ECLI:NL:RBAMS:2022:1798

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
13/266309-20 en 15/148121-18 (TUL) 3/266309-20 en 15/148121-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en wapenbezit na schietincident in Amsterdam

Op 6 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag en wapenbezit. De verdachte werd veroordeeld voor tweemaal poging tot doodslag, omdat hij op 8 oktober 2020 op de openbare weg in Amsterdam meerdere schoten heeft afgevuurd in de richting van twee personen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord en medeplegen, maar oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van meerdere vuurwapens, waaronder een machinepistool, en voor het bezit van harddrugs. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zeven jaren op, en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van zes maanden. De uitspraak volgde na een uitgebreid onderzoek en meerdere zittingen, waarbij de rechtbank de verklaringen van getuigen en de beschikbare bewijsmiddelen zorgvuldig heeft gewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer vordering tul: 15.148121.18
Parketnummer: 13.266309.20
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/266309-20 en 15/148121-18 (TUL)
Datum uitspraak: 6 april 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 december 2020, 11 maart 2021, 3 juni 2021, 5 augustus 2021, 20 oktober 2021, 12 januari 2022 en 23 maart 2022.
De rechtbank heeft op laatstgenoemde zitting kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - na wijziging op de terechtzitting ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
medeplegen van poging tot moord dan wel doodslag van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door met een vuurwapen in hun richting te schieten op 8 oktober 2020 te Amsterdam; subsidiair ten laste gelegd als medeplegen van poging tot zware mishandeling; meer subsidiair ten laste gelegd als medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie van categorie II en III, te weten een machine pistool, een omgebouwd (semi) automatisch gas-/alarmpistool, een gas-/alarmpistool en een niet aangetroffen vuurwapen waarmee de op 8 oktober 2020 aangetroffen hulzen zijn verschoten en vijftig patronen in de periode van 8 oktober 2020 tot en met 9 december 2020 te West-Graftdijk en Amsterdam;
medeplegen van het aanwezig hebben van één tablet en 3,37 gram MDMA, 7,33 gram cocaïne en 147,04 gram heroïne op 9 december 2020 te West-Graftdijk.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – kort gezegd – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van poging tot moord van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), zoals primair ten laste gelegd onder 1. De officier van justitie heeft daarbij onder meer gewezen op de verscheidene processen-verbaal inzake camerabeelden, de getuigenverklaringen van buurtbewoners, de herkenningen van verbalisanten, tapgesprekken uit het onderzoek O-Vicolo, het aantreffen van de hulzen op de plaats delict en het onderzoek naar die hulzen. De aangiftes en verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) dienen als betrouwbaar te worden aangemerkt en kunnen voor het bewijs worden gebruikt, nu deze steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Verdachte heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd, maar heeft zich daarbij op cruciale punten op zijn zwijgrecht beroepen.
De officier van justitie heeft daarbij verzocht verdachte integraal vrij te spreken van het medeplegen van poging tot moord van [slachtoffer 2] , nu uit het dossier niet blijkt dat [slachtoffer 2] zich in de baan van de schoten heeft bevonden.
Ook het verboden wapen- en munitie bezit en het bezit van harddrugs, zoals onder 2 en 3 ten laste gelegd, kan volgens de officier van justitie worden bewezen. De officier van justitie heeft daarbij onder meer gewezen op het aantreffen van een vuurwapen in de woning van de broer van verdachte, de tapgesprekken, de (deels) bekennende verklaring van verdachte en de onderzoeken naar de wapens en verdovende middelen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor zover het ten laste gelegde onder 2 ziet op het voorhanden hebben van het machine pistool, gas-/alarmpistool en de munitie op 9 december 2020 te West-Graftdijk en het ten laste gelegde onder 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
De raadsvrouw heeft zich daarnaast – kort gezegd - op het standpunt gesteld dat verdachte bij gebrek aan wettig bewijs integraal dient te worden vrijgesproken van de overige ten laste gelegde feiten. Ter onderbouwing van haar standpunt ten aanzien van feit 1 en het onder 2 ten laste gelegde niet aangetroffen vuurwapen, heeft de raadsvrouw onder meer aangevoerd dat verdachte niet door forensisch onderzoek aan de schietpartij kan worden gelinkt. De getuigenverklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] zijn voorts niet congruent, kennelijk leugenachtig en dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De verdedigingsrechten zijn geschonden, aangezien [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] niet als getuige konden worden gehoord door de rechter-commissaris.
Subsidiair, indien de rechtbank wel tot de conclusie zou komen dat verdachte heeft geschoten, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Uit de processen-verbaal betreffende de camerabeelden blijkt geenszins dat verdachte de confrontatie met de Afrikaanse mannen heeft opgezocht. Uit de omstandigheid dat er driemaal (deels in de lucht) is geschoten, kan slechts worden afgeleid dat er is gedreigd met geweld om de mannen op afstand te houden.
Verdachte dient daarbij te worden vrijgesproken van het schieten in de richting van [slachtoffer 2] , nu uit het dossier niet blijkt waar [slachtoffer 2] zich tijdens de schietpartij precies bevond.
Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van het medeplegen, nu uit het dossier niet blijkt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de schutter en NN2.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van een omgebouwd gas-/alarmpistool op 16 november 2020 (ten laste gelegd onder 2) heeft de raadsvrouw onder meer erop gewezen dat het wapen is aangetroffen in een woning die niet aan verdachte toebehoort, er meerdere mensen in de woning zijn aangetroffen en er geen DNA of vingerafdrukken van verdachte op het wapen zijn gevonden.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewezenverklaring van feit 1, primair
4.3.1.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 8 oktober 2020 vindt er rond 15:00 uur bij flat Geldershoofd in Amsterdam-Zuidoost een schietpartij plaats, waarbij er meerdere keren wordt geschoten. Er raakt niemand gewond. Na de schietpartij doen enkele personen aangifte van poging moord dan wel doodslag, waaronder [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] .
Het schietincident is vastgelegd op een camera die toebehoort aan het appartement op de [adres appartement] en van bovenaf staat gericht op de straat voor portiek A van de flat Geldershoofd. Op deze beelden is een deel van de handelingen aan het zicht onttrokken door een balkon en een daarop geplaatste satellietschotel. Niettemin leidt de rechtbank uit deze camerabeelden af dat om 15:00 uur een Volkswagen Polo (later blijkt: met kenteken [kenteken] ) met behoorlijke vaart het beeld komt inrijden, waarna de bestuurder de auto buiten beeld inparkeert. Een onbekend gebleven persoon (hierna: NN2) rijdt op een fiets over het trottoir voor de flat, stapt af en verdwijnt onder het balkon. Aangever [slachtoffer 1] loopt vervolgens over de rijbaan in de richting van de Volkswagen Polo. Er is vervolgens een schot te horen, waarna [slachtoffer 1] stilstaat. Als aangever [slachtoffer 3] vervolgens vanuit linksonder met versnelde pas het beeld inloopt, is onder de schotel die aan het balkon hangt (en in de omgeving van de Volkswagen Polo) een deel van een persoon te zien met een zwarte jas en lichte broek, die zijn rechterarm omhoog lijkt te bewegen. Er zijn vervolgens nog één of twee schoten te horen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gaan achter een witte bestelbus staan en kijken in de richting van de Volkswagen Polo, waarna zij in de richting van die Volkswagen het beeld uitrennen. Een moment later loopt een vierde man, die later [slachtoffer 2] blijkt te zijn, over het trottoir voorbij portiek B richting de Volkswagen Polo.
De rechtbank staat allereerst voor de vraag of de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De rechtbank slaat daarbij acht op de volgende omstandigheden.
4.3.1.2. Verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1]
De rechtbank heeft op 11 maart 2021 de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van een vijftal getuigen, te weten: [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [getuige 1] en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). Op respectievelijk 8 juni 2021 en 22 november 2021 zijn [getuige 2] en [slachtoffer 2] als getuigen bij de rechter-commissaris gehoord. De rechter-commissaris heeft op 22 maart 2022 laten weten dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [getuige 1] niet binnen afzienbare termijn als getuige kunnen worden gehoord, nu er geen contactgegevens van hen beschikbaar zijn.
De verdediging heeft geen mogelijkheid gehad om – in het bijzonder – de getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] te kunnen ondervragen. Op grond van de ‘post Keskin’ jurisprudentie geldt dat de rechter, voordat hij tot een bewezenverklaring komt die mede gegrond is op de verklaring van een niet-ondervraagde getuige, na dient te gaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Bij de beoordeling van de ‘
overall fairness’van de procedure stelt de rechtbank op de eerste plaats vast dat er op zichzelf een gegronde reden is waarom de getuigen niet konden worden gehoord. De getuigen waren immers na inspanningen van de rechter-commissaris niet traceerbaar. Ook weegt de rechtbank mee dat de getuigen door de politie kort na het schietincident rond hetzelfde tijdstip afzonderlijk van elkaar zijn verhoord, waardoor de kans minimaal is dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Verder oordeelt de rechtbank dat de inhoud van de verklaringen van de getuigen op belangrijke punten (deels) steun vinden in andere bewijsmiddelen. Zo past de beschrijving van de schietpartij door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] bij het proces-verbaal van de camerabeelden van [adres appartement] , welke bewegende beelden ook ter terechtzitting zijn bekeken. Verder zijn er hulzen gevonden op de plaats waarvandaan de aangevers hebben verklaard dat er werd geschoten. In lijn met de aangiftes blijkt bovendien dat uit onderzoek naar de hulzen kan worden vastgesteld dat deze zijn verschoten met hetzelfde wapen. Een en ander maakt ook dat de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] in zoverre betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of verdachte zich – al dan niet in vereniging -heeft schuldig gemaakt aan het schieten met een vuurwapen op 8 oktober 2020. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang.
4.3.1.3. Was verdachte (één van) de schutter(s)?
Op 8 oktober 2020 om 14:43 uur, ongeveer een kwartier voor de schietpartij, is op camerabeelden van Gravestein portiek A een persoon te zien met een lange, zwarte jas met capuchon en een witte capuchon op zijn hoofd, met daaronder een witte klep van een baseballcap en een lichtgekleurde broek. Verdachte is op deze beelden herkend door meerdere verbalisanten en heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij de persoon is op die beelden. Uit het proces-verbaal van de CCTR gemeentecamera’s blijkt dat rond 14:58 uur een persoon die voldoet aan dit signalement – en van wie de rechtbank op basis van het voorgaande vaststelt dat dit verdachte betreft - te zien is als bestuurder van de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] . Verdachte rijdt op dat moment in de richting van het Annie Romeinplein, welk plein is gelegen naast flat Geldershoofd.
Gelet op de omstandigheid dat de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] twee minuten later wordt gezien op de camerabeelden van [adres appartement] , stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is geweest die op die camerabeelden met de Volkswagen Polo het beeld inrijdt en inparkeert. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het signalement van verdachte overeenkomt met de persoon die op de camerabeelden deels zichtbaar is en zich tijdens de schietpartij rondom die auto bevindt. De kleding van verdachte komt namelijk overeen met de kleding van de persoon die op de beelden is te zien, te weten een wit hoofddeksel, donkergekleurde jas en lichtgekleurde broek. Er zijn geen andere personen op die plek die aan het signalement voldoen.
Het is vervolgens de vraag of verdachte ook heeft geschoten. De rechtbank neemt hiervoor de volgende omstandigheden in aanmerking.
Uit de aangifte en aanvullende verklaring van [slachtoffer 3] blijkt onder meer dat hij de schutter (hierna: NN1) tussen portiek B en portiek C van flat Geldershoofd bij een auto zag staan. Naast NN1 stond een andere man (hierna: NN2), met een fiets met voorop een witte mand. [slachtoffer 3] hoorde NN1 zeggen dat hij niet dichterbij moest komen. Toen [slachtoffer 3] vervolgens toch naar de NN1 toeliep, pakte de schutter een pistool uit zijn jaszak en schoot hij vanaf ongeveer acht meter afstand tweemaal in zijn richting. [slachtoffer 3] zag daarbij lichtflitsen en hoorde harde knallen. [slachtoffer 3] verschool zich vervolgens achter een auto, waarna er nog driemaal werd geschoten. Na het schieten gingen NN1 en NN2 er samen vandoor.
Daarnaast blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 1] dat hij onder meer met [slachtoffer 2] over straat liep toen hij bij flat Geldershoofd NN1 en NN2 zag staan. NN1 pakte een vuurwapen en schoot vier of vijf keer in hun richting. Nadat [slachtoffer 1] wegdook, werd er nog een aantal keer geschoten.
Na het schietincident heeft de politie buurtbewoners als getuige verhoord. Getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), verklaarde dat zij op 8 oktober 2020 een man zag met een pistool, die op twee mannen begon te schieten. De mannen zochten vervolgens dekking achter een wit busje.
Daar komt bij dat de politie bij de Volkswagen Polo twee hulzen heeft aangetroffen. Op de stoep bij de auto is een derde huls gevonden. Uit onderzoek blijkt dat de hulzen met hetzelfde omgebouwde gas-/alarmpistool zijn verschoten en daarbij scherpe munitie is gebruikt. Dit sporenbeeld past bij het hiervoor besproken beeldmateriaal. De hulzen zijn immers gevonden op de plaats waar verdachte op de camerabeelden van [adres appartement] te zien is. Daarnaast blijkt uit de beelden dat verdachte een beweging maakt die past bij het schieten met een vuurwapen, waarna er een knal te horen is.
Verdachte heeft zich tot op de zitting van 23 maart 2022 ten aanzien van feit 1 op zijn zwijgrecht beroepen. Op deze zitting heeft hij wel een verklaring afgelegd, namelijk dat hij dicht in de buurt was van de schietpartij en ook heeft gezien wie er heeft geschoten, maar dat hij niet wil zeggen wie dat is geweest en dat hij zelf niet heeft geschoten. Nu verdachte pas in een zo’n laat stadium met deze ontkenning komt en verder geen bijzonderheden noemt hecht de rechtbank geen waarde aan deze ontkenning.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, dat verdachte degene is die op 8 oktober 2020 meerdere malen heeft geschoten.
4.3.1.4. Heeft verdachte gehandeld met voorbedachte raad?
Dan rijst de vraag of verdachte met betrekking tot feit 1 heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgnomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte na een moment van kalm beraad en rustig overleg, en dus met voorbedachte raad, heeft gehandeld. Zo is niet komen vast te staan of het verdachte is geweest die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] opzocht, of andersom.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de poging tot moord van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .
4.3.1.5. Heeft verdachte opzet gehad op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ?
De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of verdachte opzet heeft gehad op de dood van de in de tenlastelegging genoemde personen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte vol opzet heeft gehad.
De vraag is dan of kan worden gezegd dat hij voorwaardelijk opzet op de dood van de aanwezige personen heeft gehad. De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de camerabeelden van [adres appartement] , de verklaringen van aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en getuige [getuige 3] , en de (locatie van de) aangetroffen hulzen blijkt dat verdachte ten minste driemaal in de richting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] heeft geschoten. De gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, zoals hiervoor weergegeven, brengen de aanmerkelijke kans met zich dat één of meer van de aldaar aanwezige personen dodelijk geraakt zouden worden. Verdachte is immers geen ervaren schutter, althans daarvan is niet gebleken, en heeft op een korte afstand en binnen zeer korte tijd meermalen geschoten in de richting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] . De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van die personen te zijn gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de poging doodslag op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] (feit 1, primair).
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte ook op [slachtoffer 2] heeft geschoten. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van het ten laste gelegde onder 1 vrijspreken.
4.3.1.6. Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of sprake is geweest van medeplegen.
Voor medeplegen is vereist dat er een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander of anderen was en dat zij met opzet hebben samengewerkt bij het verrichten van de strafbare gedraging. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat NN2 voor de schietpartij meerdere keren in de nabijheid van verdachte is te zien, bij de schietpartij aanwezig is geweest en zich daarna samen met verdachte uit de voeten heeft gemaakt. Hij heeft daarbij waarschijnlijk op enig moment zijn fiets aan verdachte gegeven en is zelf rennend verdergegaan.
Het dossier biedt echter onvoldoende aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de onbekend gebleven NN2 dat er sprake is van medeplegen, omdat buiten het vorenstaande onvoldoende duidelijk is of en in welke hoedanigheid NN2 betrokken is geweest bij de schietpartij. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 1, primair ten laste gelegde medeplegen.
4.3.2.
Bewezenverklaring van feit 2
De rechtbank acht onder verwijzing naar haar bewijsconstructie onder 4.3.1. eveneens bewezen dat verdachte op 8 oktober 2020 het niet aangetroffen vuurwapen voorhanden heeft gehad waarmee de op 8 oktober 2020 aangetroffen hulzen zijn verschoten. Uit het deskundigenrapport is gebleken dat bij de schietpartij gebruik is gemaakt van een vuurwapen van categorie III.
Daarnaast acht de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen – waaronder de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting - bewezen dat verdachte op 9 december 2020 te West-Grafdijk een machine pistool, een gas-/alarmpistool en vijftig patronen die geschikt waren om af te vuren met het machinepistool voorhanden heeft gehad. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
Ten aanzien van het omgebouwde gas-/alarmpistool dat is aangetroffen in de woning op het adres [adres] , oordeelt de rechtbank als volgt. Dit vuurwapen is op 16 november 2020 rond 06:00 uur ’s ochtends aangetroffen bij een doorzoeking van de woning van de broer van verdachte. Deze doorzoeking werd verricht vanuit het opsporingsonderzoek O-Vicolo. Uit onderzoek is gebleken dat het gaat om een vuurwapen van categorie III. Op dit vuurwapen is geen DNA van verdachte aangetroffen.
Uit tapgesprekken blijkt dat op de dag van de doorzoeking - op 16 november 2020 - rond 14:49 uur een telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen verdachte (hierna: [verdachte] ) en zijn broer [naam broer] (hierna: [naam broer] ):
[naam broer] : Ach nee maar waar is die kerel dan mee bezig? En het klote ding was ook in het huis broer.
[verdachte] : Ze hebben dat ding ook aangetroffen broer.
[naam broer] : Ach nee, zie je vriend… het is jouw gekloot broer.
[verdachte] : Ik zei gisteren tegen de mannen gezegd dat ze dat ding daar weg moesten halen broer.
[naam broer] : Jij hebt dat klote ding binnen gebracht… jij moet het dan meenemen broer.
[verdachte] : Hallo hallo… ik ben niet degene die dat ding heeft meegenomen. Ben je gek?
[naam broer] : Ik weet het toch niet. Ik zag jou gisteren met dat ding in je hand.
[verdachte] : Ik heb dat ding niet meegenomen. Broer, ik zag dat ding… zei tegen de man dat hij dat ding daar weg moest halen broer.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, met ‘dat ding’ het inbeslaggenomen gas-alarmpistool wordt bedoeld. Uit dit gesprek, in samenhang met de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij het vuurwapen vast heeft gehad, volgt dat verdachte in de tenlastegelegde periode wetenschap had van en beschikkingsmacht had over het wapen dat op 16 november 2020 is aangetroffen. Los van de vraag of het verdachte is geweest die het wapen in de woning van zijn broer heeft neergelegd, heeft verdachte het wapen vastgehouden en kon hij daarmee zelfstandig handelingen verrichten. Verdachte heeft immers ‘de mannen’ of ‘de man’ geïnstrueerd om het wapen weg te halen.
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte ook dit vuurwapen voorhanden heeft gehad.
4.3.3.
Bewezenverklaring van feit 3
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen – waaronder de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting - met betrekking tot feit 3 bewezen dat verdachte op 9 december 2020 te West-Grafdijk de ten laste gelegde MDMA, cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
4.3.4.
Conclusie
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair (poging tot doodslag van twee personen), feit 2 (opzettelijk voorhanden hebben van wapens en munitie) en feit 3 (opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs).

5.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1, primair:
op 8 oktober 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen meermalen kogels in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
op tijdstippen in de periode van 8 oktober 2020 tot en met 9 december 2020 te West-Graftdijk, gemeente Alkmaar, en te Amsterdam, wapens en munitie van categorie II en III, te weten:
- een machine pistool, model UZI, kaliber 9x19 mm, als aangetroffen op 9 december 2020,
- een gas-/alarmpistool, Ekol, model P29, van oorspronkelijk kaliber omgebouwd naar 9 mm kort, als aangetroffen op 16 november 2020 op het adres [adres] ,
- een gas-/alarmpistool, kaliber 9 mm PAK, als aangetroffen op 9 december 2020,
- een niet aangetroffen vuurwapen waarmee de op 8 oktober 2020 aangetroffen
hulzen, bodemstempel PPU 380 Auto, 9 mm kort zijn verschoten, en:
- vijftig patronen, kaliber 9x19 mm,
voorhanden heeft gehad;
Feit 3:
op 9 december 2020 te West-Graftdijk, gemeente Alkmaar, opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten: één tablet MDMA, 3,37 gram MDMA, 7,33 gram cocaïne en 147,04 gram heroïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren, met aftrek van voorarrest.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de officier van justitie onder meer gewezen op de aanzienlijke ernst van de feiten, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en hetgeen er doorgaans in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. Het is zeker niet de eerste keer dat verdachte voor wapen- en drugs gerelateerde delicten is veroordeeld. Er is ten aanzien van verdachte geen rapportage opgemaakt waarin zijn persoonlijke omstandigheden worden belicht, onder meer omdat eerder opgelegde reclasserings-toezichten retour zijn gestuurd aangezien verdachte niet meewerkte.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte voor het ten laste gelegde onder 2 en 3 een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Het zou goed voor verdachte zijn als hij met zijn vriendin en kind de kans krijgt zijn leven weer op rit te krijgen. Na detentie kan verdachte aan de slag bij een horecagelegenheid.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, heeft de raadsvrouw aangegeven dat bij de straf dient te worden aangesloten bij hetgeen doorgaans in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, waarbij dient te worden uitgegaan van gevangenisstraffen tussen de 40 en 48 maanden. De officier van justitie lijkt bij zijn strafeis aan te sluiten bij een voltooide doodslag, terwijl er slechts in de lucht is geschoten en niemand is geraakt. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de omstandigheden waaronder er is geschoten, welke neigen naar een noodweersituatie.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan tweemaal poging tot doodslag, waarbij hij meerdere schoten in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft afgevuurd. Dit schietincident vond plaats op de openbare weg en op klaarlichte dag. Het handelen van de verdachte moet niet alleen voor de direct betrokken personen bedreigend en angstaanjagend geweest zijn, maar ook voor de omwonenden en anderen die van het incident getuige zijn geweest, de schoten hebben gehoord of hier later kennis van hebben genomen. Dat er uiteindelijk niemand (dodelijk) gewond is geraakt, is geenszins aan de verdachte te danken. Even voor het schietincident liepen er nog mensen met kinderen over straat en tegenover de plaats delict is een kinderboerderij gelegen. Het handelen van de verdachte heeft bovendien de gevoelens van onveiligheid die in de samenleving bestaan vergroot. Met name in Amsterdam Zuid-Oost vinden de laatste tijd veel schietincidenten plaats waardoor bewoners en bezoekers veel angst ervaren. Verdachte heeft met zijn handelen laten zien dat hij op geen enkele wijze stilstaat bij de gevolgen die dergelijke schietincidenten op een buurt hebben en de risico’s die het schieten met een vuurwapen in een woonwijk met zich brengt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van meerdere wapens, munitie en meerdere soorten harddrugs. In grote steden, waaronder Amsterdam, is sprake van een zorgwekkende toename van vuurwapenbezit en -geweld, onder meer gerelateerd aan drugsbezit. Met name het bezit van het automatisch machine pistool weegt de rechtbank zwaar mee. De schade die in de samenleving kan worden aangericht met dergelijke wapens is enorm. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ernstige feiten betreft en rekent verdachte dit gedrag zwaar aan.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank laten meewegen dat hij blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 11 januari 2022 de afgelopen vijf jaren meermalen is veroordeeld voor wapen- en drugsbezit. Verdachte is echter nog nooit veroordeeld voor een geweldsdelict van deze orde.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot het onder 1 primair bewezenverklaarde en het gedachtestreepje van het onder 2 bewezenverklaarde dat verdachte aanwezig heeft gehad: “
een niet aangetroffen vuurwapen waarmee de op 8 oktober 2020 aangetroffen hulzen, bodemstempel PPU 380 Auto, 9mm kort zijn verschoten”. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
De rechtbank houdt hiermee rekening in de strafoplegging.
Op te leggen straf
De rechtbank wijkt bij de straftoemeting substantieel af van wat de officier van justitie heeft gevorderd, nu zij ten aanzien van feit 1, primair niet komt tot het medeplegen van poging tot moord. Daarbij heeft de rechtbank zoals hiervoor vermeld acht geslagen op hetgeen doorgaans in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 25 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15/148121-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 10 mei 2019 van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee (2) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Beslag

10.1.
Standpunten ter terechtzitting
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen Volkswagen Polo verbeurd te verklaren, nu feit 1 met behulp van deze auto is gepleegd. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de Yamaha motorfiets terug te geven aan verdachte. De overige goederen zoals vermeld op de beslaglijst zijn reeds vernietigd.
De raadsvrouw heeft verzocht de Volkswagen Polo en de Yamaha motorfiets terug te geven aan verdachte, die de goederen vervolgens zal teruggeven aan de rechthebbende van die goederen, te weten [naam rechthebbende] .
10.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslaggenomen Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] met goednummer 5860502, inclusief de sleutel met goednummer 6005315, en de Yamaha motorfiets met goednummer 5951780, nu niet kan worden vastgesteld wie de rechtmatige eigenaar van die voertuigen is. Niet is gebleken dat verdachte de bewezenverklaarde feiten met behulp van deze goederen heeft gepleegd.
Voor zover op de hiervoor genoemde goederen ook conservatoir beslag rust, blijft dit hierop rusten. De beslissingen van de rechtbank hebben enkel betrekking op het strafvorderlijk beslag.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 55, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, primair en feit 2:
eendaadse samenloop van: poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
en:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2°;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van zeven (7) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de in het voornoemde vonnis van 10 mei 2019 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • 1 STK Personenauto met goednummer 5860502 en inclusief sleutel met goednummer 6005315. Omschrijving: zwart; merk: Volkswagen Polo; chassisnr: [nummer] ; bouwjaar 2016;
  • 1 STK Motorfiets met goednummer 5951780. Omschrijving: Yamaha; chassisnr: [nummer] ; bouwjaar 2015.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 april 2022.