3.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen die bestaan uit het hebben van seks met een jeugdige van twaalf jaar (feit 1 primair) en het verbergen van een jeugdige van twaalf jaar die zich aan het wettig gezag of bevoegd opzicht over haar heeft onttrokken (feit 2). De rechtbank overweegt dat zij gelet op de navolgende verklaringen en omstandigheden het volgende kan vaststellen.
Inleiding
De moeder van [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van het seksueel contact dat haar twaalfjarige dochter [slachtoffer] heeft gehad met minder- en meerderjarige mannen, onder wie verdachte. Uit de aangifte, verklaring van [slachtoffer] , van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] komt onder meer het volgende naar voren.
[slachtoffer] is op 7 april 2020 weggelopen uit de instelling [naam instelling] waarna zij in het openbaar vervoer twee jongens heeft ontmoet, te weten [persoon 1] van zestien jaar oud en verdachte van achttien jaar oud. Deze jongens zijn naar haar blijven kijken en zijn achter haar aan gelopen. [persoon 1] heeft haar aangesproken. [slachtoffer] heeft tegen beide jongens gezegd dat ze twaalf jaar is. Zij geloofden dit niet. Ze heeft ook verteld dat ze uit een instelling is weggelopen. [slachtoffer] is vervolgens meegegaan naar het huis van [persoon 1] . Die avond zijn verdachte en [slachtoffer] bij [persoon 1] blijven slapen. Tijdens haar verblijf daar heeft zij met [persoon 1] meerdere keren seks gehad. Later ontmoette [slachtoffer] een vriend van hen, genaamd [persoon 2] . [slachtoffer] is ook bij [persoon 2] blijven slapen. Op 10 april 2020 hebben verdachte en [persoon 1] [slachtoffer] naar de metrohalte Van der Madeweg gebracht en daar is zij door haar nicht [getuige 1] opgehaald.
Op 13 april 2020 is [slachtoffer] weer weggelopen uit de instelling [naam instelling] . Via Instagram heeft ze met [persoon 1] contact gezocht. Er is een slaapplek voor haar geregeld, namelijk bij de 22-jarige [persoon 3] op het adres [adres] . Dit is een begeleid wonen project boven een kinderdagverblijf. Vanwege corona mocht [persoon 3] geen bezoekers ontvangen. [slachtoffer] is via de schouders van verdachte over het hek geklommen om via het balkon in de kamer van [persoon 3] te komen. [slachtoffer] is daar vijf nachten blijven slapen. Ook verdachte heeft daar geslapen. [slachtoffer] heeft toen twee keer met [persoon 3] seks gehad. Ook heeft zij in de woning van [persoon 3] met verdachte seks gehad. Vanwege het gevaar voor ontdekking bij het verlaten van de woning en de angst dat bij ontdekking de politie zou worden ingeschakeld, was het voor [slachtoffer] niet mogelijk om de woning op elk moment te kunnen verlaten. [slachtoffer] is daarom twee dagen in de woning gebleven. Zij was ook afhankelijk van anderen voor eten. Tijdens het verblijf bij [persoon 3] zijn er ook drugs, te weten pillen en lachgas, door [persoon 3] , [slachtoffer] en verdachte gebruikt. Op 18 april 2020 is [slachtoffer] door haar tante [getuige 2] bij de metrohalte Van der Madeweg opgehaald.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij in de periode van 7 april 2020 tot en met 18 april 2020 naast gewone seks, namelijk met de penis in de vagina, ook anale seks heeft gehad en zij de jongens heeft gepijpt. Zij heeft niet verklaard welke jongens zij heeft gepijpt, met wie ze anale seks heeft gehad dan wel waar of wanneer dit is gebeurd.
Feit 1. Kader van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
Artikel 245 Sr strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van jeugdigen die door hun jonge leeftijd niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de gevolgen van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Deze jonge personen worden door dit artikel ook beschermd tegen verleiding die (mede) van henzelf kan uitgaan. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het verrichten van seksuele handelingen met iemand tussen de twaalf en zestien jaren een ontuchtig karakter heeft. Slechts onder bepaalde omstandigheden kan daarover, bij wijze van uitzondering, anders worden geoordeeld, bijvoorbeeld indien die handelingen vrijwillig plaatsvonden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en er sprake is van een affectieve of gelijkwaardige relatie. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in zijn algemeenheid niet te geven. De wetgever heeft bij de totstandkoming van artikel 245 Sr in dit opzicht de maatstaf gehanteerd dat de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch moet zijn aanvaard dan wel dat die handeling niet in strijd moet zijn met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank stelt voorop dat de leeftijd in artikel 245 Sr geobjectiveerd is: het doet er dus niet toe of en in hoeverre verdachte wist hoe oud [slachtoffer] was. Een jeugdig persoon moet ook tegen zichzelf worden beschermd. De omstandigheid dat een slachtoffer er wellicht ouder uitziet, zich presenteert als ouder dan twaalf jaar, zelf initiatieven ontwikkelt die leiden tot seksuele handelingen en mogelijk zelf daarin leidend is maakt dat in het licht van het belang van de bescherming van de jeugdigen, niet anders.
Vaststelling van de feiten
De rechtbank kan – anders dan de officier van justitie – niet vaststellen dat verdachte anale seks met [slachtoffer] heeft gehad of dat [slachtoffer] hem heeft gepijpt. Ook heeft [slachtoffer] niet verklaard dat haar vagina is gelikt of betast door verdachte. Verdachte zal van deze tenlastegelegde handelingen worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt echter wel vast dat verdachte en [slachtoffer] één keer seks hebben gehad op het [adres] , nu [slachtoffer] dit verklaart en dit door verdachte is bevestigd. Tussen verdachte en [slachtoffer] bestond ten tijde van de seks een leeftijdsverschil van zes jaar. Dit leeftijdsverschil is in absolute zin al aanzienlijk, maar relatief gezien nog veel groter, gelet op de meerderjarigheid van verdachte en de leeftijd van [slachtoffer] . Deze handeling heeft dan ook, in beginsel, een ontuchtig karakter. De navolgende omstandigheden van deze zaak brengen geen uitzondering op dit ontuchtig karakter mee. Verdachte en [slachtoffer] hebben elkaar kort voordat zij seks met elkaar hadden, ontmoet in het openbaar vervoer. Er was dus geen sprake van een langer durende affectieve relatie. Gelet op het verschil in leeftijd en de levensfases tussen verdachte en [slachtoffer] kan niet van gelijkwaardige seksuele verhoudingen worden gesproken. Daar komt bij dat verdachte en [persoon 3] met haar verdovende middelen hebben gebruikt als xtc en lachgas. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij wist dat [slachtoffer] , voordat hij seks had met [slachtoffer] , ook al seks heeft gehad met medeverdachten [persoon 1] en [persoon 3] , wat ook al in strijd was met de eerder genoemde norm, te weten dat jonge personen in beginsel geen seks hebben met anderen. De seksuele handeling die verdachte heeft begaan is dan ook sociaal-ethisch niet aanvaardbaar en heeft een ontuchtig karakter.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat nu verdachte betwist dat hij meerdere keren seks met [slachtoffer] heeft gehad en [slachtoffer] onvoldoende concreet is over hoe vaak ze seks met verdachte heeft gehad, er onvoldoende bewijs is om te komen tot de bewezenverklaring van het meermalen plegen van ontuchtige handelingen door verdachte. Het enkele feit dat er in meerdere slipjes van [slachtoffer] sperma van verdachte is aangetroffen, vindt de rechtbank wel opmerkelijk, maar desalniettemin onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van meermalen ontuchtige handelingen.
Feit 2. Kader van artikel 280 Sr
Voor een bewezenverklaring op grond van artikel 280 Sr is vereist dat een verdachte opzet (waaronder voorwaardelijk opzet is begrepen) heeft gehad op het verbergen of onttrekken aan de nasporing van ambtenaren van justitie of politie. Voor het verbergen is enige heimelijkheid vereist. Het enkel onderbrengen van een minderjarige in een huis is nog geen ‘verbergen’ in de zin van artikel 280 Sr.
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] door toedoen van verdachte en [persoon 1] in de periode van 7 april 2020 tot en met 10 april 2020 bij [persoon 1] en [persoon 2] heeft geslapen. Op dat moment had [slachtoffer] zichzelf onttrokken aan wettig gezag of het bevoegde opzicht over haar. Het is echter niet vast te stellen dat verdachte hiervan daadwerkelijk kennis heeft gehad, waardoor het opzet daarop niet kan worden bewezen. Verdachte zal van deze tenlastegelegde periode worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet dat anders voor de periode van 13 april 2020 tot en met 18 april 2020. Ook in die periode is [slachtoffer] uit de instelling [naam instelling] weggelopen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] op 10 april 2020 (dus nadat ze van 7 tot en met 10 april 2020 was weggelopen) heeft weggebracht, zodat zij naar haar familie of de instelling terug kon gaan. Op het moment dat hij [slachtoffer] op 13 april 2020 weer heeft ontmoet, wist verdachte dus dat [slachtoffer] zich (weer) had onttrokken aan het wettig gezag of aan het bevoegde opzicht over haar. Desondanks heeft verdachte ervoor gezorgd dat [slachtoffer] bij [persoon 3] kon blijven slapen. De rechtbank vindt daarom – anders dan de raadsman – dat verdachte samen met [persoon 3] opzet heeft gehad op het verbergen van [slachtoffer] , wetende dat [slachtoffer] een jeugdige was en wetende dat [slachtoffer] zich had onttrokken aan het wettig gezag of het bevoegde opzicht over haar. Het verbergen van [slachtoffer] is ook heimelijk geweest gelet op de manier van het betreden van de woning van [persoon 3] . Bovendien kon [slachtoffer] de woning op bepaalde momenten niet verlaten, omdat dat anders verdacht zou zijn en mogelijk de politie zou worden gebeld. Verder mocht ook de leiding niet weten dat [slachtoffer] in de woning van [persoon 3] verbleef.