In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Apotheek de Dreef B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres, Apotheek de Dreef B.V., had een verzoek ingediend voor het verkrijgen van parkeerplaatsen voor bezoekers van haar apotheek. Dit verzoek werd op 14 juli 2020 afgewezen via een e-mailbericht. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde dit bezwaar op 6 juli 2021 niet-ontvankelijk. Eiseres ging hiertegen in beroep.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het e-mailbericht van 14 juli 2020 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit oordeel is gebaseerd op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 28 juni 2021, waarin werd geoordeeld dat het college zich op het standpunt stelde dat het verzoek van eiseres niet voor inwilliging in aanmerking kwam. De rechtbank oordeelde dat het college het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij het bezwaarschrift op 6 augustus 2020 had verzonden, en de rechtbank ging uit van een verzending op 10 september 2020, wat meer dan zes weken na het besluit was.
De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.