In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Münster in Duitsland. Het EAB, dat dateert van 7 februari 2020, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1991, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn geclassificeerd als georganiseerde of gewapende diefstal, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.
De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de leidende procureur-generaal te Münster is gegeven, waarin wordt bevestigd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank concludeert dat deze garantie voldoende is. De verdediging heeft verzocht om de overname van de strafvervolging door Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat de vervolging in Duitsland moet plaatsvinden, aangezien de feiten zich daar hebben voorgedaan en het slachtoffer zich in Duitsland bevindt. De rechtbank wijst het verzoek om overname van de strafvervolging af en stelt vast dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.
De rechtbank heeft ook het onschuldverweer van de opgeëiste persoon beoordeeld, maar concludeert dat dit niet kan leiden tot een weigering van de overlevering, aangezien de onschuld niet is aangetoond. Uiteindelijk besluit de rechtbank om de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan.