ECLI:NL:RBAMS:2022:1659

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
C/13/706145 HA ZA 21-744
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst en bewijsvoering van handtekeningen

In deze zaak vordert de eiseres, Faro Italia S.R.L., nakoming van een vaststellingsovereenkomst waarin is afgesproken dat Van Beers B.V. 10% extra zou betalen over al haar bestellingen bij Faro, met een minimum van € 8000,00 per jaar. De gedaagden, Van Beers B.V. en een tweede gedaagde, ontkennen echter de ondertekening van deze overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat de inconsequente en niet onderbouwde stellingen van Faro niet voldoende zijn om aan te tonen dat de overeenkomst daadwerkelijk is ondertekend. De rechtbank stelt vast dat de gedaagden stellig hebben ontkend de overeenkomst te hebben getekend, wat betekent dat Faro de echtheid van de handtekeningen moet bewijzen. Aangezien Faro hierin niet is geslaagd, wordt de vordering afgewezen. De rechtbank veroordeelt Faro in de proceskosten van de gedaagden, die zijn begroot op € 7.646,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan op 14 maart 2022.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/706145 HA ZA 21-744
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 14 maart 2022
in de zaak van
FARO ITALIA S.R.L.,
gevestigd te Sommacampagna (Italië),
eiseres,
advocaat mr. C.A.M. Jansen te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN BEERS B.V.,
gevestigd te Kaatsheuvel,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.J.C. van Gelderen te Zeist.
Eiseres zal hierna Faro worden genoemd. Gedaagden zullen hierna Van Beers en [gedaagde 2] , en gezamenlijk Van Beers c.s., worden genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ingevolge het vonnis van deze rechtbank van 15 december 2021.
Tegenwoordig zijn mr. M.W. Speksnijder, rechter, en mr. I. Bensalah, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • de heer [naam 1] , medewerker van Faro (via videoverbinding),
  • de heer [naam 2] , [functie] van Faro (via videoverbinding),
  • mevrouw F. Timmer, tolk Italiaans (via videoverbinding),
  • mr. Jansen, voornoemd,
  • de heer [gedaagde 2] , voornoemd, [functie] van Van Beers B.V.,
  • mevrouw [naam 4] , echtgenote van de heer [gedaagde 2] en medewerker van Van Beers B.V.,
  • mr. Van Gelderen, voornoemd,
  • mr. A. Hosseini, kantoorgenoot van mr. Van Gelderen.
In deze zaak heeft vandaag een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De rechter heeft bepaald dat de uitspraak mondeling zal worden gedaan.
De rechter doet de volgende uitspraak.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Faro vordert nakoming van een vaststellingsovereenkomst, waarin partijen volgens Faro – kort samengevat – zijn overeengekomen dat Van Beers 10% extra zou betalen over al haar bestellingen bij Faro met een minimum van € 8000,00 per jaar (over een totale bestelwaarde van € 80.000,00) en dat [gedaagde 2] garant zou staan voor de nakoming van die verplichting (hierna: de Vaststellingsovereenkomst). Nu Faro het rechtsgevolg van deze in de Vastellingsovereenkomst gemaakte afspraken inroept, is het aan Faro om voldoende te stellen en onderbouwen dat die afspraken zijn gemaakt c.q. dat de Vaststellingsovereenkomst is gesloten.
1.2.
Het door Faro ter zake overgelegde document – een getekende overeenkomst, gedateerd juli 2020 – is op grond van artikel 156 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan te merken als een onderhandse akte. Een onderhandse akte heeft volgens artikel 157 lid 2 Rv dwingende bewijskracht tussen partijen. Dat houdt in dat er in beginsel, behoudens tegenbewijs, van wordt uitgegaan dat waar is wat er in de akte staat c.q. dat de afspraken die daarin staan daadwerkelijk zijn gemaakt.
1.3.
Van Beers en [gedaagde 2] betwisten evenwel dat de handtekeningen op deze overeenkomst van hen zijn. Artikel 159 lid 2 Rv bepaalt dat een onderhandse akte geen bewijskracht heeft, wanneer de ondertekening van die akte door de partij tegen wie de akte bewijs zou opleveren stellig wordt ontkend. In dat geval zal Faro, dat zich op de inhoud van de akte beroept, eerst de echtheid van de handtekening moeten bewijzen, voordat zij de akte als bewijsmiddel kan gebruiken. Voor toepasselijkheid van artikel 159 lid 2 Rv worden, naast een “stellige ontkenning” geen verdere eisen gesteld. Voldoende is dat de betrokkene met duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen verklaart dat de handtekening onder de akte niet de zijne is.
1.4.
De ontkenning van Van Beers c.s. is zonder meer duidelijk en ondubbelzinnig, en daarmee stellig als bedoeld in artikel 159 lid 2 Rv. Van Beers c.s. heeft Faro direct na ontvangst van de sommatie van Faro tot nakoming van de Vaststellingsovereenkomst op 5 juli 2021 meegedeeld dat zij niet bekend is met de Vaststellingsovereenkomst en deze niet heeft getekend.
1.5.
Faro weet dus al sinds 5 juli 2021 dat Van Beers en [gedaagde 2] de echtheid van de handtekeningen ontkennen. Faro heeft desondanks tot op heden nagelaten om onderzoek te laten doen naar de echtheid van de handtekeningen noch op een andere manier bewijs geleverd van de echtheid daarvan.
1.6.
Van Beers c.s. heeft daartegenover haar stelling, dat de handtekeningen op de vaststellingsovereenkomst niet van haar zijn, wel onderbouwd. Van Beers c.s. heeft daartoe toegelicht dat Van Beers in een zogenaamde “transferverklaring’ de eerder tussen Faro en Omniwear gemaakte afspraak om 10% extra te betalen bij bestellingen bij Faro – zonder minimale afname en/of garantstelling van [gedaagde 2] – van Omniwear heeft overgenomen. Dit wordt ondersteund door de overgelegde e-mailwisseling van 22 juni 2020, waaruit blijkt dat mevrouw [gedaagde 2] op die dag de door Van Beers ondertekende transferverklaring heeft toegezonden – en niet de ondertekende Vaststellingsovereenkomst, zoals Faro stelt –, en dat Faro die transferverklaring heeft ontvangen. In antwoord op de e-mail van mevrouw [gedaagde 2] van 22 juni 2020 heeft Faro dezelfde dag per e-mail inhoudelijk commentaar gegeven op de transferverklaring. De verklaring van de heer [naam 1] dat hij niet per e-mail heeft gereageerd op de e-mail van mevrouw [gedaagde 2] van 22 juni 2020 is daarmee in strijd. Zowel de heer [naam 1] , als de heer [naam 2] laten de transferverklaring in hun schriftelijke en mondelinge verklaringen achterwege, wat minst genomen reden geeft om te twijfelen aan de volledigheid van hun verklaringen. Die verklaringen worden, voor zover het gaat om het sluiten van de Vaststellingsovereenkomst en de ondertekening daarvan door Van Beers c.s., ook niet ondersteund door andere bewijsstukken, zoals e-mails of Whatsapp-berichten.
1.7.
Verder lijkt het er sterk op dat Faro de foto van de overeenkomst met Omniwear, die zij in reactie op de e-mail van Faro van 22 juni 20220 toestuurde om te laten zien dat de tekst hiervan gelijk was aan de transferverklaring, heeft weggehaald uit haar weergave van het Whatsapp-gesprek tussen de heer [naam 1] en mevrouw [gedaagde 2] . Voor het ontbreken van die foto in deze weergave, terwijl deze op het door Van Beers c.s. overgelegde screenshot van ditzelfde gesprek wel zichtbaar is, heeft Faro geen verklaring gegeven. Ook heeft Faro geen verklaring gegeven voor het feit dat op de “originele overeenkomst” die ter griffie is gedeponeerd slechts één “natte handtekening” staat. Dat de handtekening van Van Beers daarop een kopie is en de handtekening van [gedaagde 2] een originele, lijkt niet goed verenigbaar met de verklaring van de heer [naam 1] dat beide handtekeningen zijn gezet tijdens hetzelfde bezoek van de heer [naam 1] aan Van Beers in september 2020. Bovendien ondersteunt de uitkomst van het handtekeningenonderzoek dat Van Beers c.s. heeft laten uitvoeren, de stelling van Van Beers en [gedaagde 2] dat zij de Vaststellingsovereenkomst niet hebben ondertekend.
Conclusie en kosten
1.8.
De rechtbank is, samengevat, van oordeel dat de inconsequente en niet onderbouwde feitelijke stellingen van Faro – mede in het licht van het feit dat Faro al eerder heeft aangedrongen op een minimale aflossing/afname per jaar en Van Beers c.s. toen heeft aangegeven daarmee niet te kunnen instemmen – niet kunnen dienen ter onderbouwing van haar stelling dat de Vaststellingsovereenkomst is ondertekend door Van Beers en/of de heer [gedaagde 2] .
1.9.
Dat betekent dat de akte geen (dwingend) bewijs oplevert. Faro heeft niet gesteld dat zij op andere wijze kan bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat Van Beers minimaal € 8000,00 per jaar extra zou betalen en dat de heer [gedaagde 2] hiervoor garant zou staan. De door Faro gestelde grondslag voor haar vordering ontbreekt daarom en die vordering wordt dan ook afgewezen.
1.10.
Dat betekent dat Faro, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten zal worden veroordeeld. Van Beers c.s. heeft gevraagd om vergoeding van de daadwerkelijk door haar gemaakte proceskosten, omdat Faro in strijd met artikel 21 Rv niet alle feiten volledig en naar waarheid naar voren heeft gebracht. Van Beers c.s. meent dat Faro misbruik van procesrecht gemaakt.
1.11.
De Hoge Raad heeft meermaals geoordeeld dat een vordering tot vergoeding van alle proceskosten alleen toewijsbaar is in uitzonderlijke gevallen zoals in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan sprake zijn als een eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Hier moet volgens de Hoge Raad terughoudend mee om worden gegaan, gelet op het recht op toegang tot de rechter zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM.
1.12.
Faro is de procedure begonnen en heeft daarbij niet alle relevante feiten en omstandigheden naar voren gebracht. Faro heeft bijvoorbeeld verzwegen dat zij de transferverklaring van Van Beers c.s. heeft ontvangen en dat zij heeft gereageerd op de e-mail van mevrouw [gedaagde 2] van 22 juni 2020. Faro heeft zelfs met zoveel woorden te zeggen dat er niet per e-mail is gereageerd op de e-mail van [gedaagde 2] van 22 juni 2020. Ook lijkt het erop dat Faro onjuist heeft verklaard over het Whatsapp-gesprek van die dag en over de ondertekening van de Vaststellingsovereenkomst.
1.13.
Dit is op zichzelf, gezien de hierbij in acht te nemen terughoudendheid, onvoldoende om misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure op te leveren, zoals bedoeld door de Hoge Raad. Dat zou wel het geval zijn als voldoende is aangetoond dat Faro de handtekeningen heeft vervalst, maar het enkele feit dat
nietis aangetoond dat Van Beers de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend, wil niet zeggen dat
welis aangetoond dat Faro de handtekeningen onder die vaststellingsovereenkomst heeft vervalst. De deskundige die handtekeningenonderzoek heeft uitgevoerd is daarover ook niet stellig. De integrale proceskosten zullen daarom niet worden toegewezen.
1.14.
Wel is sprake van een schending van artikel 21 Rv, waaraan de rechtbank de gevolgen mag verbinden die zij geraden acht. Nu de rechtbank het aannemelijk vindt dat Van Beers c.s., als gevolg van het feit dat Faro niet alle relevante feiten volledig en naar waarheid heeft aangevoerd, meer kosten heeft moeten maken om verweer te voeren in deze procedure, ziet de rechtbank aanleiding om bij de berekening van de geliquideerde proceskosten uit te gaan van dubbele punten. Dat komt neer op 5 punten (1 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor de mondelinge behandeling en 0,5 punt voor het incident = 2,5 punten x 2 = 5 punten).
1.15.
De totale proceskosten aan de zijde van Van Beers c.s. worden aldus begroot op:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat
5.570,00(2,5 punten × tarief € 1.114,00 x correctiefactor 2)
Totaal € 7.646,00

2.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Faro in de proceskosten, aan de zijde van Van Beers c.s. tot op heden begroot op € 7.646,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Faro in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Faro niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.