ECLI:NL:RBAMS:2022:1827

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
13-845003-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake kinderopvangtoeslagfraude met valsheid in geschrift en witwassen

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een grootschalige fraude met kinderopvangtoeslag. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak kwam aan het licht na een melding van het Fraudeteam van de Belastingdienst Toeslagen, die ontdekte dat valse bewijsstukken waren ingediend bij aanvragen voor kinderopvangtoeslag. Het onderzoek, genaamd 'Bonsai', onthulde dat de verdachte en zijn medeverdachten valse documenten opmaakten en gebruikten om onterecht kinderopvangtoeslag te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten, de rol van de verdachte als leider van de criminele organisatie en de impact op de Belastingdienst en de samenleving mee. De verdachte had een leidende rol in de organisatie en maakte misbruik van het systeem van de Belastingdienst, wat leidde tot aanzienlijke financiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-845003-18 (Promis)
Datum uitspraak: 5 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 15 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. P. van Minnen en mr. L.E.M. Wösten en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.H. Bouwman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdenking richting [verdachte] (verdachte) ziet op het valselijk opmaken van documenten die nodig zijn om kinderopvangtoeslag aan te vragen. Ook zou verdachte geld dat verdiend is met oplichting van de Belastingdienst hebben witgewassen. Verdachte zou verder deel uit maken van een criminele organisatie die zich bezig hield met kinderopvangtoeslagfraude.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij
Feit 1:
in de periode van 14 augustus 2013 tot en met 2 januari 2017 te Amsterdam/Purmerend/Wormerveer/Heerlen – tezamen en in vereniging–
geschriften bestemd om tot bewijs te dienen voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag valselijk heeft opgemaakt dan wel vervalst
en/of
in de periode van 14 augustus 2013 tot en met 2 januari 2017 te Amsterdam/Purmerend/Wormerveer/Heerlen – tezamen en in vereniging – opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse dan wel vervalste geschriften bestemd om tot bewijs te dienen voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag.
Feit 2 – primair:
in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 11 september 2018 te Amsterdam/Purmerend/Wormerveer – tezamen en in vereniging – een geldbedrag van ongeveer € 356.655,70 euro heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik van gemaakt opzettelijk heeft witgewassen.
Subsidiair ten laste gelegd als schuldwitwassen.
Feit 3:
In de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 september 2018 te Amsterdam/Purmerend/Wormerveer/’s-Gravenhage/Arnhem/Nijmegen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie met [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en/of [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en/of [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en/of [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), welke organisatie oplichting, valsheid in geschrift en/of witwassen tot oogmerk had,
terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van die organisatie was;
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Aanleiding:
Het onderzoek met de naam ‘Bonsai’ is begonnen na een melding van het Fraudeteam van de Belastingdienst Toeslagen dat [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) bij haar aanvraag van kinderopvangtoeslag valse bewijsstukken had aangeleverd. Naar aanleiding hiervan is onderzocht welk IP-adres is gebruikt voor die aanvraag. Er bleek voor nog zeven andere personen via dit IP-adres kinderopvangtoeslag te zijn aangevraagd. Er is onderzoek naar de aanvragen van deze zeven personen gedaan en ook daarbij was in meerdere gevallen sprake van een onjuiste aanvraag waardoor onterecht kinderopvangtoeslag is uitgekeerd. Uit vervolgonderzoek is gebleken dat de aanvragen van deze zeven personen aan in totaal 23 IP-adressen zijn te koppelen. Vanaf deze 23 IP-adressen zijn in totaal voor 50 personen onjuiste aanvragen ingediend, waarbij voor ongeveer 30 personen het vermoeden bestond dat ook valse documenten waren ingestuurd.
Aan de hand van de tenaamstellingen van de IP-adressen kwamen enkele verdachten in beeld en zijn huiszoekingen gedaan. Op de laptops die zijn aangetroffen in de woningen van verdachten [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn IP-adressen aangetroffen die zijn gebruikt bij de aanvragen van kinderopvangtoeslag. Op die laptops zijn ook sporen van digitaal contact tussen de aanvragers en de Belastingdienst Toeslagen aangetroffen. Bij [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn USB-sticks met een vrijwel identieke inhoud van vermoedelijk valse bescheiden aangetroffen. Daarnaast zijn in de woning van [verdachte] 11 DigiD-codes aangetroffen waarvan er vijf zijn te herleiden tot onjuiste aanvragen.
In de woning van [medeverdachte 1] zijn onder andere een agenda met een briefje met een inlogcode en wachtwoord aangetroffen. Tevens zijn op de telefoon en laptop van [medeverdachte 1] chatsessies met [verdachte] over kinderopvangtoeslag en betalingen aangetroffen.
Werkwijze:
Volgens de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) zijn er drie stadia waarin fraude met kinderopvangtoeslag zou zijn gepleegd. Het eerste stadium is het werven van aanvragers. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] benaderen personen en wijzen hen op de mogelijkheid om kinderopvangtoeslag aan te vragen. Zij bieden aan hen daarbij te helpen. [verdachte] wordt daarbij voorgesteld als betrouwbare belastingmedewerker of belastingadviseur. Uit het procesdossier volgt dat aanvragers [verdachte] onder verschillende namen kennen: [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en/of [naam 5] . Met sommige van de aanvragers onderhield [verdachte] een (seksuele) relatie.
Het tweede stadium is het indienen van de aanvraag tot kinderopvangtoeslag. Aan aanvragers werd gevraagd om hun DigiD-wachtwoord, bankgegevens en andere persoonlijke gegevens af te geven, veelal aan [medeverdachte 2] . Vervolgens werden valse bescheiden opgemaakt en bij de aanvraag gevoegd. Volgens de FIOD zou dit door [medeverdachte 3] zijn gedaan. Daarna werd de aanvraag bij de Belastingdienst Toeslagen ingediend of gewijzigd.
Het laatste stadium is de betaling. Er werd met aanvragers afgesproken welk deel van de ontvangen kinderopvangtoeslag zij moesten afdragen, aan wie zij dit moesten afdragen en hoe zij dit moesten betalen. Een aantal bedragen hiervan zijn overgemaakt op de bankrekening van [medeverdachte 1] .

3.Artikel 359a Sr verweer

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het door het Openbaar Ministerie verstrekte procesdossier te veel onduidelijkheid bestaat over de bruikbaarheid van de startgegevens waardoor er niet kan worden gesproken van een eerlijk proces. Uit het procesdossier valt niet af te leiden op welke basis aanvrager [persoon 1] is geselecteerd, zodat niet kan worden uitgesloten dat dit is gebeurd op basis van discriminatoire algoritmes. De naam [persoon 1] is een bekende Surinaamse naam. Gelet op het feit dat – indien er sprake is geweest van een selectie op basis van discriminatoire algoritmes – het een ernstige schending betreft en er tevens sprake is van een direct causaal verband tussen het geschonden voorschrift en het verkregen bewijsmateriaal, moet er in dit geval op grond van art. 359a lid 1 onder b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) worden overgegaan tot uitsluiting van het bewijs dat door middel van het onrechtmatige, niet onafhankelijke en niet onpartijdige onderzoek is verkregen. Bij de beoordeling van de (omvang van de) ernst van het verzuim moet daarnaast ook betrokken worden dat de opsporingmethode op basis van discriminatoire algoritmes kennelijk gedurende vele jaren structureel werd toegepast in Nederland. Een structurele schending is extra reden om tot bewijsuitsluiting over te gaan. De consequentie hiervan is dat verdachte moet worden vrijgesproken. Nu dit een zodanig verstrekkend verweer is dat ook de zaak van [verdachte] raakt, zal de rechtbank dit onderwerp ambtshalve beoordelen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt voorop dat in beginsel alleen vormverzuimen tijdens het voorbereidend onderzoek kunnen leiden tot rechtsgevolgen in een strafzaak. De Hoge Raad heeft echter bepaald dat een rechtsgevolg ook op zijn plaats is indien het vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit (de voorfase).
Wat betreft die voorfase verwijst het Openbaar Ministerie naar de brief ‘Openbaarmaking risicoclassificatiemodel Toeslagen’ van 26 november 2021 van de staatssecretaris waarin de werkwijze van de Belastingdienst Toeslagen uiteen wordt gezet. Wat uit die brief in ieder geval kan worden afgeleid is dat er met algoritmes werd gewerkt bij de Belastingdienst Toeslagen en dat op basis van meerdere indicatoren werd gekomen tot een risico-score per aanvraag. Scoorde een aanvraag hoog, dan liep die aanvraag meer kans om gecontroleerd te worden. Over de wenselijkheid van de gehanteerde indicatoren is veel politiek debat gevoerd. Zeker bijvoorbeeld over een indicator op het gebied van nationaliteit. [persoon 1] had in ieder geval de Nederlandse nationaliteit en in dat geval werd er door de Belastingdienst Toeslagen geen nadere selectie gemaakt op het bestaan van een eventuele tweede nationaliteit bij de selectie van het controleren van de aanvragen kinderopvangtoeslag. De keuze om de aanvraag van [persoon 1] te controleren had dus niet te maken met haar afkomst.
Voor zover er al sprake zou zijn geweest van een vormverzuim in de voorfase door toepassing van de selectiemethodiek zoals beschreven in de brief van de staatssecretaris, dan geldt bovendien dat dit is begaan in het onderzoek tegen verdachte [persoon 1] . In de zaak van verdachte zou dit dus niet kunnen leiden tot enig rechtsgevolg.
Ook indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat er wel sprake is van een vormverzuim in het onderzoek tegen verdachte dan kan dit desondanks niet tot een rechtsgevolg leiden, omdat het niet verdachten zijn die door het vormverzuim in het belang zijn geschaad dat de overtreden norm beoogt te beschermen. De norm beoogt een aanvrager van kinderopvangtoeslag te beschermen tegen controle op basis van discriminatoire gronden.
Verdachten kwamen pas in beeld na een in ieder geval rechtmatig verlopen strafrechtelijk onderzoek.
De tweede reden dat een eventueel vormverzuim op dit punt nooit tot een rechtsgevolg kan leiden in de strafzaken tegen verdachten, is dat deze verdachten geen rechtens te respecteren nadeel van het betreffende vormverzuim hebben ondervonden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv, waardoor bewijsuitsluiting zou moeten volgen.
Beoordelingskader
De toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan in het voorbereidend onderzoek. Volgens artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het (strafrechtelijk) onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling op de zitting. Het voorbereidend onderzoek in artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte over het aan hem/haar ten laste gelegde feit waarover de rechtbank heeft te oordelen. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een onrechtmatige handeling tegen verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. Als algemene overkoepelende maatstaf hiervoor geldt dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn, indien het vormverzuim of de onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van de voorfase.
Controle door de Belastingdienst
In de brief van de staatssecretaris van 26 november 2021 wordt de werkwijze van het risicoclassificatiemodel Toeslagen (hierna: het model) uiteengezet. De focus van Toeslagen bij de Belastingdienst lag vanaf 2013 op het tegengaan van oneigenlijk gebruik en op het voorkomen van hoge terugvorderingen, zeker als een hoge terugvordering tot een naar verwachting grote impact voor de aanvrager leidde. Het model werd tussen april 2013 en november 2019 binnen Toeslagen gebruikt om te selecteren welke nieuwe aanvragen of wijzigingen in bestaande toeslagaanvragen voor een handmatige behandeling in aanmerking kwamen. In het rapport ‘De verwerking van de nationaliteit van aanvragers van kinderopvangtoeslag’ is in juli 2020 geconstateerd dat er met selectie op basis van nationaliteit in het model sprake is van een overtreding. Deze verwerking was niet noodzakelijk omdat er minder vergaande mogelijkheden voorhanden waren. Deze overtreding is door de Autoriteit Persoonsgegevens als discriminerend en daarmee onbehoorlijk aangemerkt.
Werkwijze Belastingdienst
Medewerkers van Toeslagen ontwikkelden het model in 2013 aan de hand van een set risico-indicatoren en op basis van voorbeelden van juiste en onjuiste toeslagaanvragen. Door het model te voeden met duizenden voorbeelden van handmatig behandelde aanvragen, herkende het model statistische verbanden tussen indicatoren en voorspelde het model op basis daarvan hoe groot het risico was op onjuistheden in de toeslagaanvragen. Het model werd daarmee in de loop van de tijd aangepast en het model leerde welke posten (on)terecht van een hoge risicoscore waren voorzien. Elke maand kregen de toeslagaanvragen die in het Toeslagen Verstrekkingen Systeem (TVS) klaar stonden voor ‘formeel beschikken’ een risicoscore van 0 tot 1. De meest risicovolle aanvragen kregen een risicoscore dicht bij 1 en de minst risicovolle aanvragen een risicoscore dicht bij 0. De indicatoren voor de kinderopvangtoeslag zagen op de situatie van de opvang (soort opvang zoals gastouder of buitenschoolse opvang, afstand tussen woon- en opvangadres) en op de situatie van de aanvrager (zoals inkomen, toeslagschulden, partner of alleenstaand, leeftijd en aantal kinderen). Het model heeft gebruik gemaakt van de indicator ‘Nederlanderschap Ja/Nee’. Deze indicator was in het model opgenomen, vanwege enerzijds fraude via toeslagaanvragers zonder Nederlandse nationaliteit die in dezelfde periode als de ontwikkeling van het model speelde en anderzijds omdat medewerkers van Toeslagen de ervaring hadden dat toeslagaanvragers zonder Nederlandse nationaliteit soms moeite hadden met het aanvragen van toeslagen en er vaker fouten in hun toeslagaanvragen werden aangetroffen. Deze indicator gaf een 'Ja' gaf als de aanvrager de Nederlandse nationaliteit bezat, ook als daarnaast sprake was van nog een andere nationaliteit. Dus ongeacht of er sprake was van meerdere nationaliteiten, iemand met alleen de Nederlandse nationaliteit werd exact hetzelfde gescoord als iemand met een Nederlandse en andere nationaliteit.
Beoordeling door rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er meerdere indicatoren voor de Belastingdienst Toeslagen waren om te bepalen of een aanvraag al dan niet als risicovol moest worden aangemerkt. De raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat hierbij geen sprake was van discriminatie. De raadsman van [medeverdachte 3] heeft zich hierbij aangesloten.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat aanvrager [persoon 1] in ieder geval de Nederlandse nationaliteit had. [1] Volgens de hiervoor omschreven werkwijze van de Belastingdienst Toeslagen werd in dat geval niet verder geselecteerd op een eventuele tweede nationaliteit en was er daarmee op dit vlak geen sprake van een risico-indicatie. Verder was [persoon 1] een alleenstaande moeder, had zij een inkomen onder de € 20.000,- per jaar en schulden en was er sprake van een aanvraag waarop veel opvanguren stonden. Dit zijn indicatoren die ervoor zorgen dat een aanvrager een hogere risicoscore ontving en de rechtbank acht het aannemelijk dat de aanvraag van [persoon 1] om die reden nader is bekeken door de afdeling Toeslagen. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat discriminatoire, indicatoren zoals haar Surinaamse naam of uiterlijke kenmerken daarbij een rol hebben gespeeld. Van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv is dan ook niet gebleken zodat er geen aanleiding bestaat tot bewijsuitsluiting over te gaan. Voor het doen van nader onderzoek ziet de rechtbank, bij gebrek aan aanknopingspunten daarvoor, ook na navraag door de officieren van justitie, evenmin aanleiding. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Kinderopvangtoeslag
Om ouders in de gelegenheid te stellen om werk en zorg voor de kinderen te combineren is een inkomensafhankelijke regeling in het leven geroepen, te weten de Wet Kinderopvang (WKO). Deze wet voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. De WKO is op 1 januari 2005 van kracht geworden en regelt onder andere het recht op kinderopvangtoeslag. Om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag, houdt de Belastingdienst Toeslagen rekening met een aantal omstandigheden. Zo moet de kinderopvangtoeslag worden aangevraagd door of namens de ouder(s), moet het kind naar een geregistreerde kinderopvangorganisatie gaan, dienen de ouders te werken of een reïntegratietraject te volgen, is de hoogte van de toeslag afhankelijk van het inkomen van de ouder(s) en is de hoogte van de toeslag afhankelijk van het aantal opvanguren, het uurtarief en het soort opvang dat plaatsvindt.
De kinderopvangtoeslag werkt op basis van een maandelijks voorschot dat door de Belastingdienst Toeslagen wordt verstrekt. Het voorschot wordt berekend op basis van de inschatting van de kosten voor kinderopvang en het inkomen van de ouder(s). De kinderopvangtoeslag kan ook met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Nadat een aanvraag is ingediend, loopt deze het daarop volgende jaar automatisch door en hoeft er geen nieuwe aanvraag te worden gedaan.
Bij de aanvrager ligt de verplichting om een wijziging van het inkomen of een wijziging in het aantal uren kinderopvang, door middel van een wijzigingsformulier aan de Belastingdienst Toeslagen door te geven. Tevens dient een aanvrager na afloop van een kalenderjaar gegevens door te geven aan de Belastingdienst Toeslagen waaruit onder meer blijkt hoeveel uren kinderopvang er dat kalenderjaar zijn genoten, waarna de kinderopvangtoeslag definitief wordt vastgesteld. Ter controle van deze definitieve vaststelling schrijft de Belastingdienst Toeslagen achteraf steekproefsgewijs aanvragers aan met het verzoek om de door hen daadwerkelijk gemaakte kinderopvangkosten te onderbouwen. Aanvragers moeten hiervoor een ingevuld antwoordformulier retourneren aan de Belastingdienst Toeslagen, met bijgevoegd een jaaropgave van de gemaakte kinderopvangkosten.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Feit 1: Valsheid in geschrifte
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift in de periode van 14 augustus 2013 tot en met 2 januari 2017. De negen geschriften genoemd op de tenlastelegging waren vals opgemaakt nu het zelf opgemaakte en in elkaar geknutselde geschriften betreft en geen bestaande geschriften waaraan iets is veranderd, toegevoegd of verwijderd.
Feit 2: Witwassen
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 11 september 2018. Op basis van het dossier kan worden bewezen dat verdachte verschillende geldbedragen voorhanden heeft gehad, die uit misdrijf afkomstig waren. Aanvragers verklaren dat zij de onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag deels aan verdachte hebben moesten afstaan. In het dossier zit onvoldoende bewijs dat verdachte het gehele ten laste gelegde bedrag heeft witgewassen maar wel dat verdachte meerdere geldbedragen opzettelijk heeft witgewassen door met dat geld eten en goederen te kopen, ofwel dit bedrag om te zetten. In voornoemde periode is er een bedrag van € 36.825,- aan contant geld op de rekeningen van verdachte gestort. In diezelfde periode is er € 27.700,20 contant van die rekeningen gepind. Voor de aanzienlijke contante stortingen wordt geen verklaarbare bron gegeven. Duidelijk is wel dat er dus € 9.000,- meer binnenkomt aan contante stortingen, dan dat er uitgaat aan contante opnames. Verder zijn op de bankrekening nagenoeg geen uitgaven aan boodschappen te zien. Uitgaande van de NIBUD-norm zou verdachte minimaal € 12.000,- aan boodschappen moeten hebben uitgegeven.
Het kan dan ook niet anders of verdachte moet daarvoor contant geld hebben gebruikt, te weten een deel van de € 27.700,20 die contant is opgenomen. Ook zijn er aanwijzingen dat verdachte een contant bedrag van € € 8.390 heeft aangewend voor de aankoop van een motor.
Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte in deze periode grote contante geldbedragen omzet in andere producten, zoals boodschappen en een motor. Verder worden de contante stortingen die vervolgens niet weer contant worden opgenomen – de € 9.000 – ingezet voor andere betalingen vanaf zijn rekeningen. Het eindtotaal van bij- en afschrijvingen over de totale periode blijft namelijk nagenoeg gelijk. Al deze omstandigheden bij elkaar genomen, vormen tezamen het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich in de periode van 5 december 2012 tot en met het einde van de tenlastegelegde periode heeft schuldig gemaakt aan opzetwitwassen. Aangezien er een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] bestond om ervoor te zorgen dat hij het geld ontving, is dit witwassen in vereniging gepleegd. Gezien de veelheid aan contante betalingen die moeten hebben plaatsgevonden voor onder andere boodschappen en de grote hoeveelheid aan betalingen met zijn bankrekeningen waarop een grote hoeveelheid aan illegaal geld stond, kan bovendien bewezen worden dat [verdachte] van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 3: Deelname aan een criminele organisatie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie van 24 september 2012 tot en met 28 december 2017.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Feit 1: Valsheid in geschrifte
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. Op basis van het procesdossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte – al dan niet samen met medeverdachte [medeverdachte 3] – documenten heeft vervalst. Een korte chatsessie volstaat niet om te dienen als bewijsmiddel hiervoor.
Feit 2: Witwassen
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde. Behoudens de verklaringen van (mede-)verdachten bevinden zich in het procesdossier geen aanwijzingen dat verdachte beschikking zou hebben gehad over een exorbitant geldbedrag. Er zijn geen bankbetalingen aan verdachte verricht en hij had geen beschikking over een bankpas van de ING-rekening van medeverdachte [medeverdachte 1] . Daarnaast zijn er geen contanten onder verdachte in beslag genomen en ook is er geen veelheid aan duurdere goederen aangetroffen onder verdachte.
Feit 3: Deelname aan een criminele organisatie
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 3 ten laste gelegde. Het oogmerk van de vermeende criminele organisatie waarvan cliënt de leider zou zijn is het verkrijgen van onterecht uitgekeerde kinderopvangtoeslag. Om tot een bewezenverklaring van de criminele organisatie te komen, zal moeten vaststaan dat er
sprake was van enig gestructureerd verband. Hoewel uit het dossier blijkt dat sommige (mede-)verdachten aanvragers hebben gewezen op de mogelijkheid om kinderopvangtoeslag aan te vragen maakt dat absoluut niet dat er sprake is van een organisatie die het oogmerk heeft gehad om misdrijven te plegen. Het is onduidelijk welk aandeel de (mede-)verdachten tezamen met verdachte in de criminele organisatie zouden hebben. Er is geen sprake van het
‘ronselen’ van mogelijke aanvragers. De informatie over het verkrijgen van kinderopvangtoeslag is via vriendinnen dan wel familieleden onderling gedeeld. De
afwezigheid van enig gestructureerd verband maakt dat er niet kan worden gesproken
van een criminele organisatie.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1: Medeplegen van valsheid in geschrifte
Om te kunnen beoordelen of feit 1 bewezen kan worden beantwoordt de rechtbank de volgende vragen:
Zijn de in de tenlastelegging genoemde stukken vals of vervalst?
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat de onder feit 1 van de tenlastelegging genoemde en bij de Belastingdienst ingediende stukken vals en/of vervalst zijn. Uit de controle van de Belastingdienst blijkt dat kinderopvanginstellingen de kinderen van de aanvragers niet kennen, er geen opvang is afgenomen of het aantal uren naar boven toe is aangepast waardoor ten onrechte kinderopvangtoeslag is uitgekeerd of dit is geprobeerd. De jaaropgave, het jaaroverzicht en de mutatieoverzichten kunnen op basis van een bestaand document zijn aangepast waardoor niet valt uit te sluiten dat deze stukken vervalst zijn in plaats van vals.
Hebben de geschriften een bewijsbestemming?
De rechtbank stelt vast dat de geschriften die worden genoemd in de tenlastelegging een bewijsbestemming hebben. Plaatsingsovereenkomsten, jaaropgaven, jaaroverzichten en mutatieoverzichten hebben naar hun aard een bewijsbestemming in het maatschappelijk verkeer. Zij zijn nodig ter onderbouwing van het aanvragen van kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst.. De geschriften zijn ingediend bij en ontvangen door de Belastingdienst ten behoeve van een aanvraag kinderopvangtoeslag.
Heeft verdachte de op de tenlastelegging genoemde stukken, al dan niet met een ander of anderen, vervalst of valselijk opgemaakt?
In de woning van verdachte is een USB-stick en een laptop aangetroffen. Op de USB-stick en de laptop zijn diverse documenten aangetroffen die worden genoemd in de tenlastelegging. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld een jaaropgave van aanvrager [persoon 2] zonder handtekening en logo. Vanaf verschillende IP-adressen die zijn aangetroffen op deze laptop is gekeken op de Mijn Toeslagensite van meerdere aanvragers en zijn e aanvragen en wijzigingen kinderopvangtoeslag verstuurd. Hiervoor zijn DigiD-codes nodig. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat USB-sticks, waarop de valse dan wel vervalste documenten die zijn aangetroffen, in de laptop van verdachte en van [medeverdachte 3] hebben gezeten. Daarnaast zit er in het dossier een chatgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 3] waarin expliciet wordt overlegd over wat er in een document opgenomen moest worden. De rechtbank vindt op grond van al deze omstandigheden tezamen bewezen dat verdachte de stukken vals heeft opgemaakt en/of vervalst.
Heeft verdachte opzettelijk gebruik gemaakt van de valse/vervalste geschriften?
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte – samen met [medeverdachte 3] – opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de valse en vervalste geschriften, als waren deze echt en onvervalst. Verdachte heeft deze geschriften – in vereniging – doelbewust opgesteld of gewijzigd zodat kinderopvangtoeslag kon worden aangevraagd voor de aanvragers.
Verweer verdediging met betrekking tot betrokkenheid verdachte
Gelet op de bewijsmiddelen verwerpt de rechtbank het verweer dat verdachte zelf geen betrokkenheid zou hebben bij de kinderopvangtoeslagfraude maar hij wel wist dat medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zich hiermee bezig hielden. Verdachte zegt dat hij een bemiddelende rol heeft gespeeld waarbij hij ruzies tussen deze vrouwen heeft beslecht en informatie heeft doorgegeven tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Verdachte verklaart dat er een ander persoon betrokken was maar het Openbaar Ministerie hier geen onderzoek naar heeft gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig is. Meerdere aanvragers, maar ook medeverdachten, wijzen in de richting van verdachte als degene die betrokken was bij de kinderopvangtoeslagfraude. Daarnaast komt verdachte pas ter terechtzitting met deze verklaring en is uit het procesdossier niet concreet geworden over wie verdachte het zou hebben. De rechtbank acht een persoonsverwisseling of een samenzwering van al deze aanvragers en medeverdachten gezamenlijk onaannemelijk.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank stelt vast dat er sprake is geweest van een nauwe bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] . De USB-sticks met valse stukken die bij verdachte en bij [verdachte] zijn aangetroffen, zijn nagenoeg identiek. In een chatgesprek spreken zij erover dat [medeverdachte 3] de USB-stick, die kennelijk in het bezit van verdachte was, terug wil hebben. Ook overleggen zij in een chatgesprek over welke gegevens op een document moeten worden vermeld. Op de laptop van verdachte [medeverdachte 3] zijn meerdere mappen aangetroffen op naam van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] wordt als auteur van de stukken die op de laptop zijn aangetroffen gezien. Verder zijn de USB-sticks die bij verdachte en bij [medeverdachte 3] zijn aangetroffen nagenoeg identiek. De rechtbank benadrukt dat uit een chatgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 3] volgt dat zij een USB-stick terug wil hebben. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte met (in ieder geval) medeverdachte [medeverdachte 3] het onder feit 1 ten laste gelegde heeft gepleegd. Dat niet alle in de tenlastelegging genoemde documenten en de IP-adressen waarvan de aanvragen zijn verstuurd, zijn aangetroffen op beide laptops/USB-sticks van verdachte en medeverdachte, doet niets af aan de bewuste en nauwe samenwerking.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan het vervalsen en/of valselijk opmaken van geschriften en het gebruik maken van deze geschriften.
Feit 2: Witwassen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Uit de bewijsmiddelen komt niet naar voren dat door de Belastingdienst kinderopvangtoeslag is uitbetaald aan verdachte. Wel verklaren veel aanvragers dat zij (een deel van) de kinderopvangtoeslag contant moesten afstaan aan [verdachte] , al dan niet direct. Ook zijn er aanvragers die geld hebben overgemaakt naar [medeverdachte 1] , waarover [medeverdachte 1] verklaart dat zij dit geld heeft doorgegeven aan verdachte.
Voor de kwalificatie van witwassen van opbrengsten uit eigen misdrijf moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van dat geld. Anders dan het OM vindt de rechtbank dat er onvoldoende bewijs is dat [verdachte] het geld dat hij heeft ontvangen uit de fraude met kinderopvangtoeslag, heeft omgezet.
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring met betrekking tot de bedragen die door de aanvragers zijn gestort op de bankrekening van [medeverdachte 1] (in totaal € 100.817,-). Door dat geld op de bankrekening van [medeverdachte 1] te laten storten, terwijl verdachte daarover kon beschikken, werd immers verhuld dat niet [medeverdachte 1] maar [verdachte] de daadwerkelijk rechthebbende op die bedragen was. Dat verdachte daarover kon beschikken blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] die zegt dat niet zij, maar [verdachte] de bankrekening gebruikte en de bankpas van deze rekening in zijn bezit had. Eenzelfde constructie is gebruikt bij de bedragen die zijn gestort op de bankrekening [medeverdachte 2] (€ 7.110,-) en voor de kinderopvangtoeslag van [persoon 3] die door de Belastingdienst is gestort op de bankrekening van [persoon 4] (€ 40.462,-). [persoon 4] heeft verklaard dat dit geld via [medeverdachte 2] bij de belastingman kwam. De rechtbank begrijpt dat daarmee verdachte wordt bedoeld. Daarmee heeft verdachte in totaal een bedrag van € 148.389,- witgewassen. Gelet op het structurele karakter en de lange periode waarin verdachte heeft witgewassen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 3: Deelname aan een criminele organisatie
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode samen met anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van oplichting, valsheid in geschrift en witwassen.
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet sprake zijn (geweest) van een organisatie, met als doel het plegen van misdrijven. Het moet gaan om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor de deelneming aan de organisatie is van belang dat verdachte bij de organisatie hoort en een bijdrage levert aan het verwezenlijken van het doel van de organisatie. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat het doel van de organisatie het plegen van misdrijven is en moet opzet hebben op het deelnemen aan die organisatie. Als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de organisatie of een aan die organisatie ondersteunende handeling heeft verricht, dan volgt daaruit de wetenschap van dat doel.
Toepassing van het beoordelingskader op deze zaak
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband waarbij de deelnemers het doel hadden kinderopvangtoeslag te plegen. Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte zich meermalen heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift in vereniging en gewoontewitwassen. Medeverdachten zijn veroordeeld voor oplichting. Verdachte was degene die met medeverdachte [medeverdachte 3] geschriften vervalste of valselijk opmaakte zodat er kinderopvangtoeslag kon worden aangevraagd voor aanvragers die hier geen recht op hadden. Verdachte had hierbij de beschikking over persoonlijke gegevens van deze aanvragers. Dit strekte verder dan een enkele samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 3] , want ook het geld dat uiteindelijk werd uitgekeerd door de Belastingdienst werd binnen de organisatie en met behulp van onder andere [medeverdachte 1] , witgewassen.
Om als sleutelfiguur of als leider te kunnen worden aangemerkt, moet sprake zijn van een zekere autonome beslissingsbevoegdheid en moet verdachte bepalend zijn geweest bij deze cruciale onderdelen. Uit het procesdossier blijkt dat de medeverdachten en aanvragers verdachte zien als degene die bepaalde hoe er kinderopvangtoeslag werd aangevraagd en wat er moest gebeuren met het geld dat de aanvragers ontvingen. Zij verklaren bijvoorbeeld dat het geld aan verdachte moest worden gegeven en dat het contact via hem verliep. Verdachte wordt hierbij gezien als leider die op essentiële punten bepaalde wat er gebeurde. Verder was verdachte de persoon die met iedere medeverdachte een connectie had en ook veel aanvragers kende. Verdachte kan om die reden worden gezien als spil van de organisatie.
Gelet op de duurzame betrokkenheid van verdachte, zijn essentiële rol en verbindende factor bij het plegen van de misdrijven, is de rechtbank van oordeel dat tevens het strafverzwarende bestanddeel dat hij de leider was van de criminele organisatie kan worden bewezen.
Vrijspraak oprichter criminele organisatie
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het oprichten van de organisatie nu dit niet kan worden vastgesteld op basis van de bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1:
omstreeks de periode van 14 augustus 2013 tot en met 2 januari 2017 te Amsterdam en/of Purmerend en/of Wormerveer, gemeente Zaanstad, en/of Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander geschriften, te weten:
1. een jaaroverzicht 2012 m.b.t. [persoon 5] van kinderopvang [naam kinderopvang 1] t.a.v. [persoon 4] gedateerd 30 januari 2013 (A01-DOC-010/V02-DOC-110) en
2. een factuur opvangkosten van kinderopvang [naam kinderopvang 1] t.a.v. [persoon 6] gedateerd 16 april 2015 m.b.t. opvang [naam kinderopvang 2] in april 2015 (A06-DOC-009/V02-DOC-214) en/of
3. een jaaropgave 2014 m.b.t. [persoon 7] en [persoon 8] van kinderopvang [naam kinderopvang 1] t.a.v. [persoon 9] (A05-DOC-039/V02-DOC-201) en/
4. een brief van de gemeente Arnhem t.a.v. [persoon 10] gedateerd 23 december 2013 over onkostenvergoeding bij (re-integratie)traject (A15-DOC-010/V02-DOC-236) en
5. een factuur opvangkosten van [naam kinderopvang 3] t.a.v. [persoon 1] m.b.t. opvang [persoon 11] in februari 2015 (A18-DOC-005/V02-DOC-456) en
6. een jaaroverzicht 2015 m.b.t. [persoon 12] van [naam kinderdagverblijf 3] (A29-DOC-Oll/V02-DOC-141) en
7. een jaaropgave 2015 m.b.t. [persoon 13] van [naam kinderopvang 4] t.a.v. [persoon 19] (A09-DOC-006/V02-DOC-118) en
8. een factuur opvangkosten van kinderopvang [naam kinderopvang 1] t.a.v. [persoon 14] gedateerd 15 juli 2016 m.b.t. opvang [persoon 15] in juli 2016 (A28-DOC-013/V02-DOC-409) en
9. een plaatsingsovereenkomst tussen [naam kinderopvang 5] en [persoon 16] gedateerd 22 december 2015 voor dagopvang van [persoon 17] (A16-DOC-003/V02-DOC-136)
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat verdachte en zijn mededader op die geschriften telkens valselijk en in strijd met de waarheid heeft vermeld dat
ad 1. [persoon 5] ook in de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 december 2012 opvang heeft genoten en/of
ad 2. [persoon 6] 993,60 euro verschuldigd is voor opvang van [naam kinderopvang 2] bij kinderopvang [naam kinderopvang 1] , locatie [naam locatie] en/of
ad 3. [persoon 7] en [persoon 8] in 2014 opvang hebben genoten en/of
ad 4. [persoon 10] meedoet aan een re-integratietraject en/of recht heeft op onkostenvergoeding in verband met het traject en/of
ad 5. [persoon 1] 1.714,33 euro verschuldigd is voor opvang van [persoon 11] bij KDV [naam kinderopvang 3] en/of
ad 6. [persoon 18] in 2015 gedurende 537,6 uur opvang heeft genoten voor een bedrag van 3.601,92 euro en/of
ad 7. [persoon 13] in 2015 gedurende 2640 uur opvang heeft genoten voor een bedrag van 15.078,96 euro en/of
ad 8. [persoon 14] 1.548,70 euro verschuldigd is voor opvang van N. [persoon 14] bij kinderopvang [naam kinderopvang 1] , locatie [naam locatie 2] en
ad 9. [persoon 17] vanaf 4 januari 2016 dagopvang zou genieten bij [naam kinderopvang 5]
telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en
hij omstreeks de periode van 14 augustus 2013 tot en met 2 januari 2017 te Amsterdam en/of Purmerend en/of Wormerveer, gemeente Zaanstad, en/of Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk van een vals en/of vervalst geschrift gebruik heeft gemaakt en afgeleverd en voorhanden heeft gehad,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader
1. een jaaroverzicht 2012 m.b.t. [persoon 5] van kinderopvang [naam kinderopvang 1] t.a.v. [persoon 4] gedateerd 30 januari 2013 (A01-DOC-010/V02-DOC-110) en
2. een factuur opvangkosten van kinderopvang [naam kinderopvang 1] t.a.v. [persoon 6] gedateerd 16 april 2015 m.b.t. opvang [naam kinderopvang 2] in april 2015 (A06-DOC-009/V02-DOC-214) en/of
3. een jaaropgave 2014 m.b.t. [persoon 7] en [persoon 8] van kinderopvang [naam kinderopvang 1] t.a.v. [persoon 9] (A05-DOC-039/V02-DOC-201) en/of
4. een brief van de gemeente Arnhem t.a.v. [persoon 10] gedateerd 23 december 2013 over onkostenvergoeding bij (re-integratie)traject (A15-DOC-010/V02-DOC-236) en/of
5. een factuur opvangkosten van [naam kinderopvang 3] t.a.v. [persoon 1] m.b.t. opvang [persoon 11] in februari 2015 (A18-DOC-005/V02-DOC-456) en/of
6. een jaaroverzicht 2015 m.b.t. [persoon 12] van [naam kinderdagverblijf 3] (A29-DOC-Oll/V02-DOC-141) en/of
7. een jaaropgave 2015 m.b.t. [persoon 13] van [naam kinderopvang 4] t.a.v. [persoon 19] (A09-DOC-006/V02-DOC-118) en/of
8. een factuur opvangkosten van kinderopvang [naam kinderopvang 1] t.a.v. [persoon 14] gedateerd 15 juli 2016 m.b.t. opvang [persoon 15] in juli 2016 (A28-DOC-013/V02-DOC-409) en/of
9. een plaatsingsovereenkomst tussen [naam kinderopvang 5] en [persoon 16] gedateerd 22 december 2015 voor dagopvang van [persoon 17] (Al6-DOC-003/V02-DOC-136)
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat telkens valselijk en in strijd met de waarheid is vermeld dat
ad 1. [persoon 5] ook in de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 december 2012 opvang heeft genoten en/of
ad 2. [persoon 6] 993,60 euro verschuldigd is voor opvang van [naam kinderopvang 2] bij kinderopvang [naam kinderopvang 1] , locatie [naam locatie] en/of
ad 3. [persoon 7] en [persoon 8] in 2014 opvang hebben genoten en/of
ad 4. [persoon 10] meedoet aan een re-integratietraject en/of recht heeft op onkostenvergoeding in verband met het traject en/of
ad 5. [persoon 1] 1.714,33 euro verschuldigd is voor opvang van [persoon 11] bij [naam kinderopvang 3] en/of
ad 6. [persoon 18] in 2015 gedurende 537,6 uur opvang heeft genoten voor een bedrag van 3.601,92 euro en/of
ad 7. [persoon 13] in 2015 gedurende 2640 uur opvang heeft genoten voor een bedrag van 15.078,96 euro en/of
ad 8. [persoon 14] 1.548,70 euro verschuldigd is voor opvang van [persoon 15] bij kinderopvang [naam kinderopvang 1] , locatie [naam locatie 2] en/of
ad 9. [persoon 17] vanaf 4 januari 2016 dagopvang zou genieten bij [naam kinderopvang 5]
en bestaande dat gebruikmaken en/of afleveren en/of voorhanden hebben hieruit dat verdachte en/of zijn mededader dat geschrift (telkens) in bezit heeft gehad en vervolgens heeft verzonden naar de Belastingdienst Toeslagen te Heerlen, terwijl verdachte en zijn mededader wist, dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware echt en onvervalst;
Feit 2: primair
hij omstreeks de periode van 21 december 2012 tot en met 28 december 2017 te Amsterdam en/of Purmerend en/of Wormerveer, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander geldbedragen van in totaal ongeveer 148.389,00 euro de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld en verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag was en wie dat geldbedrag voorhanden had(den) terwijl hij, verdachte, zijn mededader(s) wisten dat dat geldbedrag geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) daarvan een gewoonte hebben gemaakt;
Feit 3:
omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 september 2018 te Amsterdam en/of Purmerend en/of Wormerveer, gemeente Zaanstad, en/of ·s-Gravenhage en/of Arnhem en/of Nijmegen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande uit, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en
[medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
-oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en
-valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en
-witwassen (artikel 420ter/bis/quater Wetboek van Strafrecht), terwijl hij, verdachte, leider van die organisatie was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van de voorlopige hechtenis. Ten aanzien van feit 1 is er sprake van samenloop ten aanzien van de valsheid en het gebruiken van het voorwerp ten opzichte waarvan de valsheid is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de afwezigheid van een noemenswaardig strafblad. Verdachte is de afgelopen jaren niet in aanraking geweest met justitie. Hij heeft altijd gewerkt en doet dit op dit moment nog. Verdachte is recent weer vader geworden en draagt op dagelijkse basis zorg voor een aantal van zijn kinderen. De verdediging verzoekt de rechtbank in de strafoplegging tevens rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift, het gebruik maken van deze geschriften, en witwassen van een deel van de hiermee behaalde opbrengst. Daarnaast heeft verdachte als leider deelgenomen aan een criminele organisatie die oplichting, valsheid in geschrift en witwassen tot oogmerk had. Verdachte en zijn mededaders hielden zich op grote schaal bezig met het valselijk opmaken van stukken en indienen van aanvraag- en wijzigingsformulieren kinderopvangtoeslag en hebben de verkregen gelden vervolgens witgewassen. Hierdoor hebben verdachte en haar mededader(s) misbruik gemaakt van het systeem van de Belastingdienst, waarvan het doel is miljoenen ouders op een zo efficiënt mogelijke manier financieel te ondersteunen als zij gebruik maken van kinderopvang. Door dit soort vormen van oplichting is de Belastingdienst Toeslagen genoodzaakt geld en tijd te steken in modellen en manieren om fraude te bestrijden. De Belastingdienst is hierbij bovendien gedurende een lange periode voor honderdduizenden euro’s opgelicht. Dat is gemeenschapsgeld dat niet voor verdachte en zijn mededaders was bestemd.
Samenloop
De rechtbank is van oordeel dat artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank hier in voor verdachte positieve zin rekening mee.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf kijkt de rechtbank onder meer naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij fraude wordt het oriëntatiepunt bepaald door de hoogte van het benadelingsbedrag. Voor een benadelingsbedrag tussen de € 500.000,- en € 1.000.000,- (van de criminele organisatie) geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden als oriëntatiepunt.
Rol van de verdachte
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte de leider van de criminele organisatie is geweest. Hij had niet alleen een leidende rol maar heeft ook anderen aangezet om mee te werken aan de fraude. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte door het plegen van voornoemde feiten aanzienlijk voordeel heeft genoten. Verdachte heeft hierbij alleen gedacht aan zijn eigen gewin.
Persoon van de verdachte
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder de omstandigheid dat hij de zorg heeft over meerdere minderjarige kinderen, waaronder een kind dat pas geboren is.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 december 2021. Hieruit blijkt dat verdachte in 2018 is veroordeeld zodat artikel 63 Sr van toepassing is.
Overschrijding van de redelijke termijn
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van die redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Volgens jurisprudentie [2] is de redelijkheid van de duur onder andere afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak (de omvang van het onderzoek en de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten), de invloed van de verdediging en de voortvarendheid van het opsporingsonderzoek. De rechtbank vindt dat van die bijzondere omstandigheden sprake is, nu het gaat om een omvangrijk onderzoek tegen meerdere verdachten, het onderzoek op 10 mei 2021 is gesloten en er een eindproces-verbaal is opgemaakt. De rechtbank zal om die reden uitgaan van een redelijke termijn van drie jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat ten aanzien van verdachte een handeling is verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging kan worden ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn aangevangen op 11 september 2018. Dit is de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. Ten tijde van het wijzen van dit vonnis is daarom sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna zeven maanden.
Strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten en de leidinggevende rol van verdachte bij deze feiten kan niet worden afgezien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank houdt eveneens rekening met het gegeven dat uit het strafblad van verdachte volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend , met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de algemene voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd geen strafbaar feit pleegt.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende in beslaggenomen:
3. 1.00 STK Computer Kl:grijs, TOSHIBA L350, Toshiba Satelite L350 met voeding. Snr. :89033253Q
4. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:Goudkleurg LONG-es Long-CZ mini gsm
5. 1.00 STK Zaktelefoon NEP IPHONE A1688 Nep Iphone A1688
6. 1.00 STK Computer HP PRESARIO CQ61 HP Presario CQ61 incl.voeding Snr.cnf9439n7s
7. 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon LEBARA lebara simkaart
8. 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon LYCAMOBILE Lycamobile mircosim
9. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zilver IPHONE Iphone
10. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart IPHONE 7 Iphone 7. kleur: zwart
11. 1.00 STK Telefoonkaart Kl:zwart/rood Rode sandisk cruzer 16 GB
12. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:wit IPHONE 6 Iphone 6 goudkleurig
13. 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon LEBARA Lebara simkaart
14. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zilver IPHONE se Iphone se
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder de nummers 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 12, 13 en 14 in beslag genomen voorwerpen retour kunnen naar verdachte. Ten aanzien van de voorwerpen die in beslag zijn genomen onder de nummers 6 en 11 vordert het Openbaar Ministerie verbeurdverklaring nu het gaat om voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank is – met het Openbaar Ministerie – van oordeel dat de onder de nummers 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 12, 13 en 14 in beslag genomen voorwerpen retour kunnen naar verdachte. De rechtbank zal de voorwerpen die in beslag genomen zijn onder de nummers 6 en 11 verbeurd verklaren nu de feiten hiermee zijn begaan of voorbereid.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 63, 140, 225, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
Eendaadse samenloop van
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
opzettelijk een vals geschrift voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift is bestemd voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Feit 2:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken, meermalen gepleegd
Feit 3:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
3. 1.00 STK Computer Kl:grijs, TOSHIBA L350, Toshiba Satelite L350 met voeding. Snr. :89033253Q
4. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:Goudkleurg LONG-es Long-CZ mini gsm
5. 1.00 STK Zaktelefoon NEP IPHONE A1688 Nep Iphone A1688
7. 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon LEBARA lebara simkaart
8. 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon LYCAMOBILE Lycamobile mircosim
9. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zilver IPHONE Iphone
10. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart IPHONE 7 Iphone 7. kleur: zwart
12. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:wit IPHONE 6 Iphone 6 goudkleurig
13. 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon LEBARA Lebara simkaart
14. 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zilver IPHONE se Iphone se
Verklaart verbeurd:
6. 1.00 STK Computer HP PRESARIO CQ61 HP Presario CQ61 incl.voeding Snr.cnf9439n7s
11. 1.00 STK Telefoonkaart Kl:zwart/rood Rode sandisk cruzer 16 GB
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mr. C. Huizing-Bruil en mr. J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2022.
Mr. C. Huizing-Bruil is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 1] , onderzoek: 61317 Bonsai / 61781, documentcode A-18-V01, pagina 5889.
2.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.