ECLI:NL:RBAMS:2022:1560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3858
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een niet-toegewezen verzoek om parkeerplaatsen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Apotheek de Dreef B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres, Apotheek de Dreef B.V., had een verzoek ingediend voor het verkrijgen van parkeerplaatsen voor bezoekers van haar apotheek. Dit verzoek werd op 14 juli 2020 afgewezen via een e-mailbericht. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde dit bezwaar op 6 juli 2021 niet-ontvankelijk. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het e-mailbericht van 14 juli 2020 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit oordeel is gebaseerd op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 28 juni 2021, waarin werd geoordeeld dat het college zich op het standpunt stelde dat het verzoek van eiseres niet voor inwilliging in aanmerking kwam. De rechtbank oordeelde dat het college het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij het bezwaarschrift op 6 augustus 2020 had verzonden, en de rechtbank ging uit van een verzending op 10 september 2020, wat meer dan zes weken na het besluit was.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3858

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022 in de zaak tussen

de besloten vennootschap Apotheek de Dreef B.V., te Amsterdam, eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder, (hierna: college),
(gemachtigde: mr. R.H.M. Sipman).

Procesverloop

Op 14 juli 2020 is in een e-mailbericht aan eiseres kenbaar gemaakt dat zij de door haar verzochte parkeerplaatsen niet toegewezen krijgt. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Op 6 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres
niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op een zitting van 23 februari 2022. Eiseres is vertegenwoordigd door [gemachtigde eiseres] en bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1. Eiseres exploiteert een apotheek aan de [adres] te Amsterdam.
2. Eiseres heeft op 6 januari 2020 een verzoek ingediend bij de gebiedsmakelaar ArenAPoort om twee tot drie parkeerplaatsen te verkrijgen voor bezoekers van haar apotheek. Op 14 juli 2020 heeft de gebiedsmakelaar per e-mail (hierna: het e-mailbericht) laten weten dat het niet mogelijk is om de parkeerplaatsen te realiseren. Op
11 september 2020 heeft het college het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ontvangen. Op 15 september 2020 ontvangt eiseres een brief dat haar bezwaarschrift niet gericht is tegen een besluit en wordt doorgestuurd naar de gebiedsmakelaar. Omdat een beslissing op haar bezwaar uitbleef, heeft eiseres het college op 11 januari 2021 in gebreke gesteld. Vervolgens heeft het college ook deze brief doorgestuurd naar de gebiedsmakelaar. Daarna is eiseres in beroep gegaan tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift. Op 28 juni 2021 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en het beroep van eiseres gegrond verklaard, waarbij het college is opgedragen alsnog een beslissing op het bezwaar te nemen. [1] Op 6 juli 2021 heeft het college deze beslissing genomen (het bestreden besluit) en daartegen richt zich het beroep in deze zaak.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college het e-mailbericht ten onrechte niet aanmerkt als een besluit. De rechtbank heeft hierover al geoordeeld. Daarbij heeft de gebiedsmakelaar bij eiseres het vertrouwen gewekt bevoegd te zijn het besluit te nemen. Ook vindt eiseres de weigeringsgrond uit de Parkeerverordening 2012 niet voldoende gemotiveerd. Verder is zij ten onrechte niet gehoord in bezwaar. Volgens eiseres dient het college alsnog een inhoudelijk besluit te nemen.
Het standpunt van het college
4. Het college stelt zich op het standpunt dat het e-mailbericht geen besluit is. Het is niet genomen door of namens een bestuursorgaan. Verder kan het e-mailbericht niet worden aangemerkt als een publiekrechtelijke rechtshandeling. De Parkeerverordening 2013 voorziet niet in de mogelijkheid om de verzochte parkeerruimte aan te wijzen. Tot slot stelt het college dat het bezwaar van eiseres ook niet-ontvankelijk is als het e-mailbericht wel een besluit zou zijn, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Het oordeel van de rechtbank
5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Is sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb?
6. De rechtbank is van oordeel dat door de uitspraak van 28 juni 2021 genoemd onder rechtsoverweging 2 vast staat dat het e-mailbericht een besluit is. Daarin overweegt de rechtbank dat het e-mailbericht een besluit is, omdat het college zich op het standpunt stelt dat het verzoek van eiseres om extra parkeerplekken niet voor inwilliging in aanmerking komt. Daarmee behelst het e-mailbericht in zoverre een publiekrechtelijke handeling dat is gericht op rechtsgevolg, waardoor sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank stelt vast dat daartegen geen rechtsmiddel van verzet is ingediend. Daarom is die uitspraak van de rechtbank onherroepelijk en staat deze in rechte vast.
7. De rechtbank acht daarbij van belang op te merken dat de rechtbank in haar uitspraak van 28 juni 2021 voornoemde overweging heeft genomen in respons op het uitdrukkelijke standpunt van het college in die procedure dat het e-mailbericht geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zou zijn.
Is het bezwaar tijdig ingediend?
8. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiseres haar bezwaarschrift te laat heeft ingediend en dat dit haar kan worden verweten. Eiseres geeft aan dat zij haar bezwaarschrift op 6 augustus 2020 per reguliere post heeft verzonden. Omdat zij van het college geen reactie ontving, heeft zij haar bezwaarschrift nogmaals, dit keer aangetekend, op
10 september 2020 verstuurd. Eiseres heeft van de verzending op 6 augustus 2020 geen stukken overgelegd en daarom niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift op die datum is verstuurd. De rechtbank gaat daarom uit van verzending van het bezwaarschrift op
10 september 2020. Dat is meer dan zes weken na het besluit van 14 juli 2020 en dus te laat. Het ontbreken van een bezwaarclausule in het e-mailbericht, leidt er niet toe dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Ter zitting is namelijk vastgesteld dat het bezwaarschrift is ingediend door [gemachtigde eiseres] , gemachtigde van eiseres, en zij is als juriste werkzaam bij de gemeente Amsterdam. De rechtbank is van oordeel dat zij had kunnen weten dat zij binnen zes weken na verzending van het e-mailbericht bezwaar had moeten indienen. Nu het bezwaarschrift door het college op 11 september 2020 is ontvangen, is dat te laat. Dit betekent dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Conclusie
9. Het college heeft het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard.
10. Het beroep is daarom ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2022.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak met kenmerk AMS 21/1241.