ECLI:NL:RBAMS:2022:1744

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
C/13/712987 / KG ZA 22-59
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bankrelatie door ABN AMRO Bank N.V. met [eiser 1 c.s.] wegens onvoldoende informatievoorziening en risico op misbruik

In deze zaak vorderden [eiser 1 c.s.], bestaande uit [eiser 1] B.V. en haar aandeelhouders [eiser 2] en [eiser 3], dat de bank, ABN AMRO Bank N.V., de bankrelatie met hen zou voortzetten. De bank had de relatie beëindigd op basis van onvoldoende gehoor aan verzoeken om informatie en documentatie, waardoor zij niet kon voldoen aan haar wettelijke verplichtingen op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De eisers stelden dat de beëindiging onterecht was en dat de bank haar zorgplicht had geschonden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de bank een contractuele bevoegdheid heeft om de relatie met een klant te beëindigen, maar dat deze bevoegdheid niet onbegrensd is. De bank moet bij haar besluitvorming rekening houden met de zorgplicht en het belang van de klant. In dit geval was er echter onvoldoende informatie verstrekt door [eiser 1 c.s.], waardoor de bank het risico van misbruik van haar producten en diensten niet kon overzien. De rechter concludeerde dat de bank terecht had besloten de relatie te beëindigen, gezien de eerdere veroordeling van [eiser 2] voor cocaïnesmokkel en de onduidelijkheden rondom de bedrijfsvoering van [eiser 1].

De vorderingen van [eiser 1 c.s.] werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De rechter benadrukte dat het voor de bank niet acceptabel was om haar diensten te blijven verlenen aan een partij die haar zaken niet op orde had.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/712987 / KG ZA 22-59 MDvH/EB
Vonnis in kort geding van 10 maart 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 26 januari 2022,
advocaat mr. O. Lenselink te Breda,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Achterberg te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiser 1 c.s.] worden genoemd en afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] . Gedaagde zal de bank worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 24 februari 2022 heeft [eiser 1 c.s.] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De bank heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben stukken en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aan de zijde van [eiser 1 c.s.] aanwezig: [eiser 2] en mr. Lenselink. Aan de zijde van de bank waren aanwezig: mr. [naam 1] (bedrijfsjurist) en mr. Achterberg.
Vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
[eiser 1] is opgericht op 18 april 2014. Zij drijft een onderneming in de in- en verkoop van oud papier ten behoeve van recycling. De onderneming is gevestigd aan de [adres 1] . [eiser 2] en [eiser 3] houden ieder 50% van de aandelen in [eiser 1] en zijn beiden statutair bestuurder van de vennootschap.
2.2.
[eiser 1 c.s.] bankiert zowel zakelijk als privé bij de bank. Ook heeft [eiser 1] een aantal verzekeringen afgesloten bij de bank.
2.3.
In mei 2018 zijn berichten in de pers verschenen over de arrestatie van de vader van [eiser 2] (hierna: [eiser 2] ) voor betrokkenheid bij cocaïnesmokkel. In de haven van Antwerpen was een lading coke onderschept. Die zat verstopt in zeecontainers met houtbriketten die bestemd waren voor [naam bedrijf 4] (de vorige naam van [eiser 1] ) in [plaats] . De douane haalde het grootste deel van de coke eruit maar liet ook wat achter om het transport van de container te volgen. De container werd afgeleverd bij (het huidige) [eiser 1] . Na sluitingstijd is de politie daar ingevallen. Op dat moment waren drie personen bezig de holle ruimte waarachter de cocaïne verstopt zat, open te snijden. Op last van de burgemeester is [naam bedrijf 4] toen een jaar gesloten geweest. [eiser 2] is later in 2018 veroordeeld tot 4,5 jaar cel voor de smokkel van cocaïne.
2.4.
In augustus 2018 is in de pers melding gemaakt van een andere cocaïnevondst in Antwerpen en de daarmee verband houdende inval bij [naam bedrijf 1] (een onderneming van [naam 2] ) in een bedrijfspand dat naast dat van [eiser 1] staat. Beide panden met bijbehorende terreinen waren toen eigendom van [naam bedrijf 1] , staat in een publicatie van [naam magazine] van [datum publicatie] .
2.5.
In de periode van 11 juni 2020 tot en met november 2021 heeft [eiser 1] in totaal € 5.000,00 per maand overgemaakt aan [eiser 2] Alleen in de maand oktober 2021 was het iets minder, namelijk € 3.445,00.
2.6.
In de periodes van september tot en met december 2019 en – na een onderbreking van een jaar – van maart tot en met april 2021 – heeft de bank in het kader van haar verplichtingen op grond van de Wft en de Wwft [eiser 1] gevraagd om informatie en documentatie. Onder meer is gevraagd (i) naar documentatie over de vele contante opnames die werden gedaan, (ii) hoe de machines van de onderneming zijn gefinancierd, (iii) wie de UBO is, (iv) wat de rol van [eiser 2] in het bedrijf is en een verklaring voor de betalingen aan hem, (v) of [eiser 1] banden heeft met [naam 2] en (vi) van wie het bedrijfspand wordt gehuurd. De bank heeft herhaaldelijk herinneringen gestuurd omdat [eiser 1] niet reageerde binnen de gestelde termijnen.
2.7.
[eiser 1] heeft via haar boekhouder in november 2019 geantwoord dat de machines zijn gefinancierd uit eigen middelen of lening bij derden. Op verzoeken van de bank om een nadere toelichting en documentatie heeft de boekhouder in maart 2021 geantwoord dat de machines en overkapping zijn gefinancierd door Funding Circle en dat de laatste termijn in april 2021 zou worden voldaan. De boekhouder heeft toen ook geantwoord dat er geen zakelijke relatie met [naam 2] is en dat [eiser 2] een van de medewerkers is die wordt ingehuurd via [naam bedrijf 2] , een vennootschap waarvan [eiser 2] een van de aandeelhouders en bestuurders is. In mei 2021 heeft de boekhouder van [eiser 1] op verzoek van de bank de leningsovereenkomst met Funding Circle nagezonden, alsmede een factuur voor de huur van het bedrijfspand voor de maand februari 2021. Op die factuur, afkomstig van EWEBO Recycling, staat:
“Hiermede brengen wij u in rekening de huur van het terrein [adres 2] overeenkomstig het huurcontract tussen u en [naam bedrijf 3] bv.”
In de begeleidende e-mail heeft de boekhouder geschreven dat het bedrijfspand wordt gehuurd van EWEBO Recycling.
2.8.
Bij brief van 7 oktober 2021 heeft de bank haar relaties met [eiser 1 c.s.] beëindigd, omdat onvoldoende gehoor is gegeven aan de verzoeken van de bank om informatie en documentatie, waardoor zij niet kan voldoen aan haar wettelijke verplichtingen op grond van de Wft en Wwft, en waardoor zij niet kan uitsluiten dat haar producten of diensten bedoeld of onbedoeld op oneigenlijke of onrechtmatige wijze worden gebruikt. In deze brief is verder aangekondigd dat de bank de gegevens van [eiser 1] zal opnemen in haar interne waarschuwingslijst met betrekking tot witwassen en financiering van terrorisme, voor de duur van vijf jaar.
2.9.
[eiser 1 c.s.] heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing tot beëindiging van de relatie. Bij brief van 20 december 2021 heeft de bank dat bezwaar verworpen en [eiser 1 c.s.] twee maanden de tijd gegeven om haar producten en/of diensten bij een andere bank onder te brengen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1 c.s.] vordert, kort gezegd, de bank te veroordelen de relaties met hen voort te zetten, primair zonder beperking in tijd en subsidiair tot 1 juli 2022 of een andere in goede justitie te bepalen datum. Daarnaast vordert [eiser 1 c.s.] de bank te veroordelen de verzekeringsovereenkomsten met [eiser 1] voort te zetten en haar te verbieden [eiser 1] op een interne waarschuwingslijst voor witwassen en financiering van terrorisme te plaatsen, alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de bank in de proceskosten.
3.2.
De bank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een gebod om een bankrelatie te continueren, kan in kort geding worden uitgesproken als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter die vordering zal toewijzen en als niet van de eisende partij kan worden gevergd dat die de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Op grond van artikel 35 ABV heeft de bank een contractuele bevoegdheid de relatie met een klant beëindigen. De opzeggingsbevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn echter niet onbegrensd. Een opzegging moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bancaire zorgplicht op grond waarvan de bank bij haar dienstverlening zorgvuldigheid in acht moet nemen, waarin ook het belang van betalingsverkeer voor de rekeninghouders wordt meegewogen. Daarbij moet mede worden betrokken dat het voor (rechts)personen van groot belang is dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek; zie HR 10 oktober 2014, ECLl:NL:HR:2014:2929). Het ligt op de weg van eisers om dergelijke omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken.
4.3.
Banken hebben op grond van de Wwft een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt misbruikt. Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie up-to-date houden. Als een bank het cliëntenonderzoek niet kan voltooien, moet hij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). De bank kan dan immers het risico van misbruik van de door hem aangeboden producten en diensten niet overzien. Het is voor de beëindiging van de relatie niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat de klant betrokken is bij criminele activiteiten.
4.4.
De banken hebben geen formele opsporingsbevoegdheden en zijn voor het cliëntenonderzoek afhankelijk van informatie uit openbare bronnen en informatie van de klant zelf. De klant is verplicht de bank te voorzien van de nodige informatie over – onder meer – zijn activiteiten en de wijze waarop hij aan het geld is gekomen dat hij bij de bank onderbrengt (artikelen 2 lid 2, 3 en 7 van de Algemene Bankvoorwaarden).
4.5.
De bank heeft [eiser 1] herhaaldelijk gevraagd om informatie en documentatie. Het antwoord op die vragen kwam veelal te laat, was onvolledig of in tegenspraak met eerder gegeven antwoorden. Zo is bijvoorbeeld tot op de dag van vandaag onduidelijk wat de herkomst is van alle gelden waarmee de machines van [eiser 1] zijn gefinancierd. Namens [eiser 1 c.s.] is eerder verklaard dat die voor een deel zijn gefinancierd uit eigen vermogen. De vraag hoe dat vermogen is verkregen, is nooit beantwoord, ook niet op de zitting. De gevraagde UBO verklaring is ook nooit overgelegd.
4.6.
Er is ook geen afdoende toelichting gekomen op de rol van [eiser 2] bij [eiser 1] . Aan hem werd maandelijks meer geld uitgekeerd dan aan de bestuurders van de vennootschap. Dat schreeuwt om een toelichting, die lange tijd in het geheel niet is gegeven. Pas op de zitting heeft [eiser 2] meegedeeld dat die bedragen zijn uitgekeerd ten behoeve van zijn moeder, die geld nodig had om haar vaste lasten te kunnen betalen zijn vader in detentie zat. Ook die verklaring roept weer vragen op, zoals waarom [eiser 2] die betalingen dan niet aan zijn vader in privé heeft gedaan, en waarom op 16 maart 2021 door de boekhouder is verklaard dat [eiser 2] een van de medewerkers was die werd ingehuurd via [naam bedrijf 2] , terwijl hij op dat moment vast zat.
4.7.
Verder is de huursituatie tot op de dag van vandaag onduidelijk gebleven. Eerst werd door [eiser 1 c.s.] betwist dat er een zakelijke relatie was met Van Wanrooy. Vervolgens is verklaard dat gehuurd wordt van Ewebo Recycling. In de bijgevoegde factuur wordt echter melding gemaakt van een huurcontract tussen “u en [naam bedrijf 3] ”. Overigens staat in de factuur ook vermeld dat het gaat om het terrein [adres 2] , terwijl [eiser 1] is gevestigd op nummer [adres 1] . Helder is dit allemaal niet te noemen.
4.8.
Alle hiervoor besproken punten zijn belangrijk voor de inschatting door de bank van het risico van misbruik van haar producten en diensten. Het is niet acceptabel dat deze vragen onbeantwoord blijven. Dit alles zeker tegen de achtergrond van de eerdere veroordeling van [eiser 2] voor de handel in cocaïne die nota bene via (de boeken van en op het terrein van) [eiser 1] heeft plaatsgevonden. [eiser 1 c.s.] draait de zaken om als zij stelt dat de bank haar zorgplicht heeft geschonden door het klantonderzoek niet af te ronden en niet door te vragen op punten die kennelijk van belang voor haar zijn. [eiser 1] mocht er niet op vertrouwen dat de zaak “wel zou overwaaien” als het aan de kant van de bank stil bleef.
4.9.
[eiser 2] heeft de beantwoording van de vragen uitbesteed aan zijn boekhouder. Hij kan zich echter niet achter hem verschuilen. Hij is als statutair bestuurder zelf verantwoordelijk voor juiste en volledige beantwoording van de vragen van de bank, evenals [eiser 3] . Die verantwoordelijkheid hebben zij niet genomen en zij lijken daarop ook weinig toegerust. Als bestuurder hebben zij van artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek een administratieplicht; zij dienen “van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon (…) op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend”. Het niet goed administreren van de informatieverzoeken van de bank uit de periode tot 2020 past daarbij niet.
4.10.
Al met al is de bedrijfsvoering van [eiser 1] op zijn best een rommeltje te noemen. Omdat de risico’s voor de bank daardoor niet te overzien waren, mocht en moest zij zelfs de relatie met [eiser 1] beëindigen. De bestuurders van [eiser 1] valt te verwijten dat zij zich onvoldoende hebben ingespannen om de vragen van de bank te beantwoorden, en dat ook na de beëindiging van de relatie onvoldoende hebben gedaan. Het te elfder ure gedane aanbod aan de bank om alsnog langs te komen bij het bedrijf en de administratie door te nemen, en het meenemen van twee ordners met administratie naar de zitting is allemaal te laat en biedt geen basis voor een werkbare relatie.
4.11.
De bezwaren van de bank zien op veel meer dan alleen de vele contante opnames, zodat aan het voorgaande niet kan afdoen dat de bank mogelijk bij de aanvang van de relatie geen probleem maakte van het opnemen van veel contant geld, zoals [eiser 1 c.s.] stelt. En ook als juist is dat de bank bij het aangaan van de relatie al wist van de problemen met [eiser 2] , is dat geen reden om haar bij de huidige stand van zaken te gebieden de relatie te continueren.
4.12.
Indien [eiser 1 c.s.] zich niet bezighoudt met criminele activiteiten is het verdrietig voor de werknemers van het bedrijf dat deze beslissing het voortbestaan van [eiser 1] mogelijk in gevaar brengt. Van de bank kan echter niet worden verwacht dat zij haar diensten blijft verlenen aan een partij die haar zaken niet op orde heeft en ook niet lijkt in te zien dat dit wel nodig is.
4.13.
De slotsom is dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
4.14.
[eiser 1 c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser 1 c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: eB