Op 24 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het kantongerecht Oldenburg in Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat de gevangenhouding niet langer kon worden gehandhaafd.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt dat er een bevel tot voorlopige hechtenis is uitgevaardigd en dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende is om de overlevering toe te staan.
De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden van de OLW in overweging genomen. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden omdat de feiten zich gedeeltelijk op Nederlands grondgebied hebben afgespeeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Duitse autoriteiten rechtsmacht hebben en dat de overlevering voor de overige feiten in het belang van de opgeëiste persoon is. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden van toepassing waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.