ECLI:NL:RBAMS:2022:1695

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2521
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. F.R.G. Keijzer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres had een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van rechtsbijstand en griffierecht. Het college had eerder bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van rechtsbijstand, maar weigerde de aanvraag voor de kosten van het griffierecht omdat deze te laat zou zijn ingediend. Eiseres stelde dat zij de aanvraag op 24 maart 2020 had ingediend, maar het college betwistte dit en beschouwde de ingebrekestelling van 7 oktober 2020 als de daadwerkelijke aanvraag. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de aanvraag op de eerder genoemde datum was verzonden. De rechtbank bevestigde dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht te laat was ingediend en dat het college terecht geen bijzondere bijstand had toegekend. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. F.R.G. Keijzer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).
Partijen worden hierna [eiseres] en het college genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 29 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het college aan [eiseres] bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van rechtsbijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
Met een besluit van 29 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiseres] gegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 januari 2022. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Met een brief van 7 oktober 2020 heeft [eiseres] het college in gebreke gesteld, omdat er nog geen besluit is genomen op haar aanvraag om bijzondere bijstand. Het college stelt dat hij de aanvraag niet heeft ontvangen en heeft de brief van 7 oktober 2020 daarom aangemerkt als eerste aanvraag. Met het primaire besluit is aan [eiseres] een bedrag van € 148,- aan bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand toegekend.
2. Met het bestreden besluit is het bezwaar van [eiseres] gegrond verklaard. Volgens het college is met het primaire besluit niet volledig op de aanvraag beslist, omdat het college niet heeft beslist op de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht. Het bezwaar is daarom gegrond verklaard. Het college stelt dat [eiseres] geen recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht, omdat de aanvraag te laat is ingediend. De bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand zijn volgens het college om die reden met het primaire besluit ten onrechte toegekend. Omdat [eiseres] door het maken van bezwaar niet in een nadeliger situatie mag geraken heeft het college de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand gehandhaafd.
Standpunt [eiseres]
3. [eiseres] stelt dat de aanvraag is ingediend op 24 maart 2020 en niet pas op
7 oktober 2020. De gemachtigde van [eiseres] heeft een eigen verzendadministratie overgelegd en een toelichting gegeven op de verzendwijze van het kantoor. [eiseres] heeft verder aangevoerd dat de aanvraag van 24 maart 2020 wel op tijd is ingediend, aangezien de nota van de rechtspraak op 3 april 2020 is ontvangen en de aanvraag dus daarvoor is gedaan. Bovendien heeft het college in andere besluiten geoordeeld dat de termijn voor het indienen van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht gaat lopen op de dag waarop de rekening-courant wordt ontvangen. Het inboeken van de rekening-courant vond plaats op 25 maart 2020, de aanvraag is dus ook voor die datum ingediend. [eiseres] verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar rechtspraak en heeft besluiten van het college in andere procedures overgelegd. Volgens [eiseres] dient het college de uitzondering op het beleid toe te passen, omdat het gaat om een bedrag dat onder de € 100,- ligt.
Standpunt college
4. Volgens het college is de aanvraag te laat ingediend, namelijk op 7 oktober 2020, en bestaat er daarom geen recht op bijzondere bijstand. Het college voert aan dat de € 100,- regel niet van toepassing is in deze situatie, omdat de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht niet afzonderlijk gedaan is. De kosten van rechtsbijstand en het griffierecht komen dus samen boven een bedrag van € 100,- uit.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat alleen de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht nog in geschil is tussen partijen. De rechtbank dient dus te beoordelen of het college terecht geen bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht heeft toegekend.
Is de aanvraag te laat ingediend?
6. Op grond van vaste rechtspraak geldt dat indien de geadresseerde, in dit geval het college, stelt dat hij een aanvraag niet heeft ontvangen, het in beginsel aan de verzender is om aannemelijk te maken dat de aanvraag wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. Dit brengt in eerste instantie mee dat de verzending naar het juiste adres aannemelijk moet worden gemaakt. Daartoe is in ieder geval vereist dat de aanvraag is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum. [1]
7. Niet in geschil is dat de aanvraag was voorzien van een juiste adressering en een verzenddatum. De aanvraag is echter niet per post verzonden, maar volgens [eiseres] op 24 maart 2020 gedeponeerd in een daartoe bestemde brievenbus van de gemeente Amsterdam (brievenbus). In geschil is of [eiseres] aannemelijk heeft gemaakt dat het college de aanvraag op die datum langs die weg heeft ontvangen.
8. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Raad van 8 maart 2021 [2] waarin uiteen is gezet waarom de administratie van de gemachtigde van [eiseres] geen toereikende waarborg biedt dat de aanvraag daadwerkelijk op de gestelde verzenddatum in de brievenbus is gedeponeerd. Overwogen is in die uitspraak dat die waarborg ontbreekt doordat, kort samengevat, onduidelijkheid blijft bestaan over het antwoord op de vraag of de aanvraag zich bevond in één van de enveloppen die de medewerkster bij de brievenbus heeft gefotografeerd, omdat niet is gecontroleerd en genoteerd dat de aanvraag van betrokkene zich daadwerkelijk in een van die enveloppen bevond. Met de beschreven administratie is dan ook geen verband verzekerd tussen de door betrokkene gestelde wijze van verzending en de daadwerkelijke verzending van de aanvraag.
9. Nu [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag op 24 maart 2020 naar het college is verstuurd, heeft het college de ingebrekestelling van 7 oktober 2020 terecht als de aanvraag aangemerkt. Bijstand en dus ook bijzondere bijstand kan op grond van artikel 43 in samenhang met de artikelen 35 en 44 van de Pw niet met terugwerkende kracht worden verleend. [eiseres] heeft de aanvraag om bijzondere bijstand dus te laat ingediend.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht geoordeeld dat de aanvraag pas is ingediend nadat de termijn die verweerder hanteert voor het indienen van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht, is verstreken.
Geldt de uitzondering voor bedragen onder de € 100,-?
11. In hoofdstuk 9.3.2 van de beleidsvoorschriften is, voor zover van belang, bepaald dat voor kosten van rechtsbijstand in beperkte mate afgeweken kan worden van de regel dat er vooraf aangevraagd dient te worden. De reden hiervoor is dat strikte naleving van het wettelijk voorschrift dat de bijstand vooraf dient te worden aangevraagd, tot problemen in de uitvoering leidt. Voor kleine bedragen, dat zijn bedragen die lager zijn dan € 100,-, geldt een uitzondering. Die bedragen kunnen worden opgespaard in een draagkrachtjaar totdat het totaalbedrag van € 100,- is bereikt. Voor dat bedrag is één keer per draagkrachtjaar een aanvraag voor bijzondere bijstand mogelijk tot maximaal twaalf maanden nadat de eerste kosten zijn gemaakt. De beoordeling van de noodzaak vindt dan achteraf plaats. Hogere kosten in een draagkrachtjaar dienen op de gebruikelijke wijze, vooraf, aangevraagd te worden.
12. De rechtbank stelt voorop dat het beleid van het college moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de rechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt beschouwd waarbij wel wordt getoetst of dat beleid op consistente wijze wordt toegepast. De vraag of buitenwettelijk beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is niet aan de orde.
13. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het beleid dat bedragen kunnen worden opgespaard tot een bedrag van € 100,- wordt bereikt consistent toegepast. [eiseres] heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor een bedrag van € 196,- voor zowel de kosten van rechtsbijstand als voor de kosten voor het griffierecht. Bovendien is al een bedrag van € 148,- toegekend. Daarmee komt het bedrag aan bijzondere bijstand dus al boven het bedrag van € 100,- uit. Het college heeft terecht geen toepassing gegeven aan de beleidsregel en aan [eiseres] geen bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht toegekend.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiseres] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.
griffier de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 8 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:476.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 8 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:476.