ECLI:NL:RBAMS:2022:1720

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
13/751879-21 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door Amtsgericht Köln

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Köln op 30 juli 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1985, is ingeschreven in de Basisregistratie Personen in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 15 maart 2022 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar zijn gemachtigd raadsman, mr. L. de Leon, was wel aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek reeds was verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer bestaat voor de gevangenneming van de opgeëiste persoon. De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon zich vermoedelijk in Turkije bevindt en niet zal terugkeren naar Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vordering, aangezien de opgeëiste persoon nog steeds als ingezetene in Nederland staat ingeschreven.

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd op 20 juli 2021 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon voor illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank besluit dan ook om de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751879-21 (EAB II)
RK nummer: 21/4462
Datum uitspraak: 29 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juli 2021 door het
Amtsgericht Köln(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Wel is zijn gemachtigd raadsman, mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, verschenen.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenneming.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Turkse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangeven dat de opgeëiste persoon zich vermoedelijk niet meer in Nederland bevindt maar in Turkije en dat hij niet meer zal terugkeren naar Nederland, zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De officier van justitie heeft verzocht de overlevering toe te staan omdat de raadsman geen stukken heeft overlegd die zijn standpunt onderbouwen. De opgeëiste persoon staat bovendien nog steeds als ingezetene ingeschreven in Nederland. Het staat dan ook niet vast dat de opgeëiste persoon hier niet meer verblijft, dan wel niet meer zal terugkeren.
De rechtbank stelt vast dat het standpunt van de raadsman niet is onderbouwd met stukken en dat de opgeëiste persoon nog steeds in Nederland ingeschreven staat als ingezetene. Gelet hierop kan de rechtbank niet uitgaan van de door de raadsman ter zitting afgelegde verklaring. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd door het
Amtsgericht Kölnop 20 juli 2021 met dossiernummer: 586 Ls 426/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Het feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Köln(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.