Overwegingen
1. [eiseres] heeft met een brief van 21 juli 2020 een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand. Met een brief van 18 augustus 2020 heeft het college [eiseres] verzocht om aanvullende gegevens over te leggen op uiterlijk 1 september 2020. Met een brief van
27 augustus 2020 heeft [eiseres] een deel van de gegevens verstrekt, namelijk een kopie van de identiteitskaart en de bankafschriften over de maand mei 2020 en heeft [eiseres] om uitstel gevraagd voor het verstrekken van de overige gegevens wegens vertraging in het verkrijgen van die gegevens door Covid-19. Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld.
2. Met het bestreden besluit is het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard. Het verzoek om uitstel is volgens het college niet voor 1 september 2020 ontvangen. Daarom is er geen uitstel verleend.
3. [eiseres] voert aan dat met het besluit van 23 februari 2021 over het draagkrachtjaar in de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 reeds is vastgesteld dat [eiseres] geen draagkracht heeft. Het college zou daarom alsnog bijzondere bijstand moeten toekennen. Daarbij is volgens [eiseres] de brief van 27 augustus 2020 met het verzoek om uitstel wel op 27 augustus 2020 verstuurd. Volgens [eiseres] heeft het college de ontvangst van de brief ook bevestigd. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar standpunt informatie over het op de post doen van de brief overgelegd. Volgens [eiseres] moet op grond van het evenredigheidsbeginsel de aanvraag alsnog in behandeling worden genomen. Het college had op grond van zijn onderzoeksplicht telefonisch na moeten gaan of er geen gegevens meer waren verstrekt.
4. Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
6. Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] ook beroep heeft ingesteld tegen een besluit van 27 januari 2021 waarin haar andere aanvraag om bijzondere bijstand ook buiten behandeling is gesteld. Deze procedure is geregistreerd onder het zaaknummer AMS 21/815. [eiseres] heeft dit beroep ingetrokken nadat het college in een herziene beslissing op bezwaar van 7 februari 2022 bijzondere bijstand heeft toegekend. [eiseres] had volgens het college in die zaak om uitstel gevraagd na het einde van de door het college gegeven hersteltermijn, maar nog voor het nemen van het primaire besluit. Volgens het college past dan niet een besluit tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag. Ter zitting is besproken dat het verloop van de procedures 21/815 en 21/818 deels overeenkomt, maar er sprake is van relevante verschillende data.
8. Op zitting heeft [eiseres] zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat het verzoek om uitstel op 27 augustus 2020 gedeponeerd is in een daartoe bestemde brievenbus van de gemeente Amsterdam. Dat is dus voor het einde van de door het college gegeven hersteltermijn tot en met 1 september 2020. Het college stelt daarentegen dat zij de brief pas op 4 september 2020 heeft ontvangen. Aangezien dit een dag na het primaire besluit van
3 september 2020 is ontvangen heeft het college geen uitstel verleend. De rechtbank ziet zich dan ook allereerst voor de vraag gesteld of het college de brief met het verzoek om uitstel na op 4 september 2020 en dus na het nemen van het primaire besluit heeft ontvangen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt dat zij het verzoek om uitstel daadwerkelijk op 27 augustus 2020 heeft verzonden. De rechtbank volgt ten aanzien hiervan de redenering uit de uitspraak van deze rechtbank van
8 maart 2021waarin al eens uiteen is gezet waarom de administratie van de gemachtigde van [eiseres] geen toereikende waarborg biedt dat het verzoek om uitstel daadwerkelijk op de gestelde verzenddatum in de brievenbus is gedeponeerd. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het advocatenkantoor van de gemachtigde van [eiseres] geen gebruik maakt van een geautomatiseerd proces maar van een handmatig proces en handmatige (verzend)processen tot meer risico’s op fouten wat betreft de vastlegging van gegevens leiden.
10. Niet in geschil is dat het verzoek om uitstel wel door het college is ontvangen. Het is dan vervolgens aan het college om aannemelijk te maken dat zij het verzoek om uitstel pas na het primaire besluit op 4 september 2020 hebben ontvangen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat zij het verzoek om uitstel op 4 september 2020 hebben ontvangen. Het college heeft namelijk geen ontvangststempel op het verzoek om uitstel geplaatst. Op het verzoek om uitstel staat slechts bovenaan de brief de datum 4 september 2020 gevolgd door een code. De datum en code zijn afkomstig van het scanapparaat van het college. Dit zegt dus wel iets over de datum waarop het verzoek om uitstel is gescand, maar niet op welke datum dit verzoek daadwerkelijk is ontvangen. Nu het college niet op andere wijze duidelijk heeft kunnen maken dat het verzoek om uitstel pas op 4 september 2020 is ontvangen heeft het college onzorgvuldig gehandeld. Deze onzorgvuldigheid kan niet ten nadele van [eiseres] komen. Nu het verzoek om uitstel op 4 september 2020 is gescand is het aannemelijk dat het verzoek om uitstel weliswaar na het einde van de hersteltermijn, maar voor het nemen van het primaire besluit is ontvangen. Het college had daarom, als in de zaak 21/815 een inhoudelijke beslissing op het bezwaar dienen te nemen.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en een inhoudelijke beslissing op de aanvraag dienen te nemen, dat wil zeggen de aanvraag afwijzen dan wel honoreren. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt het college in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).