In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de vaccinatie van hun vijfjarige zoon tegen het coronavirus. De vader verzocht om vervangende toestemming om zijn zoon te laten vaccineren, terwijl de moeder hiertegen bezwaar maakte. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk het gezag over hun kinderen, die onder toezicht staan van Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De vader stelde dat de Gezondheidsraad had geadviseerd om kinderen in de leeftijd van 5 tot 11 jaar te vaccineren, en dat hij bezorgd was over de gezondheid van zijn zoon, vooral gezien de kwetsbaarheid van zijn ouders. De moeder voerde aan dat er geen spoedeisend belang was en dat het beter was om te wachten op meer informatie over de vaccinaties en mogelijke bijwerkingen.
De voorzieningenrechter heeft zich bevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en heeft de relevante wetgeving en richtlijnen van de Gezondheidsraad in overweging genomen. De rechter concludeerde dat, hoewel vaccinatie voordelen biedt, het op dat moment niet noodzakelijk was voor de gezondheid van de minderjarige. De rechter weigerde de gevraagde voorziening, omdat de moeder de noodzakelijke toestemming niet gaf en er geen ernstige noodzaak was om de vaccinatie door te voeren. De proceskosten werden verrekend, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.