ECLI:NL:RBAMS:2022:1590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
RK 22/231
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex artikel 164 lid 8 Wegenverkeerswet 1994 betreffende teruggave rijbewijs na invordering

Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, geboren in 1995, een klaagschrift indiende ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het klaagschrift was ingediend op 14 januari 2022 en betrof de teruggave van haar rijbewijs, dat op 6 januari 2022 was ingevorderd na een geconstateerde snelheidsovertreding van 70 kilometer per uur boven de maximumsnelheid. Klaagster voerde aan dat zij haar rijbewijs dringend nodig had voor haar werk en persoonlijke omstandigheden, waaronder het vervoeren van haar vader en oma naar het ziekenhuis en de verzorging van haar paarden. De officier van justitie erkende de spijt van klaagster en stelde voor om het rijbewijs op 1 maart 2022 terug te geven, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de mogelijkheid van een (deels) voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.

De rechtbank oordeelde dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, maar dat er ruimte was voor een kortere duur van de inhouding, gezien de persoonlijke omstandigheden van klaagster. De rechtbank verklaarde het beklag gegrond voor zover de inhouding van het rijbewijs voortduurde tot na 1 maart 2022 en gelastte de teruggave van het rijbewijs aan klaagster met ingang van die datum. Deze beslissing werd genomen door rechter H.E. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van griffier C.T. St Rose. Klaagster heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 96/005162-22
RK: 22/231
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) van:
[klaagster] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van haar raadsman,
mr. P.A.J. van Putten,
[kantooradres] ,
klaagster.

1.De procesgang

Het klaagschrift is op 14 januari 2022 bij akte ingediend ter griffie van deze rechtbank.
De raadsman van klaagster en de officier van justitie hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling van de zaak. Er heeft geen behandeling in openbare raadkamer plaatsgevonden.

2.De inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het rijbewijs van klaagster dat is ingevorderd en dat de officier van justitie onder zich houdt.
Klaagster heeft in haar klaagschrift betoogd dat ze een fout heeft begaan en zeer veel spijt heeft. Klaagster heeft het rijbewijs dringend nodig voor werk en – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. Ze werkt bij [naam onderneming] , een bedrijf dat voorziet in onderhoud in waterleidingen bij klanten thuis, kantoren en bedrijven. De projecten liggen ver van elkaar verspreid en zijn vaak niet bereikbaar per openbaar vervoer. Hierbij geldt dat klaagster ook op veelvuldige basis met de machines moet rijden bij dergelijke projecten. Als klaagster haar rijbewijs niet terugkrijgt, dan is de kans zeer groot dat het bedrijf hierdoor schade zal gaan lijden, met alle gevolgen van dien. Verder spelen ook persoonlijke belangen, nu klaagster haar vader en oma regelmatig voor controles en bezoeken naar het ziekenhuis moet vervoeren. Verder heeft klaagster een aantal paarden, waarvan zij zelf de verzorging doet. Het hebben van een rijbewijs is noodzakelijk om naar de plekken waar de paarden verblijven, toe te rijden.
De raadsman heeft primair de rechtbank verzocht de onmiddellijke teruggave van het rijbewijs te gelasten. Subsidiair wordt verzocht de teruggave van het rijbewijs per 1 maart 2022 te gelasten.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een ernstige geconstateerde overschrijding van de maximumsnelheid.
Verder ziet de officier van justitie dat klaagster
first offenderis, dat klager spijt heeft betuigd en heeft verwezen naar haar economische en persoonlijke belangen. Volgens de officier van justitie moet rekening gehouden worden dat een rechter in dit geval een (deels) voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal opleggen met daarnaast een geldboete. Het klaagschrift kan daarom gedeeltelijk gegrond worden verklaard en het rijbewijs zou op 1 maart 2022 aan klaagster kunnen worden geretourneerd.

4.De beoordeling

Tegen klaagster is op proces-verbaal opgemaakt ter zake van verdenking van overtreding van artikel 62 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, gepleegd te Amsterdam op 6 januari 2022.
Het proces-verbaal houdt in dat klaagster de maximumsnelheid, aangegeven door bord model A1, na wettelijke correctie heeft overschreden met 70 kilometer per uur.
Op 6 januari 2022 is op grond van het bovenstaande het rijbewijs van klaagster ingevorderd.
Op 7 januari 2022 heeft de officier van justitie beslist dat het rijbewijs uiterlijk – vier maanden – tot 6 mei 2022 wordt ingehouden.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 4 februari 2022blijkt onder meer dat klaagster niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Het is nog onbekend wanneer de strafzaak tegen klaagster behandeld zal worden.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht de inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 lid 4 WVW 1994 rechtmatig, nu het vermoeden bestaat dat klaagster de maximumsnelheid met 50 kilometer per uur of meer heeft overschreden en niet is gebleken dat de officier van justitie niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van klaagster is niet uitgesloten dat dat de officier van justitie op de TOM-zitting dan wel de kantonrechter te zijner tijd in de strafzaak ruimte ziet een inhouding van het rijbewijs voor een kortere duur te compenseren met een (hogere) geldboete, taakstraf of het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zodat klaagster haar rijbewijs terug dient te krijgen met ingang van 1 maart 2022. Dit laat onverlet de mogelijkheid voor de officier van justitie of kantonrechter om later alsnog een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen die de duur van inhouding overtreft. Het beklag zal gegrond verklaard worden, voor zover het rijbewijs van klaagster wordt ingehouden na 1 maart 2022.

5.De beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
gegrond, voor zover de inhouding van het rijbewijs van klaagster voortduurt tot na 1 maart 2022.
De rechtbank gelast de teruggave van het rijbewijs aan klaagster, met ingang van 1 maart 2022.
Deze beslissing is gegeven op 7 februari 2022 door
mr. H.E. Hoogendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier.
Tegen deze beslissing staat voor klaagster beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.