3.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende en gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Situatie 1
Verdachte staat als bestuurder van een auto voor het stoplicht op de Meer en Vaart in Amsterdam voorgesorteerd om linksaf te slaan de Osdorper Ban op. De aangever rijdt achter verdachte en heeft hem in de bocht via de rechterkant ingehaald, omdat hij naar eigen zeggen was geïrriteerd door het rijgedrag van verdachte. Hierna zijn de aangever en verdachte rechts afgeslagen naar de Notweg. Om zijn bestemming te bereiken moest verdachte daarna eigenlijk naar de Klarenburg afslaan. In plaats daarvan is hij achter de aangever, die zijn weg op de Notweg vervolgde, aan gereden. Ter terechtzitting heeft verdachte hierover verklaard dat hij de aangever op zijn rijgedrag wilde aanspreken en hij daarom achter hem aan is gereden. Uit het dossier is gebleken dat de aangever ook heeft opgemerkt dat verdachte achter hem aan is gereden. Op het moment dat de aangever zijn auto op de kruising van de Notweg en Ookmeerweg, vlakbij de moskee, tot stilstand heeft gebracht, heeft verdachte het voertuig gepasseerd. Ter terechtzitting heeft verdachte hierover verklaard dat hij de aangever niet meer wilde aanspreken, omdat hij zich had bedacht. Hierna is de aangever achter verdachte aan gereden.
Vanaf dit moment lopen de verklaringen van verdachte en de aangever omtrent het conflict en de toedracht van het incident uiteen.
Situatie 2
Op de plaats waar de Klarenburg de hoek omgaat (bij de hoofdingang van de flat), heeft verdachte zijn auto tot stilstand gebracht, waarna ook de aangever zijn auto stil zette. Beiden zijn uitgestapt en er heeft een agressieve woordenwisseling tussen hen plaatsgevonden. Verdachte heeft hierover verklaard dat er over en weer naar elkaar is gescholden. Verder heeft hij verklaard dat het leek alsof de aangever wilde gaan vechten en dat aangever dat ook heeft gezegd. Er is volgens verdachte geen sprake van een handgemeen geweest. Vervolgens heeft de aangever zijn auto geparkeerd op de plaats waar de Klarenburg de hoek omgaat. Verdachte heeft de auto van de aangever gepasseerd en zijn auto aan het einde van de doodlopende kant van de Klarenburg geparkeerd. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het passeren heeft gezien dat de aangever in zijn auto zijn jas heeft uitgedaan en dat het leek alsof hij naar iets in zijn auto zocht.
Ook aangever heeft een woordenwisseling beschreven. Verder heeft hij verteld dat verdachte hem daarbij heeft geslagen. Verdachte ontkent dit.
Situatie 3
Verdachte heeft vervolgens verklaard dat hij in de richting van de plek waar de aangever zijn voertuig heeft geparkeerd, heeft gekeken en dat hij heeft gezien dat de aangever zijn kant op kwam lopen. Verdachte is vanaf de doodlopende kant van de Klarenburg in de richting van de aangever gelopen, omdat hij naar eigen zeggen daar naartoe moest om zijn bestemming te bereiken. De aangever heeft verklaard dat zij naar elkaar toe liepen en elkaar halverwege op de Klarenburg hebben getroffen. Verdachte heeft verklaard dat de aangever - toen hij verdachte op ongeveer anderhalf à twee meter genaderd was - naar hem toe kwam sprinten en dat de aangever gelijk naar hem heeft uitgehaald. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens het mes uit zijn tas heeft gepakt en één à twee zwaaiende bewegingen daarmee in de richting van het gezicht van de aangever heeft gemaakt. De aangever heeft verklaard dat hij verdachte niet heeft geslagen en dat verdachte, op het moment dat zij tegenover elkaar stonden, met zijn rechterhand met het mes in zijn richting heeft gezwaaid.
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen en voornoemde feiten en omstandigheden is gebleken dat verdachte en aangever onenigheid hebben gekregen in het verkeer. Vervolgens hebben zij elkaar in drie te onderscheiden situaties gepasseerd of ontmoet. Verdachte heeft bij de laatste confrontatie met een stanleymes, dat hij uit zijn tas heeft gepakt, meerdere zwaaiende bewegingen richting het gezicht van de aangever gemaakt. De aangever is hierdoor meerdere keren in zijn gezicht geraakt. Daarnaast heeft verdachte ook de achterkant van de bodywarmer van de aangever geraakt gelet op de twee sneeën in de stof van die bodywarmer.
Opzet
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bij verdachte sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever.
Er is in deze zaak geen reden om te denken dat verdachte de bedoeling had aangever te doden (geen vol opzet). De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zou komen te overlijden (voorwaardelijk opzet).
In het gezicht van de aangever zijn drie snijwonden op respectievelijk de kin, de onderlip en de linker wang geconstateerd. De eerste snijwond liep afbuigend vanaf de rechteronderkant van de kin tot in de richting van de linker mondhoek. De wond op de onderlip is een hoefijzervormige huidbeschadiging. De derde wond is een schuin verlopende snijwond op de linkerwang. Volgens de forensisch arts is het onwaarschijnlijk dat deze drie wonden in één snijdende beweging zijn gemaakt. De rechtbank concludeert daaruit dat verdachte minstens twee keer met het mes een zwaaiende of snijdende beweging moet hebben gemaakt. Uit de letselrapportage volgt ook dat de wonden slechts enkele centimeters van de hals waren verwijderd. Hier komt bij dat een stanleymes naar zijn aard een zeer scherp voorwerp is. Voorafgaand aan voornoemde handeling heeft een verkeerstwist en een woordenwisseling tussen verdachte en de aangever plaatsgevonden. Het is daarom aannemelijk dat op het moment dat verdachte en de aangever elkaar nogmaals treffen (situatie 3) er sprake is van een verhitte en dynamische situatie. Het is ook te verwachten dat de aangever zich tegen de aanval met het stanleymes zou verdedigen. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij zwaaiende bewegingen met het mes heeft gemaakt. De rechtbank begrijpt hieruit dat die bewegingen ongecontroleerd zijn geweest. Als het mes de aangever slechts enkele centimeters lager had geraakt, zou zijn hals en/of nek zijn getroffen. In die halsstreek bevinden zich grote slagaders die niet door andere structuren worden beschermd. De kans dat verdachte de aangever zou verwonden op een plek waar zich vitale aders bevinden was gelet op die omstandigheden en deze handelswijze naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.
De rechtbank komt ten aanzien van de handeling dat verdachte één of meerdere zwaaiende beweging(en) in de richting van de rug van de aangever heeft gemaakt tot een ander oordeel en overweegt hiertoe als volgt. Uit het dossier is gebleken dat er twee sneeën in de stof van de bodywarmer zijn aangebracht. Het stanleymes is niet volledig door de stof van de bodywarmer gekomen, waardoor de rug van de aangever niet is geraakt. De rechtbank is van oordeel dat het maken van één of meerdere zwaaiende beweging(en) met een stanleymes in de richting van de rug niet per se leidt tot voorwaardelijk opzet op de dood van een persoon. In de romp bevinden zich weliswaar kwetsbare en vitale organen van het menselijk lichaam en belangrijke (slag)aderen, maar de romp wordt aan de rugzijde door de ribbenkast beschermd. In onderhavig geval heeft de aangever een bodywarmer met daaronder een vest gedragen en deze kledingstukken hebben voor extra bescherming van de rug en onderliggende organen en (slag)aderen gezorgd. Er is voorts geen informatie over de exacte locatie van de twee sneeën ten opzichte van vitale organen of (slag)aderen. De rechtbank acht – net zoals de verdediging – de kans dat de aangever door één of meerdere zwaaiende beweging(en) met het stanleymes in de richting van de rug van die aangever zou komen te overlijden niet aannemelijk.
Verdachte moet – evenals ieder ander weldenkend persoon – op de hoogte zijn geweest dat het met een stanleymes maken van meerdere zwaaiende bewegingen richting het gezicht en de hals en/of keel van de aangever, in een verhitte en ongecontroleerde situatie, kan leiden tot de dood van die aangever. Uit de aard van deze gedragingen van verdachte volgt dat hij de aanmerkelijke kans dat de aangever op een vitale plek zou worden geraakt – en daarmee zou komen te overlijden – ook bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft dit risico op de koop toegenomen en hij heeft daarmee het voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever gehad. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.