Overwegingen
1. De vereniging heeft het college op 11 oktober 2019 verzocht om handhavend op te treden tegen het parkeren van auto’s, caravans en boottrailers op het talud en in de berm van de [adres] (de zogenoemde staart van het [park] ) en tegen de twee woonboten die in het water van de [naam water] liggen. Voor dit gebied geldt het bestemmingsplan ‘IJburg Eerste Fase 2013’.
2. Met het primaire besluit heeft het college het verzoek van de vereniging om handhavend op te treden deels afgewezen en deels toegewezen. In het bestreden besluit 1 is het verzoek om handhaving voor beide onderdelen afgewezen. Op de zitting van 8 maart 2021 heeft het college een gewijzigd standpunt ingenomen. Het college heeft zich aldaar op het standpunt gesteld dat parkeren in berm en op de dijk in strijd is met de bestemming ‘Groen- 3’. De rechtbank heeft daarop het onderzoek geschorst en het college in de gelegenheid gesteld om de situatie ter plaatse nader laten onderzoeken. Daarbij heeft de rechtbank meegedeeld dat indien het college het handhavingsverzoek alsnog toewijst, het college ook daadwerkelijk handhavend zal dienen op te treden.
3. Toezichthouders van het college hebben op 15 april 2021, op 9 juni 2021 en op
1 september 2021 de [adres] geïnspecteerd. Zij hebben geconstateerd dat rond de
[adres] de openbare ruimte gebruikt wordt voor parkeren, hetgeen in strijd is met het
bestemmingsplan. Het college heeft daarom op 2 november 2021 het bestreden besluit 2 genomen waarbij het handhavingsverzoek alsnog is toegewezen wat betreft het parkeren van auto’s en is afgewezen wat betreft de woonboten. Dit besluit is - gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - van rechtswege betrokken bij het beroep.
Overwegingen van de rechtbank
Ontvankelijkheid van de vereniging
4. De rechtbank moet allereerst beoordelen of het college de vereniging terecht als belanghebbende heeft aangemerkt in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Volgens vaste rechtspraak moet de rechtbank dit ambtshalve beoordelen.
5. Belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Voor rechtspersonen geldt dat als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.Volgens haar statuten heeft de vereniging ten doel het in stand houden en waar mogelijk uitbreiden van het groene karakter van het [park] in Amsterdam, het weren van gemotoriseerd verkeer uit het [park] en het in rechte behartigen van en opkomen voor de belangen van niet-gemotoriseerde weggebruikers in het [park] en de toegangswegen tot het [park] en het beschermen van flora en fauna in het [park] . Gezien haar statutaire doelstellingen en mede gelet op de feitelijke werkzaamheden van de vereniging - zoals onder meer vermeld in de brief van 21 februari 2022 - kan de vereniging naar het oordeel van de rechtbank als belanghebbende worden aangemerkt. Het college heeft haar dan ook terecht ontvankelijk geacht.
6. Belanghebbende [derde-partij 5] heeft onder verwijzing naar artikel 13, tweede lid, van de statuten gesteld dat [gemachtigde eiseres] niet bevoegd is om namens de vereniging op te treden. Uit artikel 13, tweede lid, van de statuten van de vereniging volgt dat de vereniging vertegenwoordigd wordt door twee of meer gezamenlijk handelende bestuursleden. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift door de daartoe bevoegde bestuursleden
[gemachtigde eiseres] en [naam 3] is ondertekend. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het beroep onbevoegd is ingesteld. Voor zover door [derde-partij 5] is verwezen naar artikel 12 van de statuten, waarin is vermeld dat het bestuur goedkeuring behoeft van de algemene vergadering voor besluiten tot het optreden in rechte, overweegt de rechtbank dat op het ontbreken van deze goedkeuring volgens de laatste volzin van artikel 12 door derden geen beroep kan worden gedaan. Op de vorige zitting is door [gemachtigde eiseres] overigens meegedeeld dat alles binnen de vereniging is besproken. De rechtbank begrijpt daaruit ook dat [gemachtigde eiseres] mondeling is gemachtigd om namens het bestuur het woord te voeren. Voor zover er op een eventuele volgende zitting geen twee leden van het bestuur met de functies van voorzitter, secretaris en/of penningmeester aanwezig zijn, zou [gemachtigde eiseres] kunnen worden verzocht van deze machtiging een schriftelijk stuk te overleggen.
7. Op de zitting heeft de vereniging het handhavingsverzoek voor zover dit ziet op de woonboten ingetrokken omdat hierover een afzonderlijke procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) loopt.
8. Partijen hebben op de zitting gesproken over de omvang van het handhavingsverzoek. De vereniging heeft meegedeeld dat tussen partijen niet in geschil is dat het handhavingsverzoek is beperkt tot objecten (auto’s, caravans en boottrailers) die in de openbare ruimte, te weten op het talud en in de berm van de [adres] , staan geparkeerd. Het is aan het college om in het kader van dit handhavingsverzoek te onderzoeken welke objecten zich aldaar bevinden.
Besluit van 2 november 2021 onvolledig?
9. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeldis het strijdig met artikel 7:11, tweede lid van de Awb om een bezwaar gegrond te verklaren zonder het primaire besluit te herroepen en, indien nodig, duidelijkheid te bieden over het besluit dat voor dit primaire besluit in de plaats komt. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit 2 van 2 november 2021 geen volledige besluitvorming bevat. Het college heeft in dit besluit overwogen - voor zover hier van belang -dat binnenkort een nieuw besluit zal worden genomen op het verzoek van de vereniging om eventueel herstelsancties op te leggen aan de eigenaren van de auto’s die in de staart van de [adres] geparkeerd staan. De mededeling van het voornemen om tot handhaving over te gaan, is echter geen besluit op het verzoek om handhaving. Het besluit van 2 november 2021 is in zoverre in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. De schriftelijke reactie van de vereniging op het bestreden besluit 2 zal door de rechtbank gelet op het vorengaande worden aangemerkt als een beroep gericht tegen het uitblijven van een besluit in de zin van artikel 6:2 van de Awb.
10. Omdat het college nog altijd geen volledig besluit heeft genomen, verklaart de rechtbank het beroep tegen het uitblijven van een besluit gegrond. Het college zal alsnog een besluit moeten nemen op het verzoek van de vereniging om herstelsancties op te leggen aan de eigenaren van de auto’s, caravans en boottrailers die in de staart van de [adres] geparkeerd staan. Het college heeft desgevraagd op de zitting aangegeven dat het voornemen om een last op te leggen aan de betrokkenen bekend moet worden gemaakt en zij een zienswijze naar voren kunnen brengen. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding om een nadere termijn van zes weken vast te stellen. Daarmee is voldoende rekening gehouden met het belang van het college om de besluitvorming zorgvuldig af te ronden alsmede het belang van de vereniging om thans, tweeëneenhalf jaar na indiening van hun handhavingsverzoek, op korte termijn inzicht te verkrijgen in de afwikkeling ervan. Dat betekent dat het college uiterlijk zes weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit moet nemen op het verzoek om handhaving.
11. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleiddat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is aan de vereniging voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
12. Omdat het beroep gegrond is, draagt de rechtbank het college op om het griffierecht aan de vereniging te vergoeden.