In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2022 uitspraak gedaan over de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel voor een veroordeelde, die in 2021 was opgelegd voor de duur van achttien maanden. De rechtbank heeft de noodzaak van de voortzetting van de maatregel beoordeeld op basis van verschillende rapporten en de verklaringen van betrokkenen tijdens de openbare zitting op 17 maart 2022. De veroordeelde, geboren in 1976 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, verblijft momenteel in een instelling voor stelselmatige daders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde onvoldoende meewerkt aan zijn behandeling en dat er nog geen significante vooruitgang is geboekt in zijn ISD-traject. Ondanks dat de veroordeelde programma's volgt, ontbreekt het aan motivatie en zijn er zorgen over zijn drugsgebruik. De deskundige heeft aangegeven dat er een noodzaak is voor schematherapie om de verslavingsproblematiek aan te pakken, maar de veroordeelde moet eerst bereid zijn om hieraan mee te werken. De officier van justitie heeft gepleit voor voortzetting van de ISD-maatregel ter bescherming van de maatschappij en ter voorkoming van recidive. De raadsvrouw van de veroordeelde heeft betoogd dat de ISD-maatregel moet worden beëindigd, omdat er onvoldoende behandeling plaatsvindt. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk is, omdat de risico's voor de maatschappij en de recidivegevaar nog niet voldoende zijn beperkt. De beslissing is genomen op basis van artikel 38m lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, dat de ISD-maatregel heeft als doel de maatschappij te beveiligen en recidive te voorkomen.