ECLI:NL:RBAMS:2022:1606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
AMS 22/1205
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van sluiting winkelpand in Amsterdam na geweldsincidenten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, een echtpaar en gezamenlijk eigenaar van een tabakswinkel in Amsterdam, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Amsterdam om hun winkel voor onbepaalde tijd te sluiten na twee geweldsincidenten. De burgemeester had de sluiting gebaseerd op de Algemene plaatselijke verordening Amsterdam, die sluiting toestaat als er feiten of omstandigheden zijn die de vrees wettigen dat het openblijven van een pand ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het sluitingsbesluit toegewezen, omdat de burgemeester onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een gerechtvaardigde vrees voor de openbare orde. De rechter oordeelde dat de incidenten, hoewel ernstig, niet zonder meer rechtvaardigden dat de winkel gesloten moest blijven. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester niet voldoende had aangetoond dat de winkel een ontmoetingsplaats voor criminelen was en dat de informatie over ondergronds bankieren niet actueel genoeg was om de sluiting te rechtvaardigen. De rechter schorste het besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, zodat verzoekers hun winkel open konden houden. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1205

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoekers] ,

uit Amsterdam, verzoekers
(gemachtigde: mr. N. Bakker),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. M.I. Houben en mr. U. Stevens).

Procesverloop

In het besluit van 18 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het pand met daarin de winkel [naam] aan de [adres] in Amsterdam voor onbepaalde tijd gesloten met ingang van 19 februari 2022.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten en omstandigheden
2.1.
Verzoekers zijn een echtpaar en zijn gezamenlijk eigenaar van [naam] gevestigd in het pand aan de [adres] . Deze winkel is hun enige bron van inkomsten. Op 13 en 15 februari 2022 hebben zich incidenten bij het pand voorgedaan. De politie heeft onderzoek gedaan.
2.2.
Uit de bestuurlijke rapportage van 17 februari 2022 blijkt dat op 13 februari 2022 rond 01:45 uur melding is gedaan van vernieling van het pand. Er was een ruit ingegooid met bakstenen. Er zat een barst van ongeveer een meter in de ruit. Op 15 februari 2022 werd rond 03:30 uur een knal gehoord bij het pand. Er was vermoedelijk een baksteen door de ruit gegooid. Een persoon heeft iets aangestoken waardoor brand voor de winkel is ontstaan. De brand is door een van de eigenaars geblust.
Het bestreden besluit
3.1.
Verweerder heeft het pand gesloten op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene plaatselijke verordening Amsterdam (Apv). Daarin staat dat verweerder een pand kan sluiten als zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van dat pand ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
3.2.
Verweerder heeft volgens het bestreden besluit aan de sluiting ten grondslag gelegd dat er op 13 en 15 februari een vernieling en een poging tot brandstichting hebben plaatsgevonden. Deze twee incidenten hebben onrust veroorzaakt bij buurtbewoners. De poging tot brandstichting heeft gevaar opgeleverd voor omwonenden. Er zijn woningen boven de winkel.
2.3.
Volgens verweerder valt een dreiging vanuit een het criminele circuit niet uit te sluiten. Uit politie-informatie blijkt dat de eigenaar [verzoeker] zich bezig houdt met ondergronds bankieren en dat de tabakszaak wordt gebruikt als ontmoetingsplaats voor criminelen. Ook heeft de politie langere tijd meldingen van overlast door hangjongeren ontvangen. Er bestaat volgens verweerder een reële kans op herhaling.
Standpunt van verzoekers
3. Verzoekers voeren aan dat zij de politierapportage niet hebben ontvangen. Ze betwisten dat zij zich met ondergronds bankieren zouden bezighouden. Ook betwisten ze dat hun winkel een ontmoetingsplaats is voor criminelen. Er is geen sprake van herhaalde incidenten, maar van twee incidenten kort na elkaar. Er is geen onrust onder buurtbewoners. De buurtbewoners willen juist dat de tabakszaak weer open gaat. De [naam] is de enige locatie voor het verzenden en afhalen van PostNL-pakketten op IJburg. De maatregel is niet evenredig en er is geen deugdelijke belangenafweging geweest. De sluiting heeft zware gevolgen voor het bedrijf en voor de vennoten persoonlijk. Het is hun enige bron van inkomen.
Juridisch kader
4.1.
In artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Apv staat dat verweerder een pand kan sluiten als zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van dat pand ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
4.2.
Verweerder heeft zijn beleid over sluitingen en heropeningen neergelegd in de Beleidsregels sluitingen en heropeningen Amsterdam. In paragraaf 3.2 van deze beleidsregels staat:
“De burgemeester kan ook tot sluiting overgaan als zich andere feiten en omstandigheden hebben voorgedaan of dreigen voor te doen die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de inrichting ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. Hierbij kan gedacht worden aan schietincidenten gericht op, in of in de directe nabijheid van de inrichting, maar ook aan het neerleggen van explosieven voor, in of in de nabijheid van de inrichting. Bij geweld van buitenaf geldt het beleidsuitgangspunt dat indien kan worden uitgesloten dat het incident op enige wijze verband houdt met de wijze van bedrijfsvoering, er in beginsel van een sluiting wordt afgezien. Daarnaast worden bij het besluit om wel of niet tot sluiting over te gaan de volgende uitgangspunten steeds opnieuw in onderlinge samenhang afgewogen: de impact van het incident en de veiligheid van de bewoners en omstanders, de kans op herhaling en de risico’s die dit mee zich meebrengt en tot slot de nadelen voor de ondernemers. Bij deze afweging staat het belang van de openbare orde voorop maar is ook steeds oog voor de proportionaliteit van de maatregel. Hierbij speelt onder andere mee: informatie uit het opsporingsonderzoek, signalen van overlast/andere incidenten, impact van het incident (tijdstip, zaak open/gesloten, aanwezigheid personen, locatie), type zaak, de mogelijkheid om maatregelen te treffen en signalen van verwijtbaarheid.”
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de twee incidenten die zich kort na elkaar hebben voorgedaan een vernieling en een vernieling met poging tot brandstichting zijn geweest. Hoewel brandstichting uiteraard gevaar voor de omwonenden kan opleveren, is de ernst van een poging tot brandstichting niet in de categorie van een beschieting met een vuurwapen of het neerleggen van een explosief. Het is daarom bij een vernieling en poging tot brandstichting niet zonder meer duidelijk dat er moet worden gevreesd dat het openblijven van de winkel een ernstig gevaar voor de openbare orde oplevert.
6.1.
Verweerder heeft aan het sluitingsbevel verschillende bijkomende omstandigheden ten grondslag gelegd. Verweerder heeft gewezen op politie-informatie uit 2019 waaruit blijkt dat een van de vennoten zich bezig houdt met ondergronds bankieren. Ook komt uit lopende politieonderzoeken naar voren dat de tabakszaak wordt gebruikt als ontmoetingsplaats voor de zware georganiseerde criminaliteit. Verder is er sprake van meldingen van overlast door hangjongeren. De voorzieningenrechter vindt deze gestelde omstandigheden onvoldoende onderbouwd en onvoldoende geconcretiseerd om te kunnen concluderen dat er een gerechtvaardigde vrees is voor een ernstig gevaar voor de openbare orde.
6.2.
De informatie over ondergronds bankieren dateert uit 2019, dus inmiddels drie jaar geleden, en het is niet verder geconcretiseerd hoe dit zou samenhangen met een gevaar voor de openbare orde op dit moment. Dat de winkel zou worden gebruikt als ontmoetingsplaats voor zware criminelen is ook niet verder geconcretiseerd. Wel heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het gebruik als ontmoetingsplaats dateert uit 2021 en 2022.
6.3.
Verzoekers stellen echter dat het niet mogelijk is dat hun winkel een ontmoetingsplaats is, omdat het slechts een kleine winkel is zonder zitplaatsen, waar niet veel mensen tegelijk inpassen. Ook lopen er telkens mensen in en uit omdat de winkel het enige pakketpunt van PostNL op IJburg is.
Over de overlast door hangjongeren heeft verzoekers gemachtigde op de zitting verklaard dat dit in het hele gebied waar verzoekers hun winkel hebben een probleem is.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat hem niet duidelijk is waarom de overlast van hangjongeren op IJburg specifiek tot een sluiting van de winkel van verzoekers zou moeten leiden.
Daarnaast blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat er een opsporingsonderzoek is opgestart en dat er camerabeelden bestaan van ten minste een van de incidenten. Op de zitting van de voorzieningenrechter op 22 maart 2022, vijf weken na het tweede incident, kon verweerder echter geen inzicht geven in de resultaten van dit opsporingsonderzoek of hoe lang het nog zou duren voordat er resultaten komen.
7.2.
Het gemotiveerde betoog van verzoekers over de afmetingen van de winkel, dat past bij het in het dossier voorhanden zijn fotomateriaal doet gerede twijfel rijzen aan het zijn van de winkel van een ontmoetingsplaats voor zware criminelen in de jaren 2021 en 2022. De verdenking van betrokkenheid bij ondergronds bankieren dateert al van drie jaren geleden, uit 2019. Die verdenking is niet verder geconcretiseerd. Zij kan dan niet als voldoende actueel en concreet ten grondslag worden gelegd aan deze sluiting.
7.3.
Ten slotte betrekt de voorzieningenrechter ook dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een lichter middel dan sluiting, zoals bijvoorbeeld cameratoezicht (zoals ook genoemd door verzoekers), niet kan volstaan om het risico op toekomstige incidenten voldoende te verkleinen. De voorzieningenrechter volgt niet dat er van cameratoezicht uitsluitend repressieve, en in het geheel geen preventieve werking uit zou gaan, zoals de gemachtigde van verweerder op de zitting heeft gesteld.
8.1.
De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van feiten of omstandigheden die de vrees wettigen dat het geopend blijven van dat pand ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. De voorzieningenrechter zal daarom het bestreden besluit schorsen tijdens de bezwaarprocedure tot de dag gelegen twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoekers tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar hun winkel open mogen houden. De voorzieningenrechter kiest ervoor om deze voorlopige voorziening, anders dan door verzoekers verzocht, tot twee weken na de beslissing op bezwaar te laten duren en niet tot zes weken later. Zij hebben op die manier voldoende reële mogelijkheid om indien nodig een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen na de beslissing op bezwaar.
8.2.
Verweerder zal in de bezwaarfase een volledige heroverweging moeten maken. Verweerder zal daarbij ook de nadere onderzoeksresultaten van de politie moeten betrekken. Dit is niet alleen relevant in het kader van een heropeningsverzoek, maar juist ook ter onderbouwing van een besluit tot sluiting.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.F.P. van Straelen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.