Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] , die de Nederlandse nationaliteit heeft, is in november 2016 naar het Verenigd Koninkrijk verhuisd om daar te werken. Zijn dienstverband is op 5 juli 2020 geëindigd. Op 1 maart 2020 heeft [eiser] zich weer in Nederland ingeschreven. Op
5 juli 2020 heeft [eiser] een WW-uitkering aangevraagd.
2. Met het primaire besluit heeft het Uwv geweigerd om [eiser] een WW-uitkering toe te kennen. [eiser] heeft volgens het Uwv in Nederland geen recht op een WW-uitkering, omdat hij, voordat hij werkloos werd, in het Verenigd Koninkrijk werkte en daar woonde. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard, omdat [eiser] op grond van artikel 65 van Verordening (EG) 883/2004 (Vo 883/2004) geen recht heeft op een Nederlandse WW-uitkering nu het werk- en woonland van [eiser] het Verenigd Koninkrijk betreft.
3. [eiser] stelt zich – samengevat – op het standpunt dat hij vanaf 1 maart 2020 in Nederland woont en dat hij daarom recht heeft op een WW-uitkering in Nederland.
Ontvankelijkheid van het beroep
4. [eiser] heeft op 25 juni 2021 beroep ingesteld. Dit is na het verstrijken van de beroepstermijn. Als een beroepschrift te laat wordt ingediend, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener niet in verzuim is geweest.Er is dan sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
5. [eiser] heeft verklaard en toegelicht dat hij wegens zijn medische omstandigheden en behandelingen niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. [eiser] is en was in de betreffende periode ernstig ziek. Ter zitting heeft [eiser] ook toegelicht waarom hij in de betreffende periode geen belangenbehartiger heeft ingeschakeld. Op grond van de door [eiser] op de zitting naar voren gebrachte omstandigheden waarin, zoals door het Uwv ook op zitting verklaard, de focus lag op overleven, is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar moet worden geacht. De rechtbank komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
De beoordeling door de rechtbank
Recht op een WW-uitkering
6. Vaststaat dat [eiser] vanaf oktober 2016 in het Verenigd Koninkrijk werkzaam is geweest en dat hij, toen hij in Nederland woonplaats had, per 6 juli 2020 volledig werkloos is geworden. Niet is in geschil dat [eiser] zich sinds maart 2020 in Nederland bevond. Partijen zijn verdeeld over de vraag of [eiser] op grond van artikel 65 van Vo 883/2004 met ingang van 6 juli 2020 aanspraak kon maken op een WW-uitkering uit Nederland. Het geschil draait daarbij om de vraag of [eiser] , terwijl hij in Nederland woonplaats had, werkzaamheden verrichtte in het Verenigd Koninkrijk.
7. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat [eiser] tijdens het verrichten van zijn laatste feitelijke werkzaamheden in Engeland woonde en dat daarom het orgaan aldaar bevoegd was, omdat het feitelijk verrichten van werkzaamheden een voorwaarde is voor het toepassen van artikel 65 van Vo 883/2004. Volgens het Uwv verrichtte [eiser] na de verplaatsing van zijn woonplaats naar Nederland geen feitelijke werkzaamheden meer. Het Uwv heeft op de zitting toegelicht dat [eiser] ander werk had kunnen zoeken, waardoor hij toch feitelijke werkzaamheden had kunnen verrichten terwijl hij weer in Nederland woonde.
8. Het kan [eiser] naar het oordeel van de rechtbank niet worden tegengeworpen dat hij vanaf maart 2020 vanuit Nederland geen feitelijke werkzaamheden heeft kunnen verrichten vanwege de geldende covid-beperkingen. Onweersproken is door [eiser] op zitting verklaard dat het niet alleen hem, maar ook alle overige werknemers van het betreffende bedrijf in Engeland, niet was toegestaan om feitelijke werkzaamheden te verrichten in – in ieder geval - de betreffende periode tussen maart en juli 2020 vanwege de covid-uitbraak (het zogenoemde
furlough pay). De rechtbank volgt het Uwv niet in het betoog dat [eiser] dan maar bij een andere werkgever had moeten gaan werken. Allereerst hoopte [eiser] op een succesvolle afronding van de proefperiode waar hij in zat, tegen het licht van in die periode nog goede overlevingskansen. Daarnaast verkeerde [eiser] in een zodanig uitzonderlijke medische situatie dat het ook om die reden naar het oordeel van de rechtbank volstrekt navolgbaar en begrijpelijk is dat hij in de betreffende periode in Nederland niet bij een andere werkgever feitelijke werkzaamheden is gaan verrichten. [eiser] verkeerde in dusdanig bijzondere omstandigheden dat het niet verrichten van werkzaamheden hem naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden tegengeworpen.
9. De rechtbank vindt daarom dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat artikel 65 van Vo 883/2004 niet van toepassing is op de situatie van [eiser] . Het Uwv heeft de aanvraag van [eiser] dan ook ten onrechte op deze grond afgewezen.
Wegens ziekte geen recht op WW-uitkering?
10. Het Uwv heeft ook betoogd dat [eiser] geen recht op een WW-uitkering heeft, omdat [eiser] op 6 juli 2020 ziek was en daarom niet beschikbaar was voor werk op de eerste WW-dag. Het Uwv heeft hierbij een uitdraai van de contacthistorie van het Klant Contact Centrum met [eiser] meegestuurd.
11. De rechtbank volgt het standpunt van het Uwv niet. [eiser] is, zoals bekend bij het Uwv, ernstig ziek. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij zich bewust niet heeft ziek gemeld, mede ook op advies van zijn behandelend artsen omdat doorwerken volgens de artsen mogelijk ook kon bijdragen aan genezing, en hij ook nog kon werken. Dat het Uwv van oordeel is dat het op de weg had gelegen van [eiser] om zich in Engeland ziek te melden, maakt het vorenstaande niet anders.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv onterecht de aanvraag van [eiser] om een WW-uitkering heeft afgewezen. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. Dit betekent dat [eiser] gelijk krijgt.
13. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen en dat wordt bepaald dat [eiser] aanspraak heeft op uitbetaling van zijn WW-uitkering. Het Uwv dient dit vast te leggen in een besluit. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
14. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan [eiser] te worden vergoed.