ECLI:NL:RBAMS:2022:1552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
13/089400-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken met onvoldoende bewijs en steunbewijs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het meermalen verkrachten van zijn nichten, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na meerdere zittingen, waarbij de verklaringen van de slachtoffers en de verdediging zijn gehoord. De officier van justitie heeft gesteld dat de feiten bewezen konden worden op basis van de verklaringen van de slachtoffers en ondersteunend bewijs. De verdediging heeft echter vrijspraak bepleit, stellende dat er niet voldaan werd aan het wettelijk bewijsminimum en dat de verklaringen onvoldoende onderling ondersteund waren.

De rechtbank heeft in haar oordeel geconcludeerd dat de verklaringen van de slachtoffers niet voldoende steunbewijs boden voor de beschuldigingen. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren niet zodanig dat ze als schakelbewijs voor elkaar konden dienen, en de medische stukken en getuigenverklaringen waren onvoldoende om de aangiften te onderbouwen. De rechtbank heeft benadrukt dat in zedenzaken vaak de verklaring van de aangeefster tegenover die van de verdachte staat, en dat er in dit geval geen getuigen waren die het misbruik hadden waargenomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er geen bewezenverklaring was. De kosten van de procedure zijn voor beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/089400-20
Datum uitspraak: 9 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 december 2020, 14 april 2021, 20 oktober 2021 en 26 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.R. Rommy naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van het meermalen verkrachten van zijn nichten [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2). Bij [slachtoffer 1] zou dit hebben plaatsgevonden tussen september 1986 en november 1991, bij [slachtoffer 2] tussen september 1986 en oktober 1988. Beiden waren destijds jonger dan 12.
De tenlastelegging staat in de bijlage.

3.Vrijspraak

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten kunnen worden bewezen. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en van hun zus [slatoffer 3] zijn betrouwbaar, omdat de inhoud daarvan voldoende consistent is en de verklaringen gedetailleerd zijn. De verklaringen zijn niet op elkaar afgestemd of door elkaar beïnvloed, omdat de zussen niet met elkaar over het seksueel misbruik hebben gesproken. De verklaringen ondersteunen elkaar over en weer zodanig dat ze als schakelbewijs kunnen worden gebruikt. Daarnaast worden de verklaringen ook ondersteund door de getuigenverklaringen en de medische stukken in het dossier.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide feiten. Er wordt niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum, omdat de informatie uit de bewijsmiddelen bij beide feiten steeds afkomstig is uit één bron. De aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden onvoldoende door elkaar en door de verklaring van [slatoffer 3] ondersteund. Deze verklaringen kunnen onderling niet als schakelbewijs worden gebruikt, omdat ze onvoldoende specifiek zijn en op essentiële onderdelen afwijken. Als de rechtbank vindt dat er wel aan het bewijsminimum wordt voldaan, ontbreekt de overtuiging.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt beide feiten niet bewezen.
Inleiding
De drie zussen, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slatoffer 3] , hebben aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte, hun oom. Het Openbaar Ministerie heeft de vervolging voor wat betreft de aangifte van [slatoffer 3] beëindigd (de zaak is geseponeerd), omdat het feit waar de beschuldiging op ziet is verjaard. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het seksuele misbruik door verdachte vanaf haar derde tot haar elfde levensjaar in de woning van haar opa en oma heeft plaatsgevonden. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het seksuele misbruik door verdachte vanaf ongeveer haar zevende à achtste tot haar twaalfde levensjaar heeft plaatsgevonden, in de woning van haar opa en oma, in de kelderbox van die woning en in haar ouderlijke woning. [slatoffer 3] heeft verklaard dat zij rond haar zevende of achtste is misbruikt door verdachte. Er zijn geen getuigen die verklaren het misbruik van (één van) de zussen te hebben gezien. Wel zijn er verklaringen van getuigen die met aangeefsters hebben gesproken over het misbruik. Ook zitten er medische stukken over aangeefsters in het dossier. Verdachte ontkent de beschuldigingen.
Bewijskwesties in zedenzaken
Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Vaak staat de verklaring van de aangeefster, die zegt dat de verdachte het heeft gedaan, tegenover die van de verdachte, die zegt dat hij het niet heeft gedaan. Getuigen van de gebeurtenis zijn er over het algemeen niet. In dit geval vormt een extra moeilijkheid in het onderzoek dat de beschuldiging gaat over gebeurtenissen van meer dan 35 jaar geleden. De rechtbank mag niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig. Hiervoor is niet voldoende dat getuigen verklaren over wat het veronderstelde slachtoffer hen over de gebeurtenissen heeft verteld, omdat de bron van die verklaring dan nog steeds die ene getuige is. De rechtbank legt hierna uit waarom zij vindt dat beide feiten niet zelfstandig kunnen worden bewezen. Daarna komt aan de orde waarom de rechtbank ook niet met schakelbewijs tot een bewezenverklaring komt.
Feit 1 ( [slachtoffer 1] )
[slachtoffer 1] heeft op meerdere momenten gedetailleerd en consequent verklaard over het seksueel misbruik. Maar haar verklaringen worden onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Voor zover het gaat om getuigen die vertellen van [slachtoffer 1] te hebben gehoord dat zij door verdachte is misbruikt, kunnen deze verklaringen niet als steunbewijs dienen, omdat de informatie steeds dezelfde bron, [slachtoffer 1] , heeft. Ook de medische stukken vindt de rechtbank onvoldoende om de aangifte te kunnen ondersteunen. In die stukken staat dat [slachtoffer 1] tussen 1988 en 1990 meerdere malen naar de huisarts is geweest met klachten aan haar vagina. Zonder een nadere duiding door een medisch specialist van de (mogelijke) oorzaak van deze klachten kan de rechtbank niet vaststellen dat het seksueel misbruik uit de aangifte daarvan de oorzaak is geweest, en dús de medische stukken ondersteuning bieden voor het misbruik uit de aangifte.
Feit 2 ( [slachtoffer 2] )
[slachtoffer 2] heeft minder uitgebreid en gedetailleerd verklaard dan [slachtoffer 1] . Die verklaring wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verklaring van haar moeder dat [slachtoffer 2] tegen haar over het misbruik heeft gesproken, is informatie uit dezelfde bron, namelijk [slachtoffer 2] , en kan daarom niet als steunbewijs dienen. Hetzelfde geldt voor de medische stukken waarin is opgeschreven dat [slachtoffer 2] met haar huisarts over het misbruik heeft gesproken.
Schakelbewijs
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] als schakelbewijs, en daarmee steunbewijs, kan dienen voor het misbruik van [slachtoffer 2] en andersom. Ook de verklaring van [slatoffer 3] kan voor beide feiten als schakelbewijs dienen.
Als er geen direct bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde feiten dan kunnen de feiten met zogenoemd schakelbewijs toch bewezen worden. Het gaat dan om het gebruik van bewijs van een ander, soortgelijk feit dat als steunbewijs kan dienen. Schakelbewijs gebruiken kan alleen als de manier waarop de verschillende feiten (in dit geval het misbruik waarvan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slatoffer 3] aangifte hebben gedaan) zijn begaan op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont. De manier waarop de feiten zijn gepleegd (modus operandi) moet dan zodanig overeenkomen in beide zaken dat (bijvoorbeeld) de aangifte van het ene feit als steunbewijs voor het andere feit kan dienen.
De rechtbank vindt dat in de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slatoffer 3] te weinig essentiële punten of kenmerkende gelijkenissen in het handelen van verdachte staan. In de kern komen de overeenkomsten neer op: de dader (verdachte), seksueel misbruik waaronder penetratie, (onder andere) in de woning van opa en oma, toen de zussen jong waren. Die omstandigheden zijn niet zodanig kenmerkend dat gezegd kan worden dat de verklaring van de ene zus over haar eigen ervaringen voldoende ondersteuning biedt voor het misbruik van de andere zus om als steunbewijs te kunnen dienen.

4.De vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

De rechtbank verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat verdachte wordt vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten van de procedure dragen.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten van de procedure dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. J. Huber en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2022.