ECLI:NL:RBAMS:2022:168

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
13/070683-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een stanleymes tijdens verkeersconflict

Op 20 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man, die op 11 maart 2021 in Amsterdam-Osdorp een andere man in zijn gezicht heeft gestoken met een stanleymes. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een verkeersconflict was tussen de verdachte en de aangever, wat leidde tot een confrontatie. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte meerdere zwaaiende bewegingen met het mes gemaakt, waarbij de aangever in zijn gezicht is verwond. De rechtbank heeft het bewijs van poging tot doodslag als wettig en overtuigend bewezen beschouwd, ondanks de verdediging van de verdachte dat hij niet de intentie had om de aangever te doden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van de aangever zou kunnen leiden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van €4.997,86 aan de benadeelde partij te betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/070683-21
Datum uitspraak: 20 januari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 januari 2022. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Geurts, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Stronkhorst, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte en de aangever hebben onenigheid gekregen in het verkeer. Uiteindelijk is het tot een confrontatie gekomen waarbij verdachte een mes heeft gebruikt.
Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich op 11 maart 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer] . Subsidiair is dit ten laste gelegd als zware mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de poging tot doodslag kan worden bewezen. Uit het dossier is gebleken dat verdachte met een stanleymes verwondingen aan het gezicht van de aangever heeft aangebracht. Op de rugzijde van de bodywarmer van het slachtoffer zat op twee plaatsen een snee. Verdachte heeft in een onoverzichtelijke situatie ongecontroleerde stekende en snijdende bewegingen met een mes in de richting van het hoofd en de hals van de aangever gemaakt. Hiermee heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedraging tot de dood van de aangever zou leiden. Verdachte heeft daarmee het voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever gehad.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat de poging tot doodslag niet kan worden bewezen zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft één of twee zwaaiende bewegingen met het afbreekmes in de richting van de aangever gemaakt. Het was geen ongecontroleerde situatie, maar een confrontatie tussen twee personen. De wonden van de aangever waren niet heel diep en er is niet gestoken, maar hooguit gesneden. Het deel van het mesblad dat kan worden gebruikt voordat het afbreekt is maximaal 18 millimeter en het mes is ook niet door de bodywarmer heen gekomen. De aanmerkelijke kans op het insnijden in een halsslagader of andere vitale lichaamsdelen is daarmee geen reële, waarschijnlijke mogelijkheid. Verdachte heeft zich aldus niet willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van de aangever zou intreden. Mocht er gezien de gedragingen en omstandigheden wel worden gesproken van een aanmerkelijke kans op het doden van de aangever, dan heeft verdachte deze kans niet bewust aanvaard. Verdachte had niet het (voorwaardelijk) opzet op de dood van de aangever.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende en gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Situatie 1
Verdachte staat als bestuurder van een auto voor het stoplicht op de Meer en Vaart in Amsterdam voorgesorteerd om linksaf te slaan de Osdorper Ban op. De aangever rijdt achter verdachte en heeft hem in de bocht via de rechterkant ingehaald, omdat hij naar eigen zeggen was geïrriteerd door het rijgedrag van verdachte. Hierna zijn de aangever en verdachte rechts afgeslagen naar de Notweg. Om zijn bestemming te bereiken moest verdachte daarna eigenlijk naar de Klarenburg afslaan. In plaats daarvan is hij achter de aangever, die zijn weg op de Notweg vervolgde, aan gereden. Ter terechtzitting heeft verdachte hierover verklaard dat hij de aangever op zijn rijgedrag wilde aanspreken en hij daarom achter hem aan is gereden. Uit het dossier is gebleken dat de aangever ook heeft opgemerkt dat verdachte achter hem aan is gereden. Op het moment dat de aangever zijn auto op de kruising van de Notweg en Ookmeerweg, vlakbij de moskee, tot stilstand heeft gebracht, heeft verdachte het voertuig gepasseerd. Ter terechtzitting heeft verdachte hierover verklaard dat hij de aangever niet meer wilde aanspreken, omdat hij zich had bedacht. Hierna is de aangever achter verdachte aan gereden.
Vanaf dit moment lopen de verklaringen van verdachte en de aangever omtrent het conflict en de toedracht van het incident uiteen.
Situatie 2
Op de plaats waar de Klarenburg de hoek omgaat (bij de hoofdingang van de flat), heeft verdachte zijn auto tot stilstand gebracht, waarna ook de aangever zijn auto stil zette. Beiden zijn uitgestapt en er heeft een agressieve woordenwisseling tussen hen plaatsgevonden. Verdachte heeft hierover verklaard dat er over en weer naar elkaar is gescholden. Verder heeft hij verklaard dat het leek alsof de aangever wilde gaan vechten en dat aangever dat ook heeft gezegd. Er is volgens verdachte geen sprake van een handgemeen geweest. Vervolgens heeft de aangever zijn auto geparkeerd op de plaats waar de Klarenburg de hoek omgaat. Verdachte heeft de auto van de aangever gepasseerd en zijn auto aan het einde van de doodlopende kant van de Klarenburg geparkeerd. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het passeren heeft gezien dat de aangever in zijn auto zijn jas heeft uitgedaan en dat het leek alsof hij naar iets in zijn auto zocht.
Ook aangever heeft een woordenwisseling beschreven. Verder heeft hij verteld dat verdachte hem daarbij heeft geslagen. Verdachte ontkent dit.
Situatie 3
Verdachte heeft vervolgens verklaard dat hij in de richting van de plek waar de aangever zijn voertuig heeft geparkeerd, heeft gekeken en dat hij heeft gezien dat de aangever zijn kant op kwam lopen. Verdachte is vanaf de doodlopende kant van de Klarenburg in de richting van de aangever gelopen, omdat hij naar eigen zeggen daar naartoe moest om zijn bestemming te bereiken. De aangever heeft verklaard dat zij naar elkaar toe liepen en elkaar halverwege op de Klarenburg hebben getroffen. Verdachte heeft verklaard dat de aangever - toen hij verdachte op ongeveer anderhalf à twee meter genaderd was - naar hem toe kwam sprinten en dat de aangever gelijk naar hem heeft uitgehaald. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens het mes uit zijn tas heeft gepakt en één à twee zwaaiende bewegingen daarmee in de richting van het gezicht van de aangever heeft gemaakt. De aangever heeft verklaard dat hij verdachte niet heeft geslagen en dat verdachte, op het moment dat zij tegenover elkaar stonden, met zijn rechterhand met het mes in zijn richting heeft gezwaaid.
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen en voornoemde feiten en omstandigheden is gebleken dat verdachte en aangever onenigheid hebben gekregen in het verkeer. Vervolgens hebben zij elkaar in drie te onderscheiden situaties gepasseerd of ontmoet. Verdachte heeft bij de laatste confrontatie met een stanleymes, dat hij uit zijn tas heeft gepakt, meerdere zwaaiende bewegingen richting het gezicht van de aangever gemaakt. De aangever is hierdoor meerdere keren in zijn gezicht geraakt. Daarnaast heeft verdachte ook de achterkant van de bodywarmer van de aangever geraakt gelet op de twee sneeën in de stof van die bodywarmer.
Opzet
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bij verdachte sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever.
Er is in deze zaak geen reden om te denken dat verdachte de bedoeling had aangever te doden (geen vol opzet). De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zou komen te overlijden (voorwaardelijk opzet).
In het gezicht van de aangever zijn drie snijwonden op respectievelijk de kin, de onderlip en de linker wang geconstateerd. De eerste snijwond liep afbuigend vanaf de rechteronderkant van de kin tot in de richting van de linker mondhoek. De wond op de onderlip is een hoefijzervormige huidbeschadiging. De derde wond is een schuin verlopende snijwond op de linkerwang. Volgens de forensisch arts is het onwaarschijnlijk dat deze drie wonden in één snijdende beweging zijn gemaakt. De rechtbank concludeert daaruit dat verdachte minstens twee keer met het mes een zwaaiende of snijdende beweging moet hebben gemaakt. Uit de letselrapportage volgt ook dat de wonden slechts enkele centimeters van de hals waren verwijderd. Hier komt bij dat een stanleymes naar zijn aard een zeer scherp voorwerp is. Voorafgaand aan voornoemde handeling heeft een verkeerstwist en een woordenwisseling tussen verdachte en de aangever plaatsgevonden. Het is daarom aannemelijk dat op het moment dat verdachte en de aangever elkaar nogmaals treffen (situatie 3) er sprake is van een verhitte en dynamische situatie. Het is ook te verwachten dat de aangever zich tegen de aanval met het stanleymes zou verdedigen. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij zwaaiende bewegingen met het mes heeft gemaakt. De rechtbank begrijpt hieruit dat die bewegingen ongecontroleerd zijn geweest. Als het mes de aangever slechts enkele centimeters lager had geraakt, zou zijn hals en/of nek zijn getroffen. In die halsstreek bevinden zich grote slagaders die niet door andere structuren worden beschermd. De kans dat verdachte de aangever zou verwonden op een plek waar zich vitale aders bevinden was gelet op die omstandigheden en deze handelswijze naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.
De rechtbank komt ten aanzien van de handeling dat verdachte één of meerdere zwaaiende beweging(en) in de richting van de rug van de aangever heeft gemaakt tot een ander oordeel en overweegt hiertoe als volgt. Uit het dossier is gebleken dat er twee sneeën in de stof van de bodywarmer zijn aangebracht. Het stanleymes is niet volledig door de stof van de bodywarmer gekomen, waardoor de rug van de aangever niet is geraakt. De rechtbank is van oordeel dat het maken van één of meerdere zwaaiende beweging(en) met een stanleymes in de richting van de rug niet per se leidt tot voorwaardelijk opzet op de dood van een persoon. In de romp bevinden zich weliswaar kwetsbare en vitale organen van het menselijk lichaam en belangrijke (slag)aderen, maar de romp wordt aan de rugzijde door de ribbenkast beschermd. In onderhavig geval heeft de aangever een bodywarmer met daaronder een vest gedragen en deze kledingstukken hebben voor extra bescherming van de rug en onderliggende organen en (slag)aderen gezorgd. Er is voorts geen informatie over de exacte locatie van de twee sneeën ten opzichte van vitale organen of (slag)aderen. De rechtbank acht – net zoals de verdediging – de kans dat de aangever door één of meerdere zwaaiende beweging(en) met het stanleymes in de richting van de rug van die aangever zou komen te overlijden niet aannemelijk.
Verdachte moet – evenals ieder ander weldenkend persoon – op de hoogte zijn geweest dat het met een stanleymes maken van meerdere zwaaiende bewegingen richting het gezicht en de hals en/of keel van de aangever, in een verhitte en ongecontroleerde situatie, kan leiden tot de dood van die aangever. Uit de aard van deze gedragingen van verdachte volgt dat hij de aanmerkelijke kans dat de aangever op een vitale plek zou worden geraakt – en daarmee zou komen te overlijden – ook bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft dit risico op de koop toegenomen en hij heeft daarmee het voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever gehad. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 11 maart 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] meermalen met een mes in zijn gezicht heeft gesneden en
- meermalen met een mes zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van de hals en/of keel van die [slachtoffer]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1.
Beroep op (putatief) noodweerexces door de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnotitie aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is omdat hij zich kan beroepen op de schulduitsluitingsgrond (putatief) noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Volgens de raadsvrouw was bij verdachte sprake van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, omdat hij door een hevige – door de (veronderstelde dreiging van de) aanranding van de aangever veroorzaakte – gemoedsbeweging verder is gegaan in de verdediging dan geboden was. De raadsvrouw vindt dat bij de beoordeling van het beroep op noodweer moet worden uitgegaan van de verklaring van verdachte. Gelet op zijn verklaring is het aannemelijk dat de aangever op verdachte is toegerend en met zijn vuist uithaalde in de richting van verdachte. Dit is een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en de verdediging tegen die aanranding was noodzakelijk. Door de aangever met een afbreekmes van zich af te houden, heeft verdachte de proportionaliteitsgrenzen overschreden. Het is aannemelijk dat verdachte in een zo hevige gemoedsbeweging verkeerde, dat hij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden en de aangever met het afbreekmes heeft geraakt. Verdachte kon daarbij redelijkerwijs in de veronderstelling verkeren dat hij werd aangevallen met een mes of ander wapen. Hij zag namelijk bij het passeren van aangever bij Klarenburg (situatie 2) dat aangever iets zocht in zijn auto. Hij heeft de dreiging verkeerd beoordeeld en de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, maar hij handelde verontschuldigbaar. Daarom moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat een beroep op noodweerexces niet kan slagen, omdat het maken van meerdere stekende of zwaaiende bewegingen met het stanleymes niet als een verdediging maar als een aanval moet worden aangemerkt. Bovendien behoefde verdachte zich niet te verdedigen, gelet op de verklaring van de aangever waaruit is gebleken dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever. Uit onder andere de verklaring van de zus van aangever blijkt dat het verdachte was die op de aangever afliep, en niet andersom. Hierdoor is er geen sprake geweest van een noodweersituatie, waardoor ook het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Een beroep op noodweer (en in het verlengde daarvan op (putatief) noodweerexces) kan niet slagen als het handelen van verdachte niet als ‘verdediging’ maar als een aanval moet worden gezien.
De rechtbank vindt dat de gedraging van verdachte niet kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanval. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Op het moment dat verdachte een stanleymes uit zijn tas heeft gepakt en daarmee meermalen in de richting van het gezicht en de hals/keel van de aangever heeft gezwaaid, was er geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. Verdachte heeft zich op meerdere momenten kunnen onttrekken aan de vermeende dreiging, zoals ook blijkt uit de hiervoor in rubriek 3.3. geschetste situaties. Om te beginnen is verdachte achter aangever aangereden om hem aan te spreken op zijn rijgedrag, en is hij afgeweken van de voor hem meest logische route naar zijn bestemming. Vervolgens zijn beiden uitgestapt en heeft er bij de hoofdingang van de flat Klarenburg een agressieve woordenwisseling plaatsgevonden (situatie 2). Daarna heeft hij zijn auto geparkeerd, is hij uitgestapt en is hij in de richting van aangever gelopen (situatie 3). Hij heeft toen een stanleymes uit zijn tas gepakt en dit ook daadwerkelijk gebruikt tegen de aangever, terwijl hij ook op dat moment de mogelijkheid heeft gehad om weg te lopen of om hulp te roepen. Hier heeft verdachte welbewust niet voor gekozen en hij is wederom de confrontatie aangegaan. De verklaring van verdachte dat de aangever heeft geprobeerd om hem te slaan, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Verder is relevant dat verdachte nimmer een wapen heeft gezien bij de aangever. Dat de aangever volgens verdachte naar iets in zijn auto heeft gezocht, is onvoldoende om redelijkerwijs in de veronderstelling te mogen verkeren dat verdachte zich tegen de aangever moest verdedigen. Dat maakt dat er geen sprake was van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dat van een noodweersituatie niet kan worden gesproken. Ook het beroep op putatief noodweer wordt verworpen.
Omdat verdachte geen beroep op (putatief) noodweer toekomt, kan ook een beroep op (putatief) noodweerexces niet slagen. Het verweer van de raadsvrouw wordt op dit punt verworpen.
Er is dus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één (1) jaar. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd met uitzondering van de inspanningsverplichting.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de poging tot doodslag komt en van oordeel is dat er aan verdachte een straf dient te worden opgelegd, geen langere gevangenisstraf op te leggen dan een gevangenisstraf van twaalf (12) maanden waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de zware mishandeling komt, heeft de raadsvrouw bepleit om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met aftrek van voorarrest. Aan de proeftijd kunnen de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd met uitzondering van de inspanningsverplichting.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft naar aanleiding van een verkeersruzie en nadat hij zich op meerdere momenten aan die situatie had kunnen onttrekken de confrontatie opgezocht en een stanleymes uit zijn tas gepakt. Hij heeft daarmee op zeer lichtzinnige wijze meerdere zwaaiende bewegingen in de richting van de aangever gemaakt waardoor de aangever letsel in zijn gezicht heeft overgehouden.
Dit is een zeer ernstig strafbaar feit, waarbij verdachte door zijn handelen op ernstige wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Uit de vordering tot schadevergoeding en de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring volgt dat het incident een grote impact heeft (gehad) op het leven van de aangever en dat hij hier nog dagelijks de gevolgen van ondervindt. De aangever heeft namelijk last van PTSS-klachten en ervaart verschillende emoties zoals woede, frustratie, angst en verdriet. De aangever wordt bovendien dagelijks aan het incident herinnerd door de blijvende littekens in zijn gezicht. Daarnaast versterken dergelijke feiten ook in hoge mate gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 9 december 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 4 juni 2021. Hieruit blijkt onder meer dat het niet duidelijk is wat als risicofactor ten aanzien van het delict kan worden aangemerkt. Er is geen sprake van een delictpatroon ten aanzien van geweld. Ook lijkt er geen sprake te zijn van psychische problemen, agressieregulatieproblematiek, of een pro-criminele houding bij verdachte. Verdachte toont berouw en lijkt zelf niet goed te weten hoe het zover heeft kunnen komen. Omdat verdachte zelf niet goed kan inschatten hoe het ten laste gelegde heeft kunnen gebeuren ziet de reclassering reden en mogelijkheden om dit verder te onderzoeken. De reclassering adviseert daarom om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht, gedragsinterventie en inspanningsverplichting.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Kortom, enerzijds rechtvaardigen de ernst van het feit en de impact daarvan op het slachtoffer een langdurige gevangenisstraf. Anderzijds is verdachte niet eerder voor een geweldsmisdrijf veroordeeld en ziet de reclassering mogelijkheden om hem te helpen. De rechtbank vindt het ook noodzakelijk dat verdachte begeleiding van de reclassering krijgt, omdat hij op een behoorlijk gewelddadige manier heeft gereageerd op een onbeduidende verkeerstwist.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles overwegende zal de rechtbank daarom aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van twaalf (12) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee (2) jaar. Met name het reclasseringsadvies vormt aanleiding om een deel van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen en om aan de proeftijd bijzondere voorwaarden te verbinden. Gelet op het feit dat het reclasseringsadvies geen toelichting ten aanzien van de inspanningsverplichting heeft gegeven, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte deze bijzondere voorwaarde op te leggen.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp inbeslaggenomen:
1. 1 STK Mes (Omschrijving: G6035682, Blauw, merk: Stanleymes)
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp zoals vermeld onder nummer 1 op de beslaglijst dient verbeurd te worden verklaard, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan.

9.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft (na wijziging daarvan ter zitting) een bedrag van € 12.277,81 gevorderd, bestaande uit € 1.277,81 aan materiële schade en € 11.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor € 1.094,48 aan materiële schade en € 11.000,- aan immateriële schade dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is ten aanzien van dit bedrag voldoende onderbouwd. Voor het overige bedrag dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft de materiële schade die ziet op de kilometervergoeding en het eigen risico voor ziektekosten reëel geacht en die kunnen daarom volgens haar worden toegewezen. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering voor zover die ziet op de materiële schade van de broek en de bodywarmer niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze kosten niet voldoende zijn onderbouwd. Verder heeft zij verzocht om de vordering ten aanzien van het vest te matigen. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering te matigen, gelet op soortgelijke zaken en het eigen aandeel van de benadeelde partij.
De rechtbank overweegt dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is voor zover die ziet op de materiële schade van de kilometervergoeding en het eigen risico van de ziektekosten niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schade voldoende onderbouwd en zal deze worden toegewezen voor een bedrag van respectievelijk € 33,38 en € 839,48. De rechtbank overweegt verder dat de schade aan de bodywarmer en het vest is onderbouwd, maar dat die niet gelijk is aan de prijs die op de overgelegde kassabonnen is vermeld. De bon van de bodywarmer, waarop is genoteerd dat het een bodywarmer van het merk Armani betreft, komt niet overeen met de foto in het dossier van de bodywarmer die aangever droeg, waarop het merk van G-Star is waar te nemen. Bovendien dient niet de nieuwwaarde maar de dagwaarde van kleding te worden vergoed. Om die redenen zal de rechtbank de gevorderde materiële schade ten aanzien van de bodywarmer en het vest schatten op een bedrag van respectievelijk € 75,- en € 50,-. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de broek afwijzen, omdat niet voldoende is onderbouwd dat deze door het strafbare is beschadigd of onbruikbaar is geworden.
De rechtbank overweegt verder dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt, indien de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast door het oplopen van lichamelijk letsel of dat de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat de benadeelde partij door verdachte in zijn gezicht is gesneden en hij daardoor letsel heeft opgelopen.
Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is verder sprake, indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Om voor vergoeding in aanmerking te komen moeten door de benadeelde partij voldoende concrete gegevens worden aangevoerd, waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Volgens de rechtbank is in dit geval op basis van de aard van het feit, de slachtofferverklaring en de e-mail van de psycholoog evident dat bij de benadeelde partij ook psychisch letsel is ontstaan. De hoogte van de vordering ten aanzien van de immateriële schadevergoeding is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden (dat hij PTSS-klachten heeft, verschillende emoties ervaart zoals woede, frustratie, angst en verdriet en blijvend littekens in zijn gezicht heeft, waardoor hij dagelijks aan het bewezenverklaarde feit wordt herinnerd) en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 4.000,-.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 4.997,86 bestaande uit € 997,86 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 4.997,86 te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, wordt vervangende gijzeling opgelegd voor de duur van 59 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
Poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 Veroordeelde meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres Weesperzijde 70 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie I-respect of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressieregulatie. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeftaan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering de
opdrachtals bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht
toezicht te houdenop de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Verklaart
verbeurd:
1. STK Mes (Omschrijving: G6035682, Blauw, merk: Stanleymes).
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij [slachtoffer]
gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 4.997,86(
vierduizendnegenhonderdzevenennegentig euro en zesentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 maart 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening, bestaande uit € 997,86 (negenhonderdzevenennegentig euro en zesentachtig eurocent) aan materiële schade en € 4.000,- (vierduizend euro) aan immateriële schade.
Wijst de vordering voor het overige aan materiële schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige aan immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting opten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 4.997,86 (vierduizendnegenhonderdzevenennegentig euro en zesentachtig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 maart 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 59 (negenenvijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. S.F. Coskun en M.E. Niemeijer, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 januari 2022.