In deze zaak vordert een alleenstaande man, [eiser], de voortzetting van de huurovereenkomst van de woning die zijn moeder huurde bij Ymere, na haar overlijden op 20 maart 2021. De man heeft van oktober 1998 tot eind 2004 met zijn ouders en zusje in de sociale huurwoning gewoond en is in 2010 bij zijn moeder ingetrokken. Na het overlijden van zijn moeder heeft hij Ymere verzocht om de huurovereenkomst voort te zetten, maar dit verzoek werd afgewezen. Ymere betwist dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding en stelt dat [eiser] niet in aanmerking komt voor een huisvestingsvergunning, die vereist is voor de voortzetting van de huur. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] niet voldoet aan de vereisten voor voortzetting van de huur en wijst de vorderingen in conventie af. In reconventie wordt [eiser] veroordeeld om de woning binnen vier maanden te ontruimen, omdat hij zonder recht of titel in de woning verblijft. De proceskosten worden aan [eiser] opgelegd, terwijl Ymere in de proceskosten van [eiser] wordt veroordeeld tot nihil. De beslissing is genomen door de kantonrechter en openbaar uitgesproken op 24 maart 2022.