4.3.1.Bewezenverklaring van feit 1, primair
4.3.1.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 8 oktober 2020 vindt er rond 15:00 uur bij flat Geldershoofd in Amsterdam-Zuidoost een schietpartij plaats, waarbij er meerdere keren wordt geschoten. Er raakt niemand gewond. Na de schietpartij doen enkele personen aangifte van poging moord dan wel doodslag, waaronder [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] .
Het schietincident is vastgelegd op een camera die toebehoort aan het appartement op de [adres appartement] en van bovenaf staat gericht op de straat voor portiek A van de flat Geldershoofd. Op deze beelden is een deel van de handelingen aan het zicht onttrokken door een balkon en een daarop geplaatste satellietschotel. Niettemin leidt de rechtbank uit deze camerabeelden af dat om 15:00 uur een Volkswagen Polo (later blijkt: met kenteken [kenteken] ) met behoorlijke vaart het beeld komt inrijden, waarna de bestuurder de auto buiten beeld inparkeert. Een onbekend gebleven persoon (hierna: NN2) rijdt op een fiets over het trottoir voor de flat, stapt af en verdwijnt onder het balkon. Aangever [slachtoffer 1] loopt vervolgens over de rijbaan in de richting van de Volkswagen Polo. Er is vervolgens een schot te horen, waarna [slachtoffer 1] stilstaat. Als aangever [slachtoffer 3] vervolgens vanuit linksonder met versnelde pas het beeld inloopt, is onder de schotel die aan het balkon hangt (en in de omgeving van de Volkswagen Polo) een deel van een persoon te zien met een zwarte jas en lichte broek, die zijn rechterarm omhoog lijkt te bewegen. Er zijn vervolgens nog één of twee schoten te horen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gaan achter een witte bestelbus staan en kijken in de richting van de Volkswagen Polo, waarna zij in de richting van die Volkswagen het beeld uitrennen. Een moment later loopt een vierde man, die later [slachtoffer 2] blijkt te zijn, over het trottoir voorbij portiek B richting de Volkswagen Polo.
De rechtbank staat allereerst voor de vraag of de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De rechtbank slaat daarbij acht op de volgende omstandigheden.
4.3.1.2. Verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1]
De rechtbank heeft op 11 maart 2021 de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van een vijftal getuigen, te weten: [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [getuige 1] en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). Op respectievelijk 8 juni 2021 en 22 november 2021 zijn [getuige 2] en [slachtoffer 2] als getuigen bij de rechter-commissaris gehoord. De rechter-commissaris heeft op 22 maart 2022 laten weten dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [getuige 1] niet binnen afzienbare termijn als getuige kunnen worden gehoord, nu er geen contactgegevens van hen beschikbaar zijn.
De verdediging heeft geen mogelijkheid gehad om – in het bijzonder – de getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] te kunnen ondervragen. Op grond van de ‘post Keskin’ jurisprudentie geldt dat de rechter, voordat hij tot een bewezenverklaring komt die mede gegrond is op de verklaring van een niet-ondervraagde getuige, na dient te gaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Bij de beoordeling van de ‘
overall fairness’van de procedure stelt de rechtbank op de eerste plaats vast dat er op zichzelf een gegronde reden is waarom de getuigen niet konden worden gehoord. De getuigen waren immers na inspanningen van de rechter-commissaris niet traceerbaar. Ook weegt de rechtbank mee dat de getuigen door de politie kort na het schietincident rond hetzelfde tijdstip afzonderlijk van elkaar zijn verhoord, waardoor de kans minimaal is dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Verder oordeelt de rechtbank dat de inhoud van de verklaringen van de getuigen op belangrijke punten (deels) steun vinden in andere bewijsmiddelen. Zo past de beschrijving van de schietpartij door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] bij het proces-verbaal van de camerabeelden van [adres appartement] , welke bewegende beelden ook ter terechtzitting zijn bekeken. Verder zijn er hulzen gevonden op de plaats waarvandaan de aangevers hebben verklaard dat er werd geschoten. In lijn met de aangiftes blijkt bovendien dat uit onderzoek naar de hulzen kan worden vastgesteld dat deze zijn verschoten met hetzelfde wapen. Een en ander maakt ook dat de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] in zoverre betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of verdachte zich – al dan niet in vereniging -heeft schuldig gemaakt aan het schieten met een vuurwapen op 8 oktober 2020. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang.
4.3.1.3. Was verdachte (één van) de schutter(s)?
Op 8 oktober 2020 om 14:43 uur, ongeveer een kwartier voor de schietpartij, is op camerabeelden van Gravestein portiek A een persoon te zien met een lange, zwarte jas met capuchon en een witte capuchon op zijn hoofd, met daaronder een witte klep van een baseballcap en een lichtgekleurde broek. Verdachte is op deze beelden herkend door meerdere verbalisanten en heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij de persoon is op die beelden. Uit het proces-verbaal van de CCTR gemeentecamera’s blijkt dat rond 14:58 uur een persoon die voldoet aan dit signalement – en van wie de rechtbank op basis van het voorgaande vaststelt dat dit verdachte betreft - te zien is als bestuurder van de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] . Verdachte rijdt op dat moment in de richting van het Annie Romeinplein, welk plein is gelegen naast flat Geldershoofd.
Gelet op de omstandigheid dat de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] twee minuten later wordt gezien op de camerabeelden van [adres appartement] , stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is geweest die op die camerabeelden met de Volkswagen Polo het beeld inrijdt en inparkeert. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het signalement van verdachte overeenkomt met de persoon die op de camerabeelden deels zichtbaar is en zich tijdens de schietpartij rondom die auto bevindt. De kleding van verdachte komt namelijk overeen met de kleding van de persoon die op de beelden is te zien, te weten een wit hoofddeksel, donkergekleurde jas en lichtgekleurde broek. Er zijn geen andere personen op die plek die aan het signalement voldoen.
Het is vervolgens de vraag of verdachte ook heeft geschoten. De rechtbank neemt hiervoor de volgende omstandigheden in aanmerking.
Uit de aangifte en aanvullende verklaring van [slachtoffer 3] blijkt onder meer dat hij de schutter (hierna: NN1) tussen portiek B en portiek C van flat Geldershoofd bij een auto zag staan. Naast NN1 stond een andere man (hierna: NN2), met een fiets met voorop een witte mand. [slachtoffer 3] hoorde NN1 zeggen dat hij niet dichterbij moest komen. Toen [slachtoffer 3] vervolgens toch naar de NN1 toeliep, pakte de schutter een pistool uit zijn jaszak en schoot hij vanaf ongeveer acht meter afstand tweemaal in zijn richting. [slachtoffer 3] zag daarbij lichtflitsen en hoorde harde knallen. [slachtoffer 3] verschool zich vervolgens achter een auto, waarna er nog driemaal werd geschoten. Na het schieten gingen NN1 en NN2 er samen vandoor.
Daarnaast blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 1] dat hij onder meer met [slachtoffer 2] over straat liep toen hij bij flat Geldershoofd NN1 en NN2 zag staan. NN1 pakte een vuurwapen en schoot vier of vijf keer in hun richting. Nadat [slachtoffer 1] wegdook, werd er nog een aantal keer geschoten.
Na het schietincident heeft de politie buurtbewoners als getuige verhoord. Getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), verklaarde dat zij op 8 oktober 2020 een man zag met een pistool, die op twee mannen begon te schieten. De mannen zochten vervolgens dekking achter een wit busje.
Daar komt bij dat de politie bij de Volkswagen Polo twee hulzen heeft aangetroffen. Op de stoep bij de auto is een derde huls gevonden. Uit onderzoek blijkt dat de hulzen met hetzelfde omgebouwde gas-/alarmpistool zijn verschoten en daarbij scherpe munitie is gebruikt. Dit sporenbeeld past bij het hiervoor besproken beeldmateriaal. De hulzen zijn immers gevonden op de plaats waar verdachte op de camerabeelden van [adres appartement] te zien is. Daarnaast blijkt uit de beelden dat verdachte een beweging maakt die past bij het schieten met een vuurwapen, waarna er een knal te horen is.
Verdachte heeft zich tot op de zitting van 23 maart 2022 ten aanzien van feit 1 op zijn zwijgrecht beroepen. Op deze zitting heeft hij wel een verklaring afgelegd, namelijk dat hij dicht in de buurt was van de schietpartij en ook heeft gezien wie er heeft geschoten, maar dat hij niet wil zeggen wie dat is geweest en dat hij zelf niet heeft geschoten. Nu verdachte pas in een zo’n laat stadium met deze ontkenning komt en verder geen bijzonderheden noemt hecht de rechtbank geen waarde aan deze ontkenning.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, dat verdachte degene is die op 8 oktober 2020 meerdere malen heeft geschoten.
4.3.1.4. Heeft verdachte gehandeld met voorbedachte raad?
Dan rijst de vraag of verdachte met betrekking tot feit 1 heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgnomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte na een moment van kalm beraad en rustig overleg, en dus met voorbedachte raad, heeft gehandeld. Zo is niet komen vast te staan of het verdachte is geweest die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] opzocht, of andersom.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de poging tot moord van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .
4.3.1.5. Heeft verdachte opzet gehad op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ?
De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of verdachte opzet heeft gehad op de dood van de in de tenlastelegging genoemde personen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte vol opzet heeft gehad.
De vraag is dan of kan worden gezegd dat hij voorwaardelijk opzet op de dood van de aanwezige personen heeft gehad. De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de camerabeelden van [adres appartement] , de verklaringen van aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en getuige [getuige 3] , en de (locatie van de) aangetroffen hulzen blijkt dat verdachte ten minste driemaal in de richting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] heeft geschoten. De gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, zoals hiervoor weergegeven, brengen de aanmerkelijke kans met zich dat één of meer van de aldaar aanwezige personen dodelijk geraakt zouden worden. Verdachte is immers geen ervaren schutter, althans daarvan is niet gebleken, en heeft op een korte afstand en binnen zeer korte tijd meermalen geschoten in de richting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] . De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van die personen te zijn gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de poging doodslag op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] (feit 1, primair).
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte ook op [slachtoffer 2] heeft geschoten. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van het ten laste gelegde onder 1 vrijspreken.
4.3.1.6. Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of sprake is geweest van medeplegen.
Voor medeplegen is vereist dat er een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander of anderen was en dat zij met opzet hebben samengewerkt bij het verrichten van de strafbare gedraging. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat NN2 voor de schietpartij meerdere keren in de nabijheid van verdachte is te zien, bij de schietpartij aanwezig is geweest en zich daarna samen met verdachte uit de voeten heeft gemaakt. Hij heeft daarbij waarschijnlijk op enig moment zijn fiets aan verdachte gegeven en is zelf rennend verdergegaan.
Het dossier biedt echter onvoldoende aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de onbekend gebleven NN2 dat er sprake is van medeplegen, omdat buiten het vorenstaande onvoldoende duidelijk is of en in welke hoedanigheid NN2 betrokken is geweest bij de schietpartij. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 1, primair ten laste gelegde medeplegen.
4.3.2.Bewezenverklaring van feit 2
De rechtbank acht onder verwijzing naar haar bewijsconstructie onder 4.3.1. eveneens bewezen dat verdachte op 8 oktober 2020 het niet aangetroffen vuurwapen voorhanden heeft gehad waarmee de op 8 oktober 2020 aangetroffen hulzen zijn verschoten. Uit het deskundigenrapport is gebleken dat bij de schietpartij gebruik is gemaakt van een vuurwapen van categorie III.
Daarnaast acht de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen – waaronder de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting - bewezen dat verdachte op 9 december 2020 te West-Grafdijk een machine pistool, een gas-/alarmpistool en vijftig patronen die geschikt waren om af te vuren met het machinepistool voorhanden heeft gehad. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
Ten aanzien van het omgebouwde gas-/alarmpistool dat is aangetroffen in de woning op het adres [adres] , oordeelt de rechtbank als volgt. Dit vuurwapen is op 16 november 2020 rond 06:00 uur ’s ochtends aangetroffen bij een doorzoeking van de woning van de broer van verdachte. Deze doorzoeking werd verricht vanuit het opsporingsonderzoek O-Vicolo. Uit onderzoek is gebleken dat het gaat om een vuurwapen van categorie III. Op dit vuurwapen is geen DNA van verdachte aangetroffen.
Uit tapgesprekken blijkt dat op de dag van de doorzoeking - op 16 november 2020 - rond 14:49 uur een telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen verdachte (hierna: [verdachte] ) en zijn broer [naam broer] (hierna: [naam broer] ):
[naam broer] : Ach nee maar waar is die kerel dan mee bezig? En het klote ding was ook in het huis broer.
[verdachte] : Ze hebben dat ding ook aangetroffen broer.
[naam broer] : Ach nee, zie je vriend… het is jouw gekloot broer.
[verdachte] : Ik zei gisteren tegen de mannen gezegd dat ze dat ding daar weg moesten halen broer.
[naam broer] : Jij hebt dat klote ding binnen gebracht… jij moet het dan meenemen broer.
[verdachte] : Hallo hallo… ik ben niet degene die dat ding heeft meegenomen. Ben je gek?
[naam broer] : Ik weet het toch niet. Ik zag jou gisteren met dat ding in je hand.
[verdachte] : Ik heb dat ding niet meegenomen. Broer, ik zag dat ding… zei tegen de man dat hij dat ding daar weg moest halen broer.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, met ‘dat ding’ het inbeslaggenomen gas-alarmpistool wordt bedoeld. Uit dit gesprek, in samenhang met de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij het vuurwapen vast heeft gehad, volgt dat verdachte in de tenlastegelegde periode wetenschap had van en beschikkingsmacht had over het wapen dat op 16 november 2020 is aangetroffen. Los van de vraag of het verdachte is geweest die het wapen in de woning van zijn broer heeft neergelegd, heeft verdachte het wapen vastgehouden en kon hij daarmee zelfstandig handelingen verrichten. Verdachte heeft immers ‘de mannen’ of ‘de man’ geïnstrueerd om het wapen weg te halen.
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte ook dit vuurwapen voorhanden heeft gehad.