ECLI:NL:RBAMS:2022:1554

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
13/246274-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een minderjarige en het verbergen van een minderjarige die zich had onttrokken aan het wettig gezag

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een twaalfjarige minderjarige en het medeplegen van het verbergen van deze minderjarige. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 10 februari 2022, waarbij de verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. H. Hoekstra-Koops, heeft de vordering gedaan, en de verdediging werd gevoerd door mr. D.G. Peters. De rechtbank heeft ook een reclasseringswerker gehoord. De tenlastelegging omvatte seksuele handelingen met de minderjarige in de periode van 7 tot en met 18 april 2020, en het verbergen van de minderjarige zodat haar moeder en/of de instelling waar zij verbleef haar niet kon vinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de minderjarige één keer seks hebben gehad, wat als ontuchtig werd gekwalificeerd, gezien het leeftijdsverschil van zes jaar. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor meermalen ontuchtige handelingen, maar dat de verdachte wel schuldig was aan het verbergen van de minderjarige, omdat hij wist dat zij zich had onttrokken aan het wettig gezag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/246274-20
Datum uitspraak: 24 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdache],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2022. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra-Koops en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D.G. Peters naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank [naam] , reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland gehoord.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er van beschuldigd dat hij in de periode van 7 april 2020 tot en met 18 april 2020 te Amsterdam meerdere malen seks heeft gehad met de twaalfjarige [slachtoffer] , terwijl het niet hoorde om seks met zo’n jong meisje te hebben.
Ook wordt verdachte er van beschuldigd dat hij in de periode van 7 april 2020 tot en met 18 april 2020 te Amsterdam samen met iemand anders de twaalfjarige [slachtoffer] heeft verborgen zodat haar moeder en/of de instelling waar ze verbleef, haar niet kon vinden.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat feit 1 kan worden bewezen. De verklaring van [slachtoffer] is betrouwbaar en wordt ondersteund door andere getuigenverklaringen. Ook zijn de NFI rapportages ondersteunend, omdat daaruit blijkt dat het sperma van verdachte op drie slipjes van [slachtoffer] is aangetroffen. De seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer] hebben ook een ontuchtig karakter. Tussen verdachte en [slachtoffer] is namelijk een leeftijdsverschil van zes jaar. Zij bevonden zich in verschillende levensfases, aangezien verdachte toen al een volwassen man was en [slachtoffer] een kwetsbaar kind van twaalf jaar. Er was geen gelijkwaardige relatie. [slachtoffer] en verdachte hadden elkaar kort ervoor op straat ontmoet. Er was dan ook geen affectieve relatie. De officier van justitie vindt feit 2 ook bewezen. [slachtoffer] was weggelopen en verdachte heeft haar verborgen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat alleen kan worden bewezen dat verdachte één keer seks heeft gehad met [slachtoffer] op het [adres] . Niet kan worden bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde seksuele handelingen heeft gepleegd. Het aantreffen van het sperma van verdachte op drie slipjes doet daar niet aan af. [slachtoffer] verbleef pas vanaf 13 april op het [adres] , zodat ook niet de volledige tenlastegelegde periode kan worden bewezen. Feit 2 kan niet worden bewezen, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op het verbergen van [slachtoffer] of op het onttrekken van [slachtoffer] aan de nasporing van de ambtenaren van justitie en politie. Ook heeft verdachte geen opzet gehad op het feit dat [slachtoffer] zichzelf heeft onttrokken aan het wettig gezag of bevoegd opzicht over haar.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen die bestaan uit het hebben van seks met een jeugdige van twaalf jaar (feit 1 primair) en het verbergen van een jeugdige van twaalf jaar die zich aan het wettig gezag of bevoegd opzicht over haar heeft onttrokken (feit 2). De rechtbank overweegt dat zij gelet op de navolgende verklaringen en omstandigheden het volgende kan vaststellen.
Inleiding
De moeder van [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van het seksueel contact dat haar twaalfjarige dochter [slachtoffer] heeft gehad met minder- en meerderjarige mannen, onder wie verdachte. Uit de aangifte, verklaring van [slachtoffer] , van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] komt onder meer het volgende naar voren.
[slachtoffer] is op 7 april 2020 weggelopen uit de instelling [naam instelling] waarna zij in het openbaar vervoer twee jongens heeft ontmoet, te weten [persoon 1] van zestien jaar oud en verdachte van achttien jaar oud. Deze jongens zijn naar haar blijven kijken en zijn achter haar aan gelopen. [persoon 1] heeft haar aangesproken. [slachtoffer] heeft tegen beide jongens gezegd dat ze twaalf jaar is. Zij geloofden dit niet. Ze heeft ook verteld dat ze uit een instelling is weggelopen. [slachtoffer] is vervolgens meegegaan naar het huis van [persoon 1] . Die avond zijn verdachte en [slachtoffer] bij [persoon 1] blijven slapen. Tijdens haar verblijf daar heeft zij met [persoon 1] meerdere keren seks gehad. Later ontmoette [slachtoffer] een vriend van hen, genaamd [persoon 2] . [slachtoffer] is ook bij [persoon 2] blijven slapen. Op 10 april 2020 hebben verdachte en [persoon 1] [slachtoffer] naar de metrohalte Van der Madeweg gebracht en daar is zij door haar nicht [getuige 1] opgehaald.
Op 13 april 2020 is [slachtoffer] weer weggelopen uit de instelling [naam instelling] . Via Instagram heeft ze met [persoon 1] contact gezocht. Er is een slaapplek voor haar geregeld, namelijk bij de 22-jarige [persoon 3] op het adres [adres] . Dit is een begeleid wonen project boven een kinderdagverblijf. Vanwege corona mocht [persoon 3] geen bezoekers ontvangen. [slachtoffer] is via de schouders van verdachte over het hek geklommen om via het balkon in de kamer van [persoon 3] te komen. [slachtoffer] is daar vijf nachten blijven slapen. Ook verdachte heeft daar geslapen. [slachtoffer] heeft toen twee keer met [persoon 3] seks gehad. Ook heeft zij in de woning van [persoon 3] met verdachte seks gehad. Vanwege het gevaar voor ontdekking bij het verlaten van de woning en de angst dat bij ontdekking de politie zou worden ingeschakeld, was het voor [slachtoffer] niet mogelijk om de woning op elk moment te kunnen verlaten. [slachtoffer] is daarom twee dagen in de woning gebleven. Zij was ook afhankelijk van anderen voor eten. Tijdens het verblijf bij [persoon 3] zijn er ook drugs, te weten pillen en lachgas, door [persoon 3] , [slachtoffer] en verdachte gebruikt. Op 18 april 2020 is [slachtoffer] door haar tante [getuige 2] bij de metrohalte Van der Madeweg opgehaald.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij in de periode van 7 april 2020 tot en met 18 april 2020 naast gewone seks, namelijk met de penis in de vagina, ook anale seks heeft gehad en zij de jongens heeft gepijpt. Zij heeft niet verklaard welke jongens zij heeft gepijpt, met wie ze anale seks heeft gehad dan wel waar of wanneer dit is gebeurd.
Feit 1. Kader van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
Artikel 245 Sr strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van jeugdigen die door hun jonge leeftijd niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de gevolgen van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Deze jonge personen worden door dit artikel ook beschermd tegen verleiding die (mede) van henzelf kan uitgaan. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het verrichten van seksuele handelingen met iemand tussen de twaalf en zestien jaren een ontuchtig karakter heeft. Slechts onder bepaalde omstandigheden kan daarover, bij wijze van uitzondering, anders worden geoordeeld, bijvoorbeeld indien die handelingen vrijwillig plaatsvonden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en er sprake is van een affectieve of gelijkwaardige relatie. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in zijn algemeenheid niet te geven. De wetgever heeft bij de totstandkoming van artikel 245 Sr in dit opzicht de maatstaf gehanteerd dat de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch moet zijn aanvaard dan wel dat die handeling niet in strijd moet zijn met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank stelt voorop dat de leeftijd in artikel 245 Sr geobjectiveerd is: het doet er dus niet toe of en in hoeverre verdachte wist hoe oud [slachtoffer] was. Een jeugdig persoon moet ook tegen zichzelf worden beschermd. De omstandigheid dat een slachtoffer er wellicht ouder uitziet, zich presenteert als ouder dan twaalf jaar, zelf initiatieven ontwikkelt die leiden tot seksuele handelingen en mogelijk zelf daarin leidend is maakt dat in het licht van het belang van de bescherming van de jeugdigen, niet anders.
Vaststelling van de feiten
De rechtbank kan – anders dan de officier van justitie – niet vaststellen dat verdachte anale seks met [slachtoffer] heeft gehad of dat [slachtoffer] hem heeft gepijpt. Ook heeft [slachtoffer] niet verklaard dat haar vagina is gelikt of betast door verdachte. Verdachte zal van deze tenlastegelegde handelingen worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt echter wel vast dat verdachte en [slachtoffer] één keer seks hebben gehad op het [adres] , nu [slachtoffer] dit verklaart en dit door verdachte is bevestigd. Tussen verdachte en [slachtoffer] bestond ten tijde van de seks een leeftijdsverschil van zes jaar. Dit leeftijdsverschil is in absolute zin al aanzienlijk, maar relatief gezien nog veel groter, gelet op de meerderjarigheid van verdachte en de leeftijd van [slachtoffer] . Deze handeling heeft dan ook, in beginsel, een ontuchtig karakter. De navolgende omstandigheden van deze zaak brengen geen uitzondering op dit ontuchtig karakter mee. Verdachte en [slachtoffer] hebben elkaar kort voordat zij seks met elkaar hadden, ontmoet in het openbaar vervoer. Er was dus geen sprake van een langer durende affectieve relatie. Gelet op het verschil in leeftijd en de levensfases tussen verdachte en [slachtoffer] kan niet van gelijkwaardige seksuele verhoudingen worden gesproken. Daar komt bij dat verdachte en [persoon 3] met haar verdovende middelen hebben gebruikt als xtc en lachgas. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij wist dat [slachtoffer] , voordat hij seks had met [slachtoffer] , ook al seks heeft gehad met medeverdachten [persoon 1] en [persoon 3] , wat ook al in strijd was met de eerder genoemde norm, te weten dat jonge personen in beginsel geen seks hebben met anderen. De seksuele handeling die verdachte heeft begaan is dan ook sociaal-ethisch niet aanvaardbaar en heeft een ontuchtig karakter.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat nu verdachte betwist dat hij meerdere keren seks met [slachtoffer] heeft gehad en [slachtoffer] onvoldoende concreet is over hoe vaak ze seks met verdachte heeft gehad, er onvoldoende bewijs is om te komen tot de bewezenverklaring van het meermalen plegen van ontuchtige handelingen door verdachte. Het enkele feit dat er in meerdere slipjes van [slachtoffer] sperma van verdachte is aangetroffen, vindt de rechtbank wel opmerkelijk, maar desalniettemin onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van meermalen ontuchtige handelingen.
Feit 2. Kader van artikel 280 Sr
Voor een bewezenverklaring op grond van artikel 280 Sr is vereist dat een verdachte opzet (waaronder voorwaardelijk opzet is begrepen) heeft gehad op het verbergen of onttrekken aan de nasporing van ambtenaren van justitie of politie. Voor het verbergen is enige heimelijkheid vereist. Het enkel onderbrengen van een minderjarige in een huis is nog geen ‘verbergen’ in de zin van artikel 280 Sr.
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] door toedoen van verdachte en [persoon 1] in de periode van 7 april 2020 tot en met 10 april 2020 bij [persoon 1] en [persoon 2] heeft geslapen. Op dat moment had [slachtoffer] zichzelf onttrokken aan wettig gezag of het bevoegde opzicht over haar. Het is echter niet vast te stellen dat verdachte hiervan daadwerkelijk kennis heeft gehad, waardoor het opzet daarop niet kan worden bewezen. Verdachte zal van deze tenlastegelegde periode worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet dat anders voor de periode van 13 april 2020 tot en met 18 april 2020. Ook in die periode is [slachtoffer] uit de instelling [naam instelling] weggelopen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] op 10 april 2020 (dus nadat ze van 7 tot en met 10 april 2020 was weggelopen) heeft weggebracht, zodat zij naar haar familie of de instelling terug kon gaan. Op het moment dat hij [slachtoffer] op 13 april 2020 weer heeft ontmoet, wist verdachte dus dat [slachtoffer] zich (weer) had onttrokken aan het wettig gezag of aan het bevoegde opzicht over haar. Desondanks heeft verdachte ervoor gezorgd dat [slachtoffer] bij [persoon 3] kon blijven slapen. De rechtbank vindt daarom – anders dan de raadsman – dat verdachte samen met [persoon 3] opzet heeft gehad op het verbergen van [slachtoffer] , wetende dat [slachtoffer] een jeugdige was en wetende dat [slachtoffer] zich had onttrokken aan het wettig gezag of het bevoegde opzicht over haar. Het verbergen van [slachtoffer] is ook heimelijk geweest gelet op de manier van het betreden van de woning van [persoon 3] . Bovendien kon [slachtoffer] de woning op bepaalde momenten niet verlaten, omdat dat anders verdacht zou zijn en mogelijk de politie zou worden gebeld. Verder mocht ook de leiding niet weten dat [slachtoffer] in de woning van [persoon 3] verbleef.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
in de periode van 13 april 2020 tot en met 18 april 2020 te Amsterdam met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, eenmaal zijn penis in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gebracht.
2.
in de periode van 13 april 2020 tot en met 18 april 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk, een minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] ,
die zich onttrokken had aan het wettig over haar gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, heeft verborgen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt toepassing van het jeugdstrafrecht gerechtvaardigd gelet op de leeftijd en de ontwikkeling waarin verdachte zich nog bevindt. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie (3) maanden met een proeftijd van twee (2) jaar. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ook verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen gezien de leeftijd en de persoon van verdachte. Om rekening te houden met het werk van verdachte dient een lagere werkstraf te worden opgelegd dan is gevorderd. Verder is het wenselijk om de bijzondere voorwaarden toe te wijzen, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van de gevorderde voorwaardelijke jeugddetentie.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit achttien jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
De reclassering heeft in haar rapport van 11 januari 2022, en nader toegelicht door reclasseringswerker [naam] op de terechtzitting, geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Er zijn volgens de reclassering voldoende aanwijzingen om uit te gaan van beperkte handelingsvaardigheden bij verdachte, zoals impulsief gedrag, het slecht kunnen inschatten van risico’s van zijn eigen gedrag en de beïnvloedbaarheid door anderen. De reclassering ziet mogelijkheden om verdachte pedagogisch te beïnvloeden.
Op basis van het voorgaande en met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht en het jeugdstrafrecht toepassen.
Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan seksueel contact met een zeer jeugdig meisje van twaalf jaar. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een jong meisje. Personen onder de zestien jaar bevinden zich in een gevoelige ontwikkelingsfase van hun leven en moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden niet of in onvoldoende mate in staat te zijn zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Zij genieten daarom op seksueel gebied bescherming. Het is algemeen bekend dat de nadelige psychische gevolgen voor slachtoffers in zedenzaken veelal ernstig en langdurig kunnen zijn. Zo blijkt uit de ter terechtzitting uitgesproken slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer dat ook in dit geval de gevolgen voor [slachtoffer] verstrekkend zijn geweest.
De rechtbank weegt verder mee dat het jonge slachtoffer heeft verklaard dat zij vrijwillig seks heeft gehad. Daarmee is echter niet gezegd dat verdachte reeds daarom seks met haar mocht hebben. Als volwassene had verdachte beter moeten weten, zich niet moeten laten verleiden tot het plegen van het bewezenverklaarde en zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van het slachtoffer van twaalf jaar moeten nemen. Verder heeft verdachte een initiërende rol gehad, nu hij contact met het slachtoffer heeft gezocht, hij tot twee keer toe een slaapplek voor haar heeft geregeld en hij drugs met haar heeft gebruikt. Ook wist verdachte dat het slachtoffer omstreeks diezelfde periode seks met [persoon 1] en [persoon 3] heeft gehad. De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte ter terechtzitting inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen en daarmee enige verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het strafblad van verdachte van 24 januari 2022. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor een zedendelict is veroordeeld. Uit de eerder genoemde rapportage van Reclassering Nederland blijkt dat er mogelijk wel sprake is van een gedragspatroon, omdat er eerdere incidenten van seksueel grensoverschrijdend gedrag worden genoemd. Verder heeft verdachte een cognitieve beperking (LVB) en er is sprake van een getekend verleden. Er zijn bij de reclassering zorgen over zijn sociale netwerk en zijn beperkte weerbaarheid hiertegen. Verdachte staat sinds 1 oktober 2021 onder toezicht van Reclassering Nederland. Ondanks verdachte zijn gebrekkige inzet en motivatie voor gedragsverandering adviseert de reclassering om wederom een reclasseringstoezicht op te leggen. Er is meer tijd nodig om een vertrouwensrelatie met verdachte op te bouwen, zicht te krijgen op zijn achtergrond, zijn seksuele ontwikkeling en wat er nodig is om mogelijk leefomstandigheden te verbeteren om recidive te voorkomen. De reclassering vindt het opleggen van bijzondere voorwaarden noodzakelijk, omdat niet wordt verwacht dat verdachte vrijwillig de interventies zal aangaan. De volgende bijzondere voorwaarden worden geadviseerd: meldplicht, ambulante begeleiding en behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een contactverbod met [slachtoffer] .
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie komt, bestaat er aanleiding bij de straftoemeting enigszins af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 (honderd) uren, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie van twee (2) maanden met een proeftijd van twee (2) jaar. Aan de proeftijd zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Met het opleggen van een voorwaardelijke strafdeel wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte. De rechtbank vindt het belangrijk dat er een stok achter de deur komt voor verdachte om hem ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. De rechtbank vindt het ook noodzakelijk dat verdachte begeleiding van de reclassering krijgt teneinde het recidiverisico in te perken en hem te helpen met voornoemde problematiek.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 47, 63, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 245 en 280 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde:
Medeplegen van opzettelijk een minderjarige die zich onttrokken heeft aan het wettelijk over haar gesteld gezag of het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, verbergen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdache], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van twee (2) maanden.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
 Indien door de reclassering geïndiceerd, werkt veroordeelde mee aan diagnostiek en behandeling door Amsta 3 afdeling Wijzer en ambulante begeleiding door Amsta Justitie Team. Of een andere ambulante instelling, indien de reclassering dat nodig vindt.
 Indien door de reclassering geïndiceerd, werkt veroordeelde mee aan toeleiding naar begeleid wonen.
 Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod.
Geeftaan Reclassering Nederland de
opdrachtals bedoeld in artikel 77aa, derde lid, juncto artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht
toezicht te houdenop de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. R.M. Troost en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2022.