ECLI:NL:RBAMS:2022:1553

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/3054
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens te late indiening van het beroepschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroepszaak waarbij de eiser, woonachtig in Marokko, beroep had ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Het bestreden besluit verklaarde het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift te laat was ingediend, omdat de termijn voor indiening op 8 april 2021 eindigde en het beroepschrift pas op 12 april 2021 op de post was gedaan. De rechtbank overweegt dat de vertraging in de postbezorging door de coronapandemie niet leidt tot een verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien het bestreden besluit voor het einde van de termijn was ontvangen. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De eiser werd erop gewezen dat hij een verzoek om herziening van het besluit van 27 juni 2017 kon indienen als hij recht meende te hebben op een hogere uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3054

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Marokko), eiser

(gemachtigde: M. Hilali),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: W. van den Berg).

Procesverloop

Met het besluit van (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen met een brief van 4 november 2021 op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van vier weken aan te geven of zij op een zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft van partijen niet gehoord dat zij een zitting wensen. De rechtbank heeft daarom bepaald dat er geen zitting zal plaatsvinden en het onderzoek op 17 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) per post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift op de laatste dag van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen. Als op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het beroepschrift op die dag op de post is gedaan. De rechtbank wijkt alleen van dit uitgangspunt af als de indiener van het beroepschrift aannemelijk maakt dat het beroepschrift op een eerdere datum op de post is gedaan.
3. Als iemand een beroepschrift te laat indient moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het beroepschrift betrokkene niet kan worden toegerekend. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkheidverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
4. Vaststaat dat de dagtekening van het bestreden besluit 25 februari 2021 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat deze beslissing pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 8 april 2021. Het beroepschrift is gedateerd op 5 april 2021, wat dus nog binnen de beroepstermijn is. Eiser heeft het beroepschrift blijkens de stempel op de envelop echter pas na het einde van de termijn, op
12 april 2021, op de post gedaan in Marokko. Het beroepschrift is vervolgens op 3 juni 2021 door rechtbank ontvangen. Dit is bijna twee maanden na afloop van de beroepstermijn. Gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb is het beroepschrift daarmee te laat ingediend.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij brieven in zijn woonplaats altijd laat ontvangt. De coronapandemie heeft ervoor gezorgd dat de verzendtijd van brieven nog langer is geworden. Verder stelt eiser dat hij altijd meteen reageert op brieven nadat hij deze ontvangen heeft. Eiser stelt daarom dat – naar de rechtbank begrijpt – sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
6. Naar het oordeel van de rechtbank kan de omstandigheid dat de postbezorging vertraagd was door de coronapandemie niet leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser heeft niet precies gesteld wanneer hij het bestreden besluit heeft ontvangen. Uit de datering van het beroepschrift blijkt verder dat eiser het bestreden besluit in ieder geval voor het einde van de termijn heeft ontvangen. Eiser heeft het beroepschrift vervolgens pas een week na datering per post verstuurd. Toen was de beroepstermijn echter verstreken. Volgens de rechtbank is niet gebleken waarom eiser het beroepschrift niet voor het einde van de beroepstermijn per post kon versturen. Het beroepschrift is dus onverschoonbaar te laat ingediend.
7. Gelet op de te late indiening van het beroepschrift is het beroep niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gaan aanleiding.
9. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is komt de rechtbank niet toe aan de inhoud van de zaak. Ter voorlichting van eiser wijst de rechtbank er wel nog op dat, voor zover eiser vindt dat hij recht heeft op een hogere uitkering, hij bij verweerder een verzoek om herziening van het besluit van 27 juni 2017 zou kunnen indienen, met overlegging van de stukken die aantonen bij welke bedrijven eiser gewerkt heeft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.J. van ‘t Hoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen.