Op 28 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Klager, geboren in 1998 en woonachtig op een adres dat niet is vermeld, had op 19 oktober 2021 een klaagschrift ingediend teruggave van zijn rijbewijs, dat door de officier van justitie was ingevorderd en voor vier maanden onder zich werd gehouden. Klager stelde dat hij zijn rijbewijs dringend nodig had voor zijn werk en om zijn vader naar medische afspraken te brengen. Hij betoogde dat er geen strafvorderlijk belang was dat de voortzetting van de inname van het rijbewijs rechtvaardigde.
De officier van justitie stelde echter dat klager niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het rijbewijs per 26 januari 2022 aan klager was teruggegeven. De rechtbank heeft dit standpunt overgenomen en klager in zijn beklag niet-ontvankelijk verklaard, aangezien het rijbewijs inmiddels was geretourneerd. De beslissing is genomen door mr. D. van den Brink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.T. St Rose, griffier. Klager heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.