Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, geboren in 1995, een klaagschrift indiende ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het klaagschrift was ingediend op 14 januari 2022 en betrof de teruggave van haar rijbewijs, dat op 6 januari 2022 was ingevorderd na een geconstateerde snelheidsovertreding van 70 kilometer per uur boven de maximumsnelheid. Klaagster voerde aan dat zij haar rijbewijs dringend nodig had voor haar werk en persoonlijke omstandigheden, waaronder het vervoeren van haar vader en oma naar het ziekenhuis en de verzorging van haar paarden. De officier van justitie erkende de spijt van klaagster en stelde voor om het rijbewijs op 1 maart 2022 terug te geven, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de mogelijkheid van een (deels) voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
De rechtbank oordeelde dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, maar dat er ruimte was voor een kortere duur van de inhouding, gezien de persoonlijke omstandigheden van klaagster. De rechtbank verklaarde het beklag gegrond voor zover de inhouding van het rijbewijs voortduurde tot na 1 maart 2022 en gelastte de teruggave van het rijbewijs aan klaagster met ingang van die datum. Deze beslissing werd genomen door rechter H.E. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van griffier C.T. St Rose. Klaagster heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.