In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Landgericht Osnabrück in Duitsland. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Syrië in 1995, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 10 maart 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.
De rechtbank heeft de verzoeken van de raadsman om aanhouding van de behandeling afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft vervolgens de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering moet worden toegestaan, omdat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, valt onder de lijst van feiten die zijn opgenomen in bijlage 1 bij de OLW. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om af te zien van de weigeringsgrond, omdat het onderzoek in Duitsland is gestart en er geen aanknopingspunten met Nederland zijn. De rechtbank heeft deze argumenten gevolgd en de overlevering goedgekeurd, waarbij zij heeft opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.