ECLI:NL:RBAMS:2022:1731

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
13/751168-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Münster in Duitsland. Het EAB, dat dateert van 7 februari 2020, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1991, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn geclassificeerd als georganiseerde of gewapende diefstal, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de leidende procureur-generaal te Münster is gegeven, waarin wordt bevestigd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank concludeert dat deze garantie voldoende is. De verdediging heeft verzocht om de overname van de strafvervolging door Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat de vervolging in Duitsland moet plaatsvinden, aangezien de feiten zich daar hebben voorgedaan en het slachtoffer zich in Duitsland bevindt. De rechtbank wijst het verzoek om overname van de strafvervolging af en stelt vast dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft ook het onschuldverweer van de opgeëiste persoon beoordeeld, maar concludeert dat dit niet kan leiden tot een weigering van de overlevering, aangezien de onschuld niet is aangetoond. Uiteindelijk besluit de rechtbank om de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751168-20
RK nummer: 20/5200
Datum uitspraak: 22 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 oktober 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 februari 2020 door het
Amtsgericht Münster(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1991
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Palanciyan, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel voor onderzoeksdetentie, uitgevaardigd op 27 januari 2020 door het Kantongerecht Münster, met referentie
23 GS 407/20 – 210 Js 433/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage I bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde diefstal of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De leidende procureur-generaal te Münster heeft op 8 december 2021 in een brief met in de aanhef de naam van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:
“European Arrest Warrant [opgeëiste persoon]
(…)
verzekerd wordt dat de vervolgde persoon, in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van de geldige lezing van het kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van 27· november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging daarvan in de Europese Unie (pbl. L 327 van 5-12-2008, pagina 27) voor de verdere tenuitvoerlegging naar Nederland zal worden overgedragen
(…).”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Verzoek om overname van de strafvervolging

De raadsman heeft ter zitting aan de rechtbank op grond van het navolgende verzocht om te beslissen dat de officier van justitie de vervolging van de opgeëiste persoon overneemt.
De opgeëiste persoon wil niet naar Duitsland want hij wil zich in Nederland verdedigen omdat hij hier geworteld is en hij bereid is zich te verantwoorden voor een Nederlandse rechter. Er is geen vluchtgevaar want de opgeëiste persoon heeft zich in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden elke week gemeld op het politiebureau. Het betreft een simpel vermogensdelict waardoor het voor Nederland geen probleem hoeft te vormen om deze zaak over te nemen.
De officier van justitie heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW niet van toepassing is nu de in het EAB omschreven feiten geheel op Duits grondgebied hebben plaatsgevonden. Een verzoek tot vervolging kan in deze zaak alleen door de Duitse autoriteiten zelf worden gedaan. Volgens de officier van justitie heeft Duitsland de volgende goede redenen om de vervolging op zich te nemen:
- de feiten zijn in Duitsland gepleegd;
- het slachtoffer bevindt zich in Duitsland;
- de schade is in Duitsland aangericht.
Gelet op het voorgaande is het in het kader van een goede rechtsbedeling van belang dat de vervolging in Duitsland plaatsvindt.
Het Openbaar Ministerie is ten slotte niet van plan tot vervolging van de opgeëiste persoon in Nederland over te gaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een EAB uitgevaardigd teneinde de opgeëiste persoon in Duitsland te kunnen vervolgen. Aan de regeling van het EAB ligt ten grondslag dat overlevering de hoofdregel is. Slechts op grond van een beperkt en limitatief aantal weigeringsgronden kan of moet de overlevering worden geweigerd. Nog daargelaten dat de OLW de rechtbank niet de bevoegdheid geeft om te beslissen dat de officier van justitie de strafvervolging overneemt, zou een dergelijke beslissing neerkomen op een buitenwettelijke weigering van de overlevering.

7.Onschuldverweer

De raadsman voert aan dat de opgeëiste persoon aan hem heeft verklaard onschuldig te zijn. De onschuld van de opgeëiste persoon is echter tijdens het verhoor niet aangetoond.
De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van)
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Münster(Duitsland) voor de feiten omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.