geld bij [persoon 19] moest ophalen in opdracht van [veroordeelde] . De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom op een bedrag van € 18.000,-
[persoon 20] (€ 19.460,-)
In de periode van 1 september 2012 tot 1 januari 2014 heeft [persoon 20] ten onrechte een bedrag aan kinderopvangtoeslag ontvangen van € 38.917,-. [persoon 20] heeft verklaard dat zij meer dan de helft aan [veroordeelde] heeft afgestaan. Zij heeft € 1.850,- overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte 1] en de rest gepind, waarna [veroordeelde] het uit haar huis heeft meegenomen. Van haar bankrekening is in die periode in totaal een bedrag van € 21.740,- contant opgenomen, hetgeen goed past bij het opnamepatroon uit haar verklaring. De rechtbank acht het aannemelijk dat [persoon 20] een bedrag van (€ 38.917/2=) € 19.460,- heeft afgegeven aan [veroordeelde] .
[persoon 21] (€9.974,70)
[persoon 21] heeft in de periode van 2 januari 2013 tot 22 februari 2014 in totaal ten onrechte
€ 15.551,- aan kinderopvangtoeslag gekregen. De kinderopvangtoeslag van [persoon 21] is door de Belastingdienst uitbetaald op de bankrekening van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft een bedrag van € 5.576,30 overgeboekt naar [persoon 21] . De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde daarom op (€ 15.551 minus € 5.576,30 =) € 9.974,70.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde uit de baten van voornoemde strafbare feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 298.744,20.
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in het bewijsmiddel zijn vervat. [1]

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 298.744,20.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 298.744,20.
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van
€ 298.744,20
(tweehonderdachtennegentigduizend zevenhonderdvierenveertig euro en twintig cent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 3 (drie) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mr. C. Huizing-Bruil en mr. J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2022.
Mr. C. Huizing-Bruil is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 5 januari 2019, inclusief onderliggende stukken, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .