ECLI:NL:RBAMS:2022:1555

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
13/246289-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een minderjarige en het verbergen van een minderjarige die zich had onttrokken

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van ontuchtige handelingen met een twaalfjarige minderjarige en het verbergen van deze minderjarige die zich had onttrokken aan het wettig gezag. De zitting vond plaats op 10 februari 2022, waarbij de verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. H. Hoekstra-Koops, heeft de vordering ingediend, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. B.W.J. Krämer. De rechtbank heeft ook een reclasseringswerker gehoord. De tenlastelegging omvatte seksuele handelingen met de minderjarige in de periode van 7 tot 18 april 2020 in Amsterdam, evenals het verbergen van de minderjarige.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer, de moeder en getuigen de beschuldigingen ondersteunen. De verdachte heeft de seksuele handelingen bevestigd, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat er sprake was van anale seks of andere handelingen zoals in de tenlastelegging vermeld. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen ontuchtig waren, gezien het leeftijdsverschil van tien jaar en de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank verwierp dit verweer en achtte de feiten bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen en het verbergen van de minderjarige. De verdachte, die 22 jaar oud was ten tijde van de feiten, valt onder het jeugdstrafrecht vanwege zijn verstandelijke beperking. De rechtbank heeft een taakstraf van 100 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie als de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De uitspraak is gedaan op 24 februari 2022 door een meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/246289-20
Datum uitspraak: 24 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2022. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra-Koops en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.W.J. Krämer naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank [naam] , reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Inforsa, gehoord.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er van beschuldigd dat hij in de periode van 7 april 2020 tot en met 18 april 2020 te Amsterdam meerdere malen seks heeft gehad met de twaalfjarige [slachtoffer] , terwijl het niet hoorde om seks met zo’n jong meisje te hebben.
Ook wordt verdachte er van beschuldigd dat hij in de periode van 7 april 2020 tot en met 18 april 2020 te Amsterdam samen met iemand anders de twaalfjarige [slachtoffer] heeft verborgen zodat haar moeder en/of de instelling waar ze verbleef, haar niet kon vinden.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd

3.Waardering van het bewijs

3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat feit 1 kan worden bewezen. De verklaring van [slachtoffer] is betrouwbaar en wordt ondersteund door de aangifte van haar moeder en de bekennende verklaring van verdachte. De seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer] hebben ook een ontuchtig karakter. Tussen verdachte en [slachtoffer] is namelijk een leeftijdsverschil van tien jaar. Zij bevonden zich in verschillende levensfases, aangezien verdachte toen al een volwassen man was en [slachtoffer] een kwetsbaar kind van twaalf jaar. Er was geen gelijkwaardige relatie. [slachtoffer] en verdachte hadden elkaar kort ervoor ontmoet. Er was dan ook geen affectieve relatie. De officier van justitie vindt feit 2 ook bewezen. [slachtoffer] was weggelopen en verdachte heeft haar verborgen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide feiten. De seksuele handelingen die tussen [slachtoffer] en verdachte hebben plaatsgevonden leveren geen strijd op met de sociaal-ethische norm. Het onderhavige geval vormt een uitzondering op de regel, omdat verdachte op het niveau van een minderjarige zou functioneren en dus sprake zou zijn van vrijwillige seks tussen ‘personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen’. Hierdoor kan niet van een ondergeschikt niveau en dus mate van weerloosheid door het feitelijke leeftijdsverschil worden gesproken. Daarnaast heeft verdachte geen opzet op het ontuchtig karakter van de handelingen gehad. Er is ten aanzien van feit 2 geen sprake geweest van het verbergen van [slachtoffer] , omdat het heimelijke karakter daarvan ontbreekt. Ook is geen sprake geweest van het onttrekken van [slachtoffer] , want zij is op eigen initiatief weggelopen. Verder heeft verdachte geen opzet op het tenlastegelegde gehad.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen die bestaan uit het hebben van seks met een jeugdige van twaalf jaar (feit 1 primair) en het verbergen van een jeugdige van twaalf jaar die zich aan het wettig gezag of bevoegd opzicht over haar heeft onttrokken (feit 2). De rechtbank overweegt dat zij gelet op de navolgende verklaringen en omstandigheden het volgende kan vaststellen.
Inleiding
De moeder van [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van het seksueel contact dat haar twaalfjarige dochter [slachtoffer] heeft gehad met minder- en meerderjarige mannen, onder wie verdachte. Uit de aangifte, verklaring van [slachtoffer] , van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] komt onder meer het volgende naar voren.
Op 13 april 2020 is [slachtoffer] weggelopen uit de instelling [naam instelling] . Via Instagram heeft ze met [persoon 1] contact gezocht. Er is een slaapplek voor haar geregeld, namelijk bij de 22-jarige verdachte op het adres [adres] . Dit is een begeleid wonen project boven een kinderdagverblijf. Vanwege corona mocht verdachte geen bezoekers ontvangen. [slachtoffer] is via de schouders van [persoon 2] over het hek geklommen om via het balkon in de kamer van verdachte te komen. [slachtoffer] is daar vijf nachten blijven slapen. Ook [persoon 2] heeft daar geslapen. [slachtoffer] heeft twee keer met verdachte seks gehad. Ook heeft zij in de woning van [persoon 3] met [persoon 2] seks gehad. Vanwege het gevaar voor ontdekking bij het verlaten van de woning en de angst dat bij ontdekking de politie zou worden ingeschakeld, was het voor [slachtoffer] niet mogelijk om de woning op elk moment te kunnen verlaten. [slachtoffer] is daarom twee dagen in de woning gebleven. [slachtoffer] was ook afhankelijk van anderen voor eten. Tijdens het verblijf bij verdachte zijn er ook drugs, te weten pillen en lachgas, door [persoon 2] , [slachtoffer] en verdachte gebruikt. Op 18 april 2020 wordt [slachtoffer] door haar tante [getuige 2] bij de metrohalte Van der Madeweg opgehaald.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij in de periode van 7 april 2020 tot en met 18 april 2020 naast gewone seks, namelijk met de penis in de vagina, ook anale seks heeft gehad en zij de jongens heeft gepijpt. Zij heeft niet verklaard welke jongens zij heeft gepijpt, met wie ze anale seks heeft gehad dan wel waar of wanneer dit is gebeurd.
Feit 1. Kader van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
Artikel 245 Sr strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van jeugdigen die door hun jonge leeftijd niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de gevolgen van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Deze jonge personen worden door dit artikel ook beschermd tegen verleiding die (mede) van henzelf kan uitgaan. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het verrichten van seksuele handelingen met iemand tussen de twaalf en zestien jaren een ‘ontuchtig’ karakter heeft. Slechts onder bepaalde omstandigheden kan daarover, bij wijze van uitzondering, anders worden geoordeeld, bijvoorbeeld indien die handelingen vrijwillig plaatsvonden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en er sprake is van een affectieve of gelijkwaardige relatie. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in zijn algemeenheid niet te geven. De wetgever heeft bij de totstandkoming van artikel 245 Sr in dit opzicht de maatstaf gehanteerd dat de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch moet zijn aanvaard dan wel dat die handeling niet in strijd moet zijn met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank stelt voorop dat de leeftijd in artikel 245 Sr geobjectiveerd is: het doet er dus niet toe of en in hoeverre verdachte wist hoe oud [slachtoffer] was. Een jeugdig persoon moet ook tegen zichzelf worden beschermd. De omstandigheid dat een slachtoffer er wellicht ouder uitziet, zich presenteert als ouder dan twaalf jaar, zelf initiatieven ontwikkelt die leiden tot seksuele handelingen en mogelijk zelf daarin leidend is maakt dat in het licht van het belang van de bescherming van de jeugdigen, niet anders.
Vaststelling van de feiten
De rechtbank kan – anders dan de officier van justitie – niet vaststellen dat verdachte anale seks met [slachtoffer] heeft gehad of dat [slachtoffer] hem heeft gepijpt. Ook heeft [slachtoffer] niet verklaard dat haar vagina is gelikt of betast door verdachte. Verdachte zal van deze tenlastegelegde handelingen worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt echter wel vast dat verdachte en [slachtoffer] twee keer seks hebben gehad in de woning van verdachte, nu [slachtoffer] dit verklaart en dit door verdachte is bevestigd. Tussen verdachte en [slachtoffer] bestond ten tijde van de seks een leeftijdsverschil van tien jaar. Dit leeftijdsverschil is in absolute zin al aanzienlijk, maar relatief gezien nog veel groter, gelet op de meerderjarigheid van verdachte en de leeftijd van [slachtoffer] . Deze handelingen hebben dan ook, in beginsel, een ontuchtig karakter. De navolgende omstandigheden van deze zaak brengen geen uitzondering op dit ontuchtig karakter mee.
Verdachte en [slachtoffer] hebben elkaar kort voordat zij seks met elkaar hadden, ontmoet. Er was dus geen sprake van een langer durende affectieve relatie. Gelet op het verschil in leeftijd en de levensfases tussen verdachte en [slachtoffer] kan niet van gelijkwaardige seksuele verhoudingen worden gesproken. Daar komt bij dat verdachte en [persoon 2] met haar verdovende middelen hebben gebruikt als xtc en lachgas. De seksuele handeling die verdachte heeft begaan is dan ook sociaal-ethisch niet aanvaardbaar en heeft een ontuchtig karakter. Verder heeft verdachte verklaard dat hij moeilijk ‘nee’ kan zeggen en zo ook in onderhavige situatie. Hierdoor is niet onaannemelijk dat verdachte zich ervan was bewust dat zijn handelen onverantwoord was. Zelfs als de raadsman zou worden gevolgd in zijn stelling dat verdachte zelf functioneert op het niveau van iemand onder zestien jaar, dan nog geldt dat de seksuele handelingen een ontuchtig karakter hebben, omdat ze in strijd zijn met de sociaal-ethische norm zoals hiervoor besproken. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt.
Feit 2. Kader van artikel 280 Sr
Voor een bewezenverklaring op grond van artikel 280 Sr is vereist dat een verdachte opzet (waaronder voorwaardelijk opzet is begrepen) heeft gehad op het verbergen of onttrekken aan de nasporing van ambtenaren van justitie of politie. Voor het verbergen is enige heimelijkheid vereist. Het enkel onderbrengen van een minderjarige in een huis is nog geen ‘verbergen’ in de zin van artikel 280 Sr.
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] van 13 april 2020 tot en met 18 april 2020 is weggelopen uit de instelling [naam instelling] en dat zij door toe doen van [persoon 2] en verdachte in de woning van verdachte heeft geslapen. De rechtbank gebruikt de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, omdat deze verklaring kort na het tenlastegelegde is afgelegd en wordt ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer] en getuige [getuige 3] . Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] samen met [persoon 2] via het balkon in zijn woning is binnengekomen, terwijl dat niet mocht van de begeleiding. [slachtoffer] heeft later, na de seks, tegen hem gezegd dat zij was weggelopen. Daarnaast heeft getuige [getuige 3] verklaard dat zij een meisje in de kamer van verdachte heeft zien zitten. Verdachte heeft tegen getuige [getuige 3] gezegd dat zij twaalf jaar was en dat hij haar wilde helpen en onderdak wilde geven, omdat ze was weggelopen. De rechtbank vindt dat verdachte opzet heeft gehad op het verbergen van [slachtoffer] , wetende dat [slachtoffer] een jeugdige was en wetende dat [slachtoffer] zich had onttrokken aan het wettig gezag of het bevoegde opzicht over haar. Het verbergen van [slachtoffer] is ook heimelijk geweest gelet op de manier van het betreden van de woning van verdachte. Bovendien kon [slachtoffer] de woning op bepaalde momenten niet verlaten, omdat dat anders verdacht zou zijn en mogelijk de politie zou worden gebeld. Verder mocht ook de leiding niet weten dat [slachtoffer] in de woning van verdachte verbleef. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
op meer tijdstippen in de periode van 13 april 2020 tot en met 18 april 2020 te Amsterdam met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, meermalen zijn penis in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gebracht.
2.
in de periode van 13 april 2020 tot en met 18 april 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, een minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] ,
die zich onttrokken had aan het wettig over haar gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, heeft verborgen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt toepassing van het jeugdstrafrecht gerechtvaardigd gelet op de beperking (LVB) die verdachte heeft. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, om het jeugdstrafrecht van toepassing te verklaren. Ook dient artikel 9a Sr te worden toegepast, gelet op de buitengewoon bijzondere omstandigheden van verdachte. Daarnaast dient in de uitspraak te worden opgenomen dat het eventuele strafbare feit niet in de weg hoeft te staan aan de toewijzing van een VOG.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 22 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
De reclassering heeft in haar rapport van 16 december 2021 en nader toegelicht door reclasseringswerker [naam] op de terechtzitting, geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte valt onder de LVB-doelgroep (IQ 56), woont begeleid en is ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding. Verdachte functioneert, gezien zijn LVB en gedragsstoornissen, bijzonder goed, maar heeft wel hulp nodig om bepaalde zaken te begrijpen en overzicht te houden.
Op basis van het voorgaande en met de officier van justitie en de raadsman zal de rechtbank toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht en het jeugdstrafrecht toepassen.
Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan seksueel contact met een zeer jeugdig meisje van twaalf jaar. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een jong meisje. Personen onder de zestien jaar bevinden zich in een gevoelige ontwikkelingsfase van hun leven en moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden niet of in onvoldoende mate in staat te zijn zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Zij genieten daarom op seksueel gebied bescherming. Het is algemeen bekend dat de nadelige psychische gevolgen voor slachtoffers in zedenzaken veelal ernstig en langdurig kunnen zijn. Zo blijkt uit de slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer dat ook in dit geval de gevolgen voor [slachtoffer] verstrekkend zijn geweest.
De rechtbank weegt verder mee dat het jonge slachtoffer heeft verklaard dat zij vrijwillig seks heeft gehad. Daarmee is echter niet gezegd dat verdachte reeds daarom seks met haar mocht hebben. Als volwassene had verdachte beter moeten weten, zich niet moeten laten verleiden tot het plegen van het bewezenverklaarde en zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van het slachtoffer van twaalf jaar moeten nemen. De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte bij de politie en ter terechtzitting inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen en daarmee verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het strafblad van verdachte van 24 januari 2022. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor een zedendelict is veroordeeld. Uit eerder genoemde rapportage van Inforsa blijkt dat er voldoende beschermende factoren zijn, namelijk dat verdachte begeleid woont, hij een dagbesteding heeft en voldoende inkomsten heeft. Hij heeft een bewindvoerder die zijn financiële zaken regelt. Ten aanzien van zijn psyche kan worden gesteld dat verdachte al vanaf zeer jonge leeftijd bij een medisch kinderdagverblijf is terechtgekomen, vanaf jonge leeftijd niet meer thuis woont en op speciale (basis)scholen heeft gezeten. Later zou hij gediagnosticeerd zijn met epilepsie, ADHD en ODD. Er is sprake van een verstandelijke beperking met een IQ van 56. Verdachte zit al vanaf jonge leeftijd in een voor hem passende hulpverleningssetting bij onder andere Philadelphia Zorg en de reclassering acht verdere begeleiding vanuit de reclassering niet nodig noch specialistische behandeling voor seksueel deviant gedrag. In een vrijwillig kader start verdachte binnenkort een behandeling, gericht op het versterken van coping vaardigheden en het omgaan met frustraties. De reclassering heeft – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring – daarom geen aanknopingspunten gezien, om verdachte te begeleiden middels een reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Kortom, enerzijds rechtvaardigen de ernst van het feit en de impact daarvan op het jonge slachtoffer jeugddetentie. Anderzijds is verdachte niet eerder voor een zedendelict veroordeeld, heeft verdachte berouw getoond en bevindt hij zich in een passende hulpverleningssetting.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 (honderd) uren, met aftrek van voorarrest.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 47, 63, 77c, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg, 245 en 280 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde:
Medeplegen van opzettelijk een minderjarige die zich onttrokken heeft aan het wettelijk over haar gesteld gezag of het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, verbergen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. R.M. Troost en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2022.