ECLI:NL:RBAMS:2022:167

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
C/13/708574 / KG ZA 21-849
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hervatting omgangsregeling en belcontact tussen ouders na scheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2022 een eindvonnis uitgesproken in een kort geding tussen een man en een vrouw, die beide ouders zijn van kinderen. De vrouw was eerder veroordeeld tot het nakomen van een omgangsregeling, maar had deze niet nageleefd. De voorzieningenrechter heeft in dit vonnis de vrouw opnieuw veroordeeld tot medewerking aan de omgangsregeling en aan een bel- en informatieregeling. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder geadviseerd dat de omgang met de vader zo spoedig mogelijk hervat moest worden, en dat de vrouw haar medewerking daaraan moest verlenen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw zonder goede redenen de hervatting van de omgang verhindert en heeft daarom de vrouw veroordeeld tot nakoming van de afspraken die in het ouderschapsplan zijn vastgelegd. Het eerstvolgende omgangsmoment is vastgesteld op 23 januari 2022. Daarnaast is de vrouw veroordeeld om de man te informeren over belangrijke zaken met betrekking tot de kinderen en om een dwangsom te betalen als zij niet aan de veroordelingen voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familiezaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/708574 / KG ZA 21-849 IHJK/MAH
Eindvonnis in kort geding van 20 januari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 21 oktober 2021 en eiswijziging van 2 november 2021,
advocaat mr. C.C.B. Boshouwers te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. van Uden te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
In deze zaak is op 30 november 2021 een tussenvonnis gewezen. Voor de daaraan voorafgaande procedure wordt verwezen naar dat vonnis.
1.2.
In het tussenvonnis heeft de voorzieningenrechter:
- de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) verzocht uiterlijk 3 januari 2022 aan de voorzieningenrechter te berichten wat de stand van zaken is met betrekking tot de omgang en de belregeling en wat het advies is voor het vervolg, en
- iedere verdere beslissing aangehouden.
1.3.
De griffie heeft het aanvullend advies van de Raad, (naar de voorzieningenrechter aanneemt: abusievelijk) gedateerd 24 december 2021, op 5 januari 2022 ontvangen en dezelfde dag per e-mail doorgezonden aan (de advocaten van) partijen. De man heeft op 11 januari 2022 en de vrouw op 12 januari 2022 per e-mail gereageerd.
1.4.
Op 13 januari 2022 is aan partijen bericht dat (eind)vonnis is bepaald op 20 januari 2022. Op zondag 16 januari 2022 heeft de griffie nog een uitvoerige e-mail van de man (niet van zijn advocaat) ontvangen. Die is terzijde gelegd, omdat de zaak al voor vonnis stond.

2.De feiten

2.1.
In aanvulling op de feiten zoals beschreven in het tussenvonnis wordt van het volgende uitgegaan.
2.2.
Het aanvullend advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 januari 2022 luidt, voor zover van belang:
“Het OKT belt op 23 december 2021 naar de RvdK. De heer [naam 1] heeft [naam 2]
inmiddels vervangen. Het OKT meldt dat de omgang met vader nog niet is opgestart. De heer [naam 1] geeft aan twee gesprekken met ouders te hebben gevoerd, maar niet verder te komen met moeder. Moeder geeft aan dat de kinderen vader niet willen zien en moeder verwacht dat er eerst onderzoek plaats vindt bij vader omdat zij zich zorgen maakt om de kinderen bij vader. Vader is het hier niet mee eens. De kinderen hebben eerder aangegeven dat zij tijd met vader willen doorbrengen en niet met oma vz. De kinderen gaven aan dat vader hen naar oma vz bracht. Ouders zijn volgens de heer [naam 1] ambivalent en onvoorspelbaar waardoor er geen ritme is voor de kinderen en zij niet weten waar zij aan toe zijn. Er zijn veel verwijten naar elkaar.
Het OKT vindt het van belang dat er onderzocht wordt wat de kinderen vinden, willen en dat er gekeken wordt naar wat hiervoor nodig is. De kinderen krijgen nu de spanningen en ruzies tussen ouders mee en zijn hier getuige van. Daarnaast is
het goed om te bekijken wat ouders nodig hebben, het lukt hen onvoldoende om goed te communiceren met elkaar. Het OKT geeft aan volgende week een gesprek te willen voeren met ouders met de Jeugdbescherming erbij.
(…)
De RvdK heeft vervolgens op 23 december 2021 contact gezocht met de heer [naam 3] van Jeugdbescherming. Hij is door het OKT verzocht aan te sluiten bij het volgende gesprek met ouders. Met de heer [naam 3] heeft de RvdK besproken dat de verwachting is dat zij vanaf nu (in drangkader) betrokken zijn bij dit gezin. Dat zij in het volgende gesprek aan ouders zullen aangeven dat de omgang van start gaat. En dat Jeugdbescherming mee zal gaan kijken naar wat de kinderen hier in nodig hebben. Daarnaast heeft de RvdK aangegeven van Jeugdbescherming te verwachten dat zij de RvdK op de hoogte stellen als dit niet goed verloopt en verwacht dat er in dat geval een verzoek tot onderzoek bij de RvdK ingediend wordt.
Op 3 januari 2022 ontvangt de RvdK een mail van de heer [naam 3] met het verloop van de contacten sinds 23 december 2021. De heer [naam 3] meldt het volgende:
Het is JB niet gelukt om de omgang met moeder vlot te trekken.
De patstelling blijft en de kinderen worden belast door de spanningen tussen ouders.
Op 23-12-2021 heeft collega [naam 1] (OKT), ouders telefonisch gesproken en per mail uitgenodigd, voor een fysiek voorwaardengesprek op 29-12-2021 bij Jeugdbescherming.
Op 27-12-2021, informeert dhr. [naam 1] mij het volgende; mevr [gedaagde] , heeft mij net gebeld met de mededeling dat zij niet wil komen naar het gesprek aanstaande woensdag samen met haar ex-man. Ze is bang voor haar veiligheid zegt ze. Wel staat ze open voor een gesprek alleen met ons.
Naar aanleiding van bovenstaande, mailt Jeugdbescherming de moeder op 28-12- 2021 het volgende; Geachte mevrouw [gedaagde] ,
Dhr. [naam 1] heeft mij geïnformeerd, dat u wel met Jeugdbescherming en het OKT in gesprek wil gaan, maar niet met de vader van uw kinderen.
Reden hiervoor is, omdat u bezorgd bent over uw veiligheid. Op basis van het voorafgaande wil ik u informeren:
-dat Jeugdbescherming de beschikking heeft van beveiliging; zowel voor, tijdens en na het gesprek.
-Fijn, dat u met Jeugdbescherming in gesprek wilt gaan.
-Omdat op basis van dit gesprek, jeugdbescherming een besluit moet nemen, of uw zaak opgeschaald dient te worden naar de Raad voor de Kinderbescherming. Om u tegemoet te komen aangaande uw veiligheid, heb ik onze beveiliging geïnformeerd, en zal het gesprek met u gescheiden plaatsvinden.
Ik verwacht u op de 29e om 13 uur op kantoor bij Jeugdbescherming, waar ik u zal opvangen en begeleiden naar een gespreksruimte.
Op 29-12-2021 verschijnt alleen de vader op de afspraak bij Jeugdbescherming. De moeder is afwezig zonder af bericht. Opvallend hierbij is dat de vader bij binnenkomst bij Jeugdbescherming, aangeeft dat hij niet met de moeder geconfronteerd wil worden omdat hij bang is voor agressie van de moeder naar hem. Met de vader hebben wij vervolgens een uitvoerig en open gesprek gehad. Waarbij het ons opvalt, dat wij bezorgd zijn over zijn draagkracht/welzijn; vader maakt op ons een overbelaste indruk; is erg verdrietig dat hij zijn kinderen mist,
neigt tot oeverloos ratelen en herhalen. Wel is hij hierop aanspreekbaar.
Aan het einde van de middag, neemt de moeder telefonisch contact op met jeugdbescherming. Moeder geeft aan “dat de mail van Jeugdbescherming haar was ontgaan en dat zij nog op een tel van dhr. [naam 1] wachtte”?
Het doel van het gesprek aangegeven, waarop moeder zei’ dat zij akkoord ging met de omgang”.
Aangezien JB merkte, dat er sprake was van taalproblematiek en ik dit niet wilde overhaasten, heb ik met moeder voorgesteld om op 30-12-2021 een afspraak te plannen middels beeldbellen met een tolk en dhr. [naam 1] .
30-12-2021 Microsoft teams overleg met tolk, moeder en dhr. [naam 1] . Dit was teleurstellend, omdat moeder terug kwam op haar besluit om mee te werken aan de omgang, en veelal in herhaling viel om haar besluit te bekrachtigen.
Moeder vindt het contact met haar kinderen met vader onveilig, terwijl zij zich liet ontvallen dat ze vader onlangs gevraagd had of hij de kinderen kon opvangen omdat zij te maken had met Corona en dat vader dit had geweigerd?
De manier hoe moeder zich presenteerde, baarde ons zorgen; moeder maakt een emotioneel overbelaste indruk, was niet open voor argumentatie van de hulp en zet willens en wetens alle kaarten in op een uitspraak van de rechtbank.
(…)
De RvdK wil hierbij nogmaals benadrukken dat van beide ouders een andere houding verwacht wordt. In het ouderschapsplan is de omgang door ouders zelf vastgesteld. De RvdK ziet geen reden om hier van af te wijken. De verantwoordelijkheid ligt bij ouders om dit op een voor de kinderen verantwoorde wijze vorm te geven. Als zij dit niet zelf kunnen, geeft dat op zichzelf niet; dan kunnen zij hulp krijgen.
Echter zoals de RvdK in het vorige advies al aangaf: de omgang moet zo spoedig mogelijk worden hervat en het diskwalificeren van elkaar is beschadigend voor de kinderen en dat moet stoppen. Wanneer dit niet gebeurt en ouders accepteren onvoldoende de aangeboden hulp, zal de RvdK maatregelen overwegen om de kinderen hierin te beschermen.
Op basis van hetgeen het OKT aangeeft, dat het de kinderen om tijd met hun vader te doen is en niet met oma vz geeft de RvdK hierbij aan dit te onderschrijven, mocht hiervan sprake zijn. Het gaat om de omgang met vader. Vader heeft hierbij de verantwoordelijkheid om de tijd die hij met zijn kinderen heeft zelf met hen door te brengen en hen niet elders onder te brengen.
Daarnaast heeft de RvdK op de Kort Geding zitting aangegeven dat het argument dat de kinderen niet willen, op zichzelf geen steekhoudend argument is. Het neerleggen van de verantwoordelijkheid voor het al dan niet plaats vinden van de omgang door moeder bij de kinderen is niet in hun belang en schadelijk voor hun ontwikkeling. Dat de hulpverlening betrokken moet worden bij het verdere verloop van de omgang om te kijken hoe het voor de kinderen beter kan verlopen is voor de RvdK wel duidelijk.
Op basis van het voorgaande adviseert de RvdK de Rechtbank de omgang te laten herleven in het weekend van 15/16 januari 2022 zoals afgesproken in het ouderschapsplan onder regie van Jeugdbescherming Amsterdam.
Daarnaast verzoekt de RvdK aan Jeugdbescherming om als dit advies door ouders niet opgevolgd wordt, bij de RvdK onverwijld een Verzoek tot Onderzoek in te dienen, zodat de RvdK onderzoek kan doen en indien nodig de Kinderrechter om een maatregel kan verzoeken.
Dit advies is tot stand gekomen na consult van mw. drs. P. Brouwer, gedragsdeskundige.”

3.Het geschil

3.1.
De eis en het verweer van partijen zijn beschreven in het tussenvonnis.
3.2.
Op de – ook in hun schriftelijke reacties van 11 en 12 januari 2022 ingenomen – standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Mede onder verwijzing naar hetgeen in het tussenvonnis van 30 november 2021 is overwogen, oordeelt de voorzieningenrechter in dit eindvonnis als volgt.
4.2.
Het aanvullend advies van de Raad is duidelijk: de omgang tussen de man en kinderen dient zo spoedig mogelijk te worden hervat en wel onder regie van Jeugdbescherming Amsterdam. Als dit niet spoedig van de grond komt zal de Raad - na onderzoek - de kinderrechter indien nodig om een maatregel verzoeken, zo begrijpt de voorzieningenrechter.
4.3.
Uit de brief van de Raad van 5 januari 2022 blijkt dat de vrouw de hervatting van de omgang - zonder goede redenen - verhindert. Zij zal daarom tot medewerking worden veroordeeld. Het eerstvolgende omgangsmoment zal zijn a.s. zondag 23 januari 2022 van 10:00 tot 18:00 uur. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat partijen zich houden aan de instructies van Jeugdbescherming.
4.4.
De voorzieningenrechter merkt in navolging van de Raad op dat het gaat om de omgang met de man zelf. Uiteraard mag hij zijn kinderen ook in contact brengen met zijn familie en mag hij ze in uitzonderingsgevallen, als dat nodig is, elders onderbrengen, maar het uitgangspunt is dat de man de tijd die hij met zijn kinderen heeft zelf met hen doorbrengt.
4.5.
De (advocaat van de) vrouw stelt nog in haar schriftelijke reactie van 12 januari 2022 dat er op 7 januari 2022 telefonisch contact is geweest tussen de politie en de Raad omtrent nieuwe feiten en omstandigheden. Welke feiten en omstandigheden dit zijn, vermeldt zij niet. De vrouw is benieuwd of dit contact voor de Raad wellicht reden is om het voorliggende advies te herzien en verzoekt de voorzieningenrechter daarover bij de Raad navraag te doen en daarna pas vonnis te wijzen. De voorzieningenrechter ziet in dit onduidelijke en niet onderbouwde verzoek geen aanleiding om de zaak nog langer aan te houden. De Raad heeft hierover ook geen contact opgenomen met de voorzieningenrechter. Verdere obstructie en vertraging moet worden vermeden; de omgang dient zo spoedig mogelijk te worden hervat.
4.6.
Tijdens de zitting van 4 november 2021 heeft de vrouw verklaard geen bezwaar te hebben tegen de door de man gevorderde bel-en informatieregeling. De man stelt in zijn schriftelijke reactie van 11 januari 2022 dat zij een en ander echter niet nakomt, hoewel hij zijn telefoonnummers en e-mailadres direct na de zitting aan de vrouw heeft doorgegeven (en inmiddels ook medewerking heeft verleend aan de aanvraag van de paspoorten van de kinderen). Een en ander is door de vrouw niet weersproken. Over de belregeling stelt zij in haar schriftelijke reactie van 12 januari 2022: “Overigens wordt in dit advies al helemaal niet meer gesproken over de belregeling. Welke nu partijen beide hebben aangegeven niets meer met elkaar van doen te willen hebben c.q. niet meer te willen communiceren sowieso thans onuitvoerbaar lijkt te zijn geworden.”.
4.7.
De Raad heeft geen advies uitgebracht over de bel-en informatieregeling, maar omdat het in het belang van de kinderen wordt geacht dat ook daaraan uitvoering wordt gegeven, zal de vrouw tot medewerking aan de bel-en informatieregeling worden veroordeeld. Wat het bellen betreft is het uitgangspunt dat de man iedere woensdag van 17:00 tot 17:30 uur belt met de kinderen, maar om nieuwe problemen (en daarmee extra belasting voor de kinderen) te voorkomen dienen de ouders zich ook bij het bellen te houden aan de door Jeugdbescherming te bepalen tijden en wijze (vgl. het tussenvonnis, r.o. 4.3).
4.8.
Aan deze veroordelingen zullen nu - gezien de voorgeschiedenis en anders dan in het vorige kort geding - wel dwangsommen worden gekoppeld als prikkel tot nakoming. De gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt en gemaximeerd als vermeld in de beslissing.
4.9.
De proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, zoals gebruikelijk in familiezaken. Er is geen aanleiding om in deze zaak af te wijken van deze hoofdregel.
4.10.
Een kopie van dit vonnis zal gezonden worden naar de Raad, die – naar de voorzieningenrechter aanneemt – het OKT en Jeugdbescherming zal informeren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw tot hervatting en nakoming, onder regie van Jeugdbescherming Amsterdam, van de zorg- en contactregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan dat deel uitmaakt van de beschikking van 25 november 2020, met dien verstande dat het eerstvolgende omgangsmoment van de man met de kinderen zal zijn zondag 23 januari 2022 van 10:00 uur tot 18:00 uur en zo verder elke zondag,
5.2.
veroordeelt de vrouw tot onvoorwaardelijke medewerking, met ingang van woensdag 26 januari 2022, aan belcontact tussen de man en de kinderen op woensdagmiddag op de door Jeugdbescherming Amsterdam te bepalen tijden en wijze,
5.3.
veroordeelt de vrouw om, uiterlijk met ingang van een week na dit vonnis, eenmaal per 14 dagen aan de man een e-mail te sturen met daarin alle belangrijke aangelegenheden die de kinderen betreffen, waaronder hun ontwikkeling, hun gezondheid, de schoolgang en prestaties, sport en overige hobby's, hun vriendjes en vriendinnetjes en hun algemene welzijn,
5.4.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere keer dat zij niet aan een van de in 5.1 tot en met 5.3 uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van (in totaal) € 10.000,00 is bereikt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MAH