ECLI:NL:RBAMS:2022:1636

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
C/13/713654 / KG ZA 22-125
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot benoeming derde bestuurder en informatieverstrekking in kort geding tussen aandeelhouders van een vastgoedonderneming

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vordert eiser, een aandeelhouder van de besloten vennootschap [gedaagde 5], dat gedaagden, waaronder de vennootschap zelf en haar bestuurders, worden geboden om de gevolgen van eerdere aandeelhoudersbesluiten ongedaan te maken. Deze besluiten betroffen de benoeming van een derde bestuurder en de wijziging van vertegenwoordigingsbevoegdheden binnen de vennootschap. Eiser stelt dat de gedaagden niet in het belang van de vennootschap handelen, maar vooral de belangen van de Israëlische vennootschap [gedaagde 7] behartigen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is bij de vorderingen, gezien de verstoorde verhoudingen tussen de aandeelhouders en de noodzaak om een onafhankelijke bestuurder te benoemen om de impasse te doorbreken. De rechter gebiedt gedaagden om binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis een nieuw aandeelhoudersbesluit te nemen, waarbij een derde, onafhankelijke bestuurder wordt benoemd. Tevens worden dwangsommen opgelegd voor het geval gedaagden niet aan het gebod voldoen. De vordering tot informatieverstrekking wordt afgewezen, omdat eiser geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde informatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/713654 / KG ZA 22-125 EAM/MAH
Vonnis in kort geding van 30 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] , Duitsland,
eiser bij dagvaarding van 22 februari 2022,
advocaten mr. M.C Leijten en mr. G.A. Smit te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te Soesterberg,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats 2] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 5] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 6] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagden 1 tot en met 6,
advocaten mr. R.J.W. Analbers en mr. C.M. Tjoa te Amsterdam
7. de rechtspersoon naar het recht van Israël
[gedaagde 7] LTD.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] , Israël,
8.
[gedaagde 8],
wonende te [woonplaats 3] , Israël,
gedaagden 7 en 8,
advocaten mr. M.E.C. Lok, mr. F.J. Haasjes en mr. E. van Dooren te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna ook worden genoemd:
- eiser: [eiser] ,
- gedaagden 1 tot en met 6: [gedaagden 1] , en
- gedaagden 7 en 8: [gedaagden 2]

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting op 9 maart 2022 waren aanwezig:
- [eiser] , bijgestaan door een tolk Duits (D. Hauschildt), met mr. Leijten en mr. Smit; aan de zijde van [eiser] waren verder als toehoorder aanwezig zijn Duitse advocaten C. Carstens en J. Weise,
- aan de kant van [gedaagden 1] : [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [naam] (head of legal bij gedaagde 6, [gedaagde 6] ), met mr. Analbers en mr. Tjoa,
- aan de kant van [gedaagden 2] : mr. Lok, mr. Haasjes en mr. Van Dooren.
1.2.
Op de zitting heeft [eiser] de dagvaarding en de eiswijziging toegelicht. Gedaagden hebben verweer gevoerd, aan de hand van twee tevoren ingediende conclusies van antwoord (een van [gedaagden 1] en een van [gedaagden 2] ). Alle partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Aan het eind van de zitting is de zaak pro forma aangehouden tot 11 maart 2022 voor overleg tussen partijen over een minnelijke oplossing. Mr. Leijten heeft vervolgens laten weten dat partijen er niet uit zijn gekomen en heeft vonnis gevraagd.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en de Israëlische vennootschap [gedaagde 7] Ltd. (gedaagde 7, hierna: [gedaagde 7] ) hebben omstreeks 2014 besloten gezamenlijk in Duits vastgoed te gaan beleggen en hebben daartoe eind 2014 de Nederlandse vennootschap [gedaagde 5] B.V. (gedaagde 5, hierna: [gedaagde 5] ) opgericht. [eiser] houdt ongeveer 32% van de aandelen in [gedaagde 5] en [gedaagde 7] ongeveer 34%. Zij hebben ieder 50% stemrecht. De resterende aandelen, ongeveer 33%, zijn stemrechtloos en in handen van een aantal Israëlische vennootschappen waarvan [gedaagde 7] de ‘general partner’ is en een aantal Israëlische investeerders de ‘limited partners’ zijn.
2.2.
[gedaagde 5] staat aan het hoofd van de [gedaagde 5] Groep en houdt – direct en indirect – aandelen in diverse Duitse werkmaatschappijen waarin het onroerend goed en het beheer ervan zijn ondergebracht. Tot deze projectvennootschappen behoren onder meer MORE Holding GmbH (hierna: MORE), M Objekt Real Estate Holding GmbH & Co. KG (hierna: MOREH) en MOD Verwaltungsgesellschaft mbH (hierna: MOD). [gedaagde 5] houdt alle aandelen in MORE. [gedaagde 5] en MORE zijn gezamenlijk de partners in MOREH, die op haar beurt alle aandelen houdt in MOD.
2.3.
Tot 4 oktober 2021 was [eiser] enig bestuurder van MORE. Het bestuur van MOD wordt sinds ongeveer juni 2015 gevormd door [eiser] en [gedaagde 8] (gedaagde 8, hierna: [gedaagde 8] ).
2.4.
In 2017 is trustkantoor [gedaagde 6] B.V. (gedaagde 6, hierna: [gedaagde 6] ) benaderd door [eiser] en [gedaagde 7] met het verzoek om voor [gedaagde 5] te voorzien in een domicilie, een statutair bestuurder en om een aantal administratieve en financiële diensten te verlenen. De afspraken zijn vastgelegd in een management overeenkomst van 1 mei 2017.
2.5.
Sinds 4 mei 2017 is [gedaagde 1] B.V. (gedaagde 1, hierna [gedaagde 1] ) enig bestuurder van [gedaagde 5] , zelfstandig bevoegd. Het bestuur van [gedaagde 1] wordt gevormd door [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] . [gedaagde 2] is mede-oprichter van en managing director bij [gedaagde 6] .
[gedaagde 5] , [gedaagde 1] en [gedaagde 6] zijn gevestigd op hetzelfde adres in Amsterdam.
2.6.
In 2021 is er onenigheid ontstaan tussen [eiser] enerzijds en [gedaagde 7] anderzijds met betrekking tot de [gedaagde 5] .
2.7.
Bij brief van 27 september 2021 heeft (de Duitse advocaat van) [gedaagde 7] aan [gedaagde 6] en [gedaagde 1] “in your capacity as sole director of [gedaagde 5] ” geschreven dat en welke malversaties door [eiser] waren gepleegd en daarbij verzocht om direct:
- een vertegenwoordiger van [gedaagde 7] te benoemen als gezamenlijk managing director van MOREH, en
- te zorgen dat de managing directors van MOD voortaan slechts gezamenlijk tekeningsbevoegd zijn.
In de brief staat verder onder meer:
”…as a director of [gedaagde 5] (…) you have direct and indirect control over the subsidiaries. (….) A failure to exercise this control through for example the voting and information rights could in a worst-case scenario even be considered mismanagement of the B.V. in and of itself.
The fact that there is no joint shareholders instruction in this case does not prevent you from taking action. The corporate interest of [gedaagde 5] (…) is at stake. (…)”
2.8.
Bij aandeelhoudersbesluit van 4 oktober 2021 heeft [gedaagde 5] als enig aandeelhouder van MORE (hierna: het MORE Oktoberbesluit), samengevat:
- [gedaagde 8] benoemd tot bestuurder van MORE naast [eiser] ,
- hen gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegd gemaakt,
- met dien verstande dat [gedaagde 8] zelfstandig bevoegd werd om MOREH te vertegenwoordigen in de AvA van MOD.
Het besluit is ondertekend door [gedaagde 2] , gevolmachtigd door [gedaagde 1] , vertegenwoordiger van [gedaagde 5] .
2.9.
Bij aandeelhoudersbesluit van 5 oktober 2021 heeft MOREH als enig aandeelhouder van MOD, samengevat, de zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid van de bestuurders ( [eiser] en [gedaagde 8] ) omgezet naar een gezamenlijke.
Het besluit is ondertekend door [gedaagde 8] , gevolmachtigd door MORE, vertegenwoordiger van MOREH.
2.10.
[gedaagde 1] en [gedaagde 6] zijn door [eiser] gesommeerd om het besluit/de besluiten ongedaan te maken, maar hebben daaraan geen gevolg gegeven.
2.11.
Op 24 december 2021 heeft [gedaagde 5] , als enig aandeelhouder van MORE, een aandeelhoudersbesluit genomen als gevolg waarvan, samengevat:
- [gedaagde 8] voortaan bevoegd is om MORE zelfstandig te vertegenwoordigen, terwijl [eiser] uitsluitend samen met een andere bestuurder bevoegd blijft.
2.12.
Eveneens op 24 december 2021 heeft [gedaagde 5] , als enig aandeelhouder van MORE, een tweede aandeelhoudersbesluit genomen waarin, samengevat, de zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde 8] wordt beperkt tot (in beginsel) informatierechten en toezicht.
2.13.
Bij aandeelhoudersbesluit van 26 december 2021 heeft MOREH als enig aandeelhouder van MOD de gezamenlijke vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gedaagde 8] omgezet naar een zelfstandige.
2.14.
Op 10 december 2021 respectievelijk 4 februari 2022 heeft [eiser] bij de rechtbank Saarbrücken (bodem)procedures aanhangig gemaakt tegen MOREH en MOD tot nietigverklaring van bovengenoemde aandeelhoudersbesluiten.
2.15.
Op een verzoek van [eiser] van 18 februari 2022 heeft de Rechtbank Saarbrücken, Duitsland, bij ‘besluit’ van 21 februari 2022 bij wijze van voorlopige voorziening:
- [gedaagde 8] verboden om nog op te treden als bestuurder van MOD en MORE Holding, op straffe van een dwangsom, en
- [eiser] gemachtigd om weer als zelfstandig bevoegd bestuurder op te treden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert:
I. [gedaagde 5] , [gedaagde 1] , [gedaagde 6] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ieder voor zich en/of gezamenlijk te gebieden om, binnen 48 uur na dit vonnis, de gevolgen van het besluit van 4 oktober 2021, bedoeld in 2.8, en het eerste besluit van 24 december 2021, bedoeld in 2.11, ongedaan te maken door middel van (het besluiten tot, althans het verlenen van volledige medewerking aan) het nemen van een nieuw aandeelhoudersbesluit in de vorm zoals overgelegd als Productie 37, al dan niet nadat daarin wijzigingen zijn aangebracht, althans door middel van (het besluiten tot, althans het verlenen van volledige medewerking aan) het nemen van een nieuw aandeelhoudersbesluit als gevolg waarvan naast [eiser] (enkel) een tweede onafhankelijke bestuurder in MORE wordt benoemd en beide bestuurders slechts gezamenlijk bevoegd zullen zijn om MORE te vertegenwoordigen;
II. [gedaagde 5] te verbieden om [gedaagde 8] en/of een andere direct of indirect aan [gedaagde 7] gelieerde (rechts)persoon als bestuurder van MORE te benoemen zolang niet in rechte is vast komen te staan dat [gedaagde 8] en/of een andere direct of indirect aan [gedaagde 7] gelieerde (rechts)persoon uitsluitend in het belang van de [gedaagde 5] handelt en/of heeft gehandeld;
III. [gedaagde 6] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] te verbieden om zo lang zij (indirect) bestuurder van [gedaagde 5] zijn, althans anderszins bij [gedaagde 5] zijn betrokken, namens [gedaagde 5] (aandeelhouders)besluiten te nemen, althans handelingen te verrichten, als gevolg waarvan [gedaagde 8] en/of een andere direct of indirect aan [gedaagde 7] gelieerde (rechts)persoon als bestuurder van MORE wordt benoemd zolang niet in rechte is vast komen te staan dat [gedaagde 8] en/of een andere direct of indirect aan [gedaagde 7] gelieerde (rechts)persoon uitsluitend in het belang van de [gedaagde 5] handelt en/of heeft gehandeld;
IV. [gedaagde 5] te verbieden om - afgezien van het onder I gevorderde - besluiten te nemen die direct of indirect ingrijpen in de vertegenwoordigingsbevoegdheid binnen MORE althans binnen de [gedaagde 5] voor zover dergelijke besluiten worden genomen op eenzijdig verzoek/instigatie/instructie van [gedaagde 7] en/of [gedaagde 8] zonder dat [eiser] daar vooraf in is gekend althans van op de hoogte is gebracht, en vice versa;
V. [gedaagde 6] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] te verbieden om zo lang zij (indirect) bestuurder van [gedaagde 5] zijn, althans anderszins bij [gedaagde 5] zijn betrokken - afgezien van het onder I gevorderde - namens [gedaagde 5]
(aandeelhouders)besluiten te nemen, althans handelingen te verrichten, die direct of indirect ingrijpen in de vertegenwoordigingsbevoegdheid binnen MORE Holding althans binnen de [gedaagde 5] voor zover dergelijke besluiten worden genomen of dergelijke handelingen worden verricht op eenzijdig verzoek/instigatie/instructie van MHR 1 en/of [gedaagde 8] zonder dat [eiser] daar vooraf in is gekend althans van op de hoogte is gebracht, en vice versa;
Vl. [gedaagde 7] en [gedaagde 8] te gebieden om hetgeen onder I tot en met V wordt gevorderd te gehengen en te gedogen en daar waar nodig naar te handelen en/of hun medewerking aan te verlenen;
VII. gedaagden gezamenlijk en ieder voor zich te gebieden om binnen 48 uur na het in deze te wijzen vonnis, [eiser] inzage te verlenen in, c.q. afschrift te verstrekken aan [eiser] van de gegevens zoals gedefinieerd in hoofdstuk III.2.4. van de dagvaarding;
VIII. het onder I tot en met VII gevorderde telkens te versterken met een dwangsom per individuele gedaagde van € 10.000,00 per overtreding (althans een in goede justitie te bepalen dwangsom), te vermeerderen met € 10.000,00 (althans een in goede justitie te bepalen bedrag) voor elke dag dat de overtreding voortduurt;
en gedaagden te veroordelen in de proceskosten, met wettelijke rente, en in de nakosten.
3.2.
[gedaagden 1] voert verweer. [gedaagden 2] voert afzonderlijk verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.
Gedaagden 1 tot en met 6 hebben hun woon/vestigingsplaats in Nederland. De Nederlandse rechter heeft dus rechtsmacht op grond van artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 7 Rv geldt dit, vanwege de samenhang en de doelmatigheid, ook voor de overige gedaagden. Nederlands recht is van toepassing. In de kern vordert [eiser] dat de Nederlandse vennootschap [gedaagde 1] als enig – zelfstandig bevoegd - bestuurder namens de Nederlandse rechtspersoon [gedaagde 5] een nieuw aandeelhoudersbesluit neemt. Het formele verweer van [gedaagden 1] en [gedaagden 2] dat [eiser] bij de Duitse rechter moet zijn met een naar Duits recht ingeklede vordering, wordt dan ook verworpen.
Vorderingen I tot en met VI
4.2.
[eiser] beschuldigt gedaagden ervan niet (voldoende) de belangen van [gedaagde 5] te behartigen, maar (vooral) die van [gedaagde 7] en/of de Israëlische investeerders daarachter. Gedaagden betichten daarentegen [eiser] van malversaties die de [gedaagde 5] groep schade toebrengen. In dit kort geding is geen plaats om de feitelijke juistheid van de over en weer geuite en bestreden beschuldigingen tot op de bodem uit te zoeken. Vermoedelijk ligt de waarheid ergens in het midden. Wel is duidelijk dat de verhoudingen tussen de beide joint venture partners, [eiser] enerzijds en [gedaagde 7] (en [gedaagde 8] ) anderzijds, behoorlijk zijn verzuurd, dat de huidige situatie onwerkbaar is en dat er spoedig een knoop moet worden doorgehakt in het belang van de onderneming ( [gedaagde 5] ). Daar hebben alle partijen ter zitting in feite ook om gevraagd. Niet gesteld of gebleken is dat er in de Duitse bodemprocedures binnen afzienbare termijn beslissingen zijn te verwachten. Met dit alles is het spoedeisend belang bij de vorderingen gegeven. De spoedvoorziening van de Rechtbank Saarbrücken van 21 februari 2022 maakt dit niet anders, omdat deze onverlet laat dat [gedaagde 8] formeel nog steeds bestuurder is van MORE en zich ook als zodanig naar buiten presenteert, zo stelt [eiser] . Dit is door gedaagden niet of onvoldoende weersproken.
4.3.
Uit de verklaringen van de aanwezigen ter zitting is gebleken dat alle partijen het er eigenlijk over eens zijn dat een voor de hand liggende oplossing om uit de impasse te komen ligt in de benoeming van een derde, onafhankelijke, bestuurder van MORE. Er zijn na de zitting wel besprekingen gevoerd maar die hebben kennelijk niet tot een oplossing geleid.
4.4.
Gelet op dit alles zal de voorzieningenrechter [gedaagden 1] gebieden om, als het mindere van het onder I gevorderde, de gevolgen van het besluit van 4 oktober 2021, bedoeld in 2.8, en het eerste besluit van 24 december 2021, bedoeld in 2.11, ongedaan te maken en een nieuw aandeelhoudersbesluit te nemen (althans volledige medewerking daaraan te verlenen) dat tot gevolg heeft dat naast [eiser] en [gedaagde 8] een derde, onafhankelijke, bestuurder in MORE Holding wordt benoemd en de drie bestuurders slechts gezamenlijk bevoegd zullen zijn om MORE te vertegenwoordigen. Onafhankelijk betekent in dit verband in ieder geval: niet gelieerd aan of werkzaam voor een van partijen. [gedaagde 5] zal dus, vertegenwoordigd door haar enig bestuurder [gedaagde 1] (die daarbij op haar beurt bevoegd vertegenwoordigd wordt – een en ander bijvoorbeeld op de manier waarop dit is gebeurd bij het aandeelhoudersbesluit van 4 oktober 2021), als enig aandeelhouder van MORE een nieuw aandeelhoudersbesluit moeten nemen van die strekking. [gedaagde 5] is daartoe bevoegd als enig aandeelhouder van MORE en [gedaagde 1] is als trustbestuurder van [gedaagde 5] bevoegd [gedaagde 5] daarbij te vertegenwoordigen. [gedaagde 6] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden voor de zekerheid veroordeeld om hieraan hun medewerking te verlenen; dit vanwege hun nauwe betrokkenheid bij de totstandkoming van de aandeelhoudersbesluiten van oktober en december 2021.
4.5.
Daarbij gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat alle partijen, met inbegrip van [eiser] , eraan medewerken dat de drie bestuurders en hun bevoegdheden als zodanig zullen worden/blijven ingeschreven in het Duitse Handelsregister. Dit betekent ook dat erop wordt vertrouwd dat [eiser] , zolang de in dit kort geding opgelegde voorziening geldt, de uitspraak van de Rechtbank Saarbrücken van 21 februari 2022, gedaan na een spoedprocedure zonder wederhoor, niet ten uitvoer zal leggen. Deze uitspraak houdt als gezegd onder meer in een verbod voor [gedaagde 8] , op straffe van een flinke dwangsom, om op te treden als bestuurder van (MOD en) MORE.
4.6.
De gevorderde 48 uur na vonnisdatum is, zoals [gedaagden 1] terecht aanvoert, wel erg krap voor de voorbereiding van het besluit en het vinden van een geschikte derde bestuurder. Anderzijds moet er wel druk op de ketel blijven. De termijn zal daarom op drie werkdagen na betekening van dit vonnis worden gesteld.
4.7.
Het gebod geldt totdat [gedaagden 1] en [eiser] gezamenlijk anders overeen komen of totdat een rechter anders bepaalt.
4.8.
[gedaagde 7] en [gedaagde 8] dienen het gebod te gehengen en gedogen en waar nodig daaraan hun medewerking te verlenen. Vordering VI zal dus in zoverre eveneens worden toegewezen.
4.9.
Deze geboden zullen worden versterkt met dwangsommen. De gevorderde dwangsommen zullen worden gemaximeerd zoals vermeld in de beslissing.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde 8] , naast [eiser] en de nieuw te benoemen derde bestuurder, aanblijft als bestuurder (en gezamenlijk met de andere twee vertegenwoordigingsbevoegd is). Vorderingen II en III zijn daarom niet toewijsbaar.
4.11.
Het onder 5.1 toe te wijzen gebod impliceert dat [gedaagden 1] niet eenzijdig, zonder [eiser] daarin te kennen, direct of indirect kunnen ingrijpen in de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de drie bestuurders van MORE. Daarmee ontvalt de noodzaak aan het onder IV en V gevorderde, zodat die vorderingen zullen worden afgewezen.
Vordering VII, informatieverstrekking
4.12.
[eiser] vordert op grond van artikel 2:201 lid 2 en artikel 2:8 Burgerlijk Wetboek (BW), althans op grond van artikel 843a Rv, inzage in of afschrift van een groot aantal in de dagvaarding opgesomde bescheiden. [eiser] wil daarmee achterhalen wat er ten grondslag heeft gelegen aan de besluiten van oktober en december 2021.
4.13.
Die toedracht is niet meer (voldoende) relevant nu er naast [eiser] en [gedaagde 8] een onafhankelijke bestuurder zal worden benoemd. Alleen al daarom heeft [eiser] geen rechtmatig belang bij zijn vordering tot informatieverstrekking, zodat deze voorziening zal worden geweigerd. Overigens heeft [eiser] zelf ter zitting erkend dat de beide conclusies van antwoord hem meer inzicht hebben gegeven in de toedracht van de door hem gewraakte handelwijze van de trustbestuurders.
Proceskosten
4.14.
Omdat partijen ieder op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt gedaagden 1 tot en met 6 - totdat zij met [eiser] anders overeen komen of totdat een rechter anders bepaalt - ieder voor zich en/of gezamenlijk om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis de gevolgen van het besluit van 4 oktober 2021, bedoeld in 2.8, en het eerste besluit van 24 december 2021, bedoeld in 2.11, ongedaan te maken door middel van het door of namens [gedaagde 5] nemen van een nieuw aandeelhoudersbesluit (althans volledige medewerking daaraan te verlenen) als gevolg waarvan naast [eiser] en [gedaagde 8] een derde, onafhankelijke, bestuurder in MORE wordt benoemd en de drie bestuurders slechts gezamenlijk bevoegd zullen zijn om MORE te vertegenwoordigen;
5.2.
gebiedt gedaagden 7 en 8 de veroordeling onder 5.1 te gehengen en te gedogen en er waar nodig naar te handelen en/of medewerking aan te verlenen,
5.3.
veroordeelt ieder van de gedaagden 1 tot en met 6 om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) per overtreding van het gebod onder 5.1, te vermeerderen met € 10.000,00 (tienduizend euro) per dag dat zij niet aan het gebod voldoen, tot een maximum van € 1.000.000,00 (een miljoen euro) is bereikt,
5.4.
veroordeelt ieder van de gedaagden 7 en 8 om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) per overtreding van het gebod onder 5.2, te vermeerderen met € 10.000,00 (tienduizend euro) per dag dat zij niet aan het gebod voldoen, tot een maximum van € 1.000.000,00 (een miljoen euro) is bereikt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MAH