ECLI:NL:RBAMS:2022:1728

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
13/751109-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde diefstal

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Münster in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1997, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 8 februari 2022. De officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, en de raadsman, mr. G. Palanciyan, waren aanwezig, maar de opgeëiste persoon zelf was niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon wordt verdacht van georganiseerde diefstal, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die bevestigden dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon onschuldig is, maar de rechtbank oordeelde dat deze onschuld niet is aangetoond en dat dit geen reden kan zijn om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij opmerkt dat de OLW de rechtbank niet de bevoegdheid geeft om te beslissen dat de officier van justitie de strafvervolging in Nederland overneemt. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter als voorzitter, samen met mrs. A.J.R.M. Vermolen en C.M. Delstra, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751109-20
RK nummer: 20/4693
Datum uitspraak: 22 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 september 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 januari 2020 door het
Amtsgericht Münster(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 februari 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes en de gemachtigde raadsman van de opgeëiste persoon, mr. G. Palanciyan, advocaat te Amsterdam.
De opgeëiste persoon is niet verschenen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel voor onderzoeksdetentie, uitgevaardigd op 23 december 2019 door het
Amtsgericht Münster, met referentie
23 GS 5783/19 – 210 Js 775/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de
opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde diefstal of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De leidende procureur-generaal te Münster heeft inzake de opgeëiste persoon op
9 september 2020 in de begeleidende brief bij het onderhavige EAB de volgende garantie gegeven:
“Verzekerd wordt dat de vervolgde persoon, in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van de geldige lezing van het kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van 27· november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd, met
. het oog op de tenuitvoerlegging daarvan in de Europese Unie (pbl. L 327 van 5-12-2008, pagina 27) voor de verdere tenuitvoerlegging naar Nederland zal worden overgedragen.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Verzoek om overname van de strafvervolging

De raadsman heeft ter zitting aan de rechtbank op grond van het navolgende verzocht om te beslissen dat de officier van justitie de vervolging van de opgeëiste persoon overneemt.
De opgeëiste persoon wil niet naar Duitsland want hij wil zich in Nederland verdedigen
omdat hij hier geworteld is en hij bereid is zich te verantwoorden voor een Nederlandse rechter. Het Marokkaans paspoort van de opgeëiste persoon is inmiddels ingenomen en hij kan niet dus niet naar Marokko vluchten. Ten slotte betreft het een simpel vermogensdelict waardoor het voor Nederland geen probleem hoeft te vormen om deze zaak over te nemen.
De officier van justitie heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW niet van toepassing is nu het in het EAB omschreven feit geheel op Duits grondgebied heeft plaatsgevonden. Een verzoek tot vervolging kan in deze zaak alleen door de Duitse autoriteiten zelf worden gedaan. Volgens de officier van justitie heeft Duitsland bovendien de volgende goede redenen om de vervolging op zich te nemen:
- het feit is in Duitsland gepleegd;
- het slachtoffer bevindt zich in Duitsland;
- de schade is in Duitsland aangericht.
Gelet op het voorgaande is het in het kader van een goede rechtsbedeling van belang dat de vervolging in Duitsland plaatsvindt.
De officier van justitie is ten slotte niet van plan tot vervolging van de opgeëiste persoon in Nederland over te gaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een EAB uitgevaardigd teneinde de opgeëiste persoon in Duitsland te kunnen vervolgen. Aan de regeling van het EAB ligt ten grondslag dat overlevering de hoofdregel is. Slechts op grond van een beperkt en limitatief aantal weigeringsgronden kan of moet de overlevering worden geweigerd. Nog daargelaten dat de OLW de rechtbank niet de bevoegdheid geeft om te beslissen dat de officier van justitie de strafvervolging overneemt, zou een dergelijke beslissing neerkomen op een buitenwettelijke weigering van de overlevering.

7.Onschuldverweer

De raadsman voert aan dat de opgeëiste persoon aan hem heeft verklaard onschuldig te zijn. De onschuld van de opgeëiste persoon is echter tijdens het verhoor niet aangetoond.
De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Münster(Duitsland) voor het feit omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.