ECLI:NL:RBAMS:2022:1599

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/6044
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een WOZ-aanslag en de verplichtingen van de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Amsterdammer en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een WOZ-aanslag die op 31 december 2020 was vastgesteld op € 474.000 voor het kalenderjaar 2019. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Eiser stelde echter dat hij de aanslag nooit had ontvangen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 maart 2022, waarbij zowel de eiser als de heffingsambtenaar zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank stelde vast dat de heffingsambtenaar de aanslag elektronisch had verzonden naar de berichtenbox van MijnOverheid, maar dat eiser geen notificatie had ontvangen. De rechtbank benadrukte dat de heffingsambtenaar had moeten controleren of eiser daadwerkelijk op de hoogte was van de elektronische verzending, gezien de mogelijke gevolgen van termijnoverschrijding. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en droeg de heffingsambtenaar op om binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/6044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Oosters),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.P.M.M. Mols).

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in een aanslag van 31 december 2020 de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres] , 3e verdieping te [woonplaats] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 474.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerende zaakbelasting 2019 bekendgemaakt.
In de uitspraak op bezwaar van 30 november 2021 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 maart 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door R. Koster, taxateur.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser heeft op 8 april 2021 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. Eiser heeft aangevoerd dat hij de aanslag nooit heeft ontvangen.
2. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn MijnOverheid-account heeft geactiveerd, waarmee hij heeft aangegeven dat hij voor de heffingsambtenaar via de elektronische weg voldoende bereikbaar is. De heffingsambtenaar heeft de aanslag daarom naar de digitale berichtenbox van MijnOverheid gestuurd. De aanslag is niet ook per post naar eiser gestuurd.
Juridisch kader
3. De rechtbank heeft het juridisch kader opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling rechtbank
4. De rechtbank oordeelt als volgt. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. Beslissend bij de beoordeling of dat terecht is, is of elektronische bekendmaking van de aanslag het begin van de bezwaartermijn was. De heffingsambtenaar vindt van wel en verwijst daarbij naar artikel 2:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin bekendmaking via elektronische weg is geregeld. Eiser vindt van niet want hij heeft geen e-mail notificatie ontvangen.
5. De rechtbank oordeelt dat het bezwaarschrift weliswaar te laat is ingediend, maar dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. De heffingsambtenaar had het bezwaar daarom op grond van artikel 6:11 van de Awb ontvankelijk moeten verklaren.
6. In artikel 2:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, het tijdstip geldt waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde. Niet betwist is dat de heffingsambtenaar de aanslag op 31 december 2020 in het systeem MijnOverheid heeft geplaatst. De bezwaartermijn is daarom op die dag gaan lopen en was verstreken toen eiser bezwaar maakte.
7. Als iemand aangeeft dat hij elektronisch bereikbaar is voor de overheid zonder dat hij de optie heeft aangevinkt een email te willen ontvangen steeds wanneer een bericht in de berichtenbox van MijnOverheid is geplaatst, moet het bestuursorgaan echter controleren of dit werkelijk zijn bedoeling is. De rechtbank verwijst naar de overwegingen 4.4.1 tot en met 4.4.9 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 september 2021 en maakt die tot de hare. [1] De rechtbank oordeelt dat ook in belastingzaken geldt dat de overheid moet waarschuwen als berichten alleen zichtbaar worden in de Berichtenbox van MijnOverheid zonder notificatie, gelet op de mogelijk ingrijpende gevolgen van termijnoverschrijding.
8. De heffingsambtenaar heeft op de zitting niet duidelijk kunnen maken dat aan deze eisen is voldaan. Het beroep is om die redenen gegrond en de bestreden uitspraak zal worden vernietigd. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om het geschil definitief te beslechten. De rechtbank zal de heffingsambtenaar opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.082,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de heffingsambtenaar op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak te doen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.082,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Koning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bijlage
Juridisch kader
In artikel 3:40 van de Awb is bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. In artikel 2:14, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch kan verzenden, voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. In artikel 2:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, het tijdstip geldt waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.