ECLI:NL:RBAMS:2022:1546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
13/308018-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van wapens en cocaïne met onherstelbaar vormverzuim bij doorzoeking

Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van wapens en cocaïne. De verdachte, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 12 november 2021 in Amsterdam aangehouden na een melding van het Team Criminele Inlichtingen. Bij zijn aanhouding werd een pistool en munitie aangetroffen. Tijdens een doorzoeking van zijn woning werd cocaïne ontdekt, wat leidde tot de tenlastelegging van het bezit van zowel wapens als drugs. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M. Lommers, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. de Vilder-Van Overmeire, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte de tenlasteleggingen bewezen, ondanks het verweer van de raadsvrouw dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim bij de doorzoeking. De rechtbank concludeerde dat de doorzoeking rechtmatig was en dat de resultaten daarvan voor het bewijs konden worden gebruikt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en kreeg bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/308018-21
Datum uitspraak: 29 maart 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI] ’.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Lommers, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.A.C. de Vilder-Van Overmeire, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank reclasseringswerkers K. Kruissen en L. van Roon als deskundigen gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 12 november 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Crvena Zastava (CZ), type/model M70, kaliber 7,65mm Browning (synoniem .32 AUTO),
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of
(bijbehorende) munitie, te weten 8, althans een of meer, patronen van het kaliber 7,65 Browning (synoniem .32 AUTO/7,65mm),
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie);
2
hij op of omstreeks 12 november 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 54,8 gram cocaïne (goednummer 6120885A) en/of 49,7 gram cocaïne (goednummer 6120885B), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet);
3
hij op of omstreeks 4 november 2021 te Zeewolde, in ieder geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een enkelloops kogelgeweer, van het merk FGC-9, type/model MK-II, kaliber 9x 19mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool,
en/of
bijbehorende munitie, te weten een of meerdere patronen,
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Verdachte is naar aanleiding van een melding van het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Amsterdam (hierna: TCI) dat hij over een pistool beschikt op 12 november 2021 in Amsterdam aangehouden door de politie. Bij verdachte is toen in zijn broeksband een vuurwapen aangetroffen, dat later door de politie is onderzocht. Volgens de politie gaat het om het onder 1 op de tenlastelegging omschreven pistool, met munitie. Op diezelfde dag heeft de politie de woning van verdachte doorzocht. In zijn slaapkamer heeft de politie in een schoenendoos, die in een tv-meubel stond, een foto-enveloppe van de Hema aangetroffen. De substantie in die enveloppe leek volgens de politie op harddrugs. De politie heeft nader onderzoek naar die substantie gedaan en het bleek cocaïne in de hoeveelheid vermeld onder 2 op de tenlastelegging te zijn. Bij verdachte is verder na zijn aanhouding een telefoon aangetroffen. De politie heeft die telefoon onderzocht en video’s aangetroffen, waarop verdachte is afgebeeld met – volgens de onderzoeksresultaten van de politie – het onder 3 op de tenlastelegging omschreven geweer.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 3 ten laste gelegde, waarbij zij heeft verwezen naar de rapporten van de wapendeskundigen en de verklaringen van verdachte op de terechtzitting, te weten de bekennende verklaring ten aanzien van feit 1 en de verklaring van verdachte dat in het wapen uit feit 3 munitie zat waaruit volgens de officier van justitie volgt dat verdachte zelf ook wist dat het een echt vuurwapen betrof.
Verdachte moet volgens de officier van justitie worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. De woning van verdachte is doorzocht op grond van de Wet wapens en munitie. Nadat er drugs waren aangetroffen, heeft de politie de doorzoeking voortgezet zonder een machtiging aan de rechter-commissaris te vragen. Dat levert een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op, wat tot gevolg moet hebben dat het aantreffen van de cocaïne in de slaapkamer van verdachte van het bewijs moet worden uitgesloten, aldus de officier van justitie.
4.3
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen, mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Daarbij heeft zij zich aangesloten bij hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd over het onherstelbare vormverzuim bij de doorzoeking van de woning van verdachte. Ook heeft zij betoogd dat de bekennende verklaring van verdachte op 25 november 2021 in [naam PI] tegenover verbalisanten [naam 3] en [naam 4] moet worden uitgesloten van het bewijs omdat hij die heeft afgelegd zonder dat hem de cautie was gegeven. Volgens de raadsvrouw had dit wel gemoeten, nu sprake was van een verhoorsituatie. Daarbij heeft zij ook nog opgemerkt dat het verhoor niet met de raadsvrouw was afgestemd en dat zij daarbij niet aanwezig was.
Ook van het onder 3 ten laste gelegde moet verdachte volgens de raadsvrouw worden vrijgesproken. Verdachte wist niet dat het een echt wapen was en hij had het wapen niet in zijn machtssfeer, omdat hij tijdelijk in de woning in Zeewolde verbleef, aldus de raadsvrouw.
4.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, zal dit hieronder nader toelichten en eindigen met de bewezenverklaring.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Wat betreft de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde volstaat de rechtbank gelet op de door de officier van justitie en de raadsvrouw ingenomen standpunten met een verwijzing naar de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een verdenking van het overtreden van de Wet wapens en munitie (WWM) worden aangenomen op basis van TCI-informatie. De TCI-informatie in het dossier van verdachte is voldoende concreet en wordt door verbalisanten in het proces-verbaal als betrouwbaar beoordeeld en biedt daarmee voldoende grondslag voor het in artikel 49 WWM bedoelde vermoeden. Met een machtiging van de hulpofficier van justitie is binnengetreden ter inbeslagneming en op grond daarvan mocht de woning ook doorzocht worden. Daarmee kan de doorzoeking op grond van artikel 49 WWM op het adres van verdachte rechtmatig worden geacht. Daarbij behouden de opsporingsambtenaren ook hun inbeslagnemingbevoegdheid (voortgezette toepassing) als zij tijdens een doorzoeking op grond van de WWM op verdovende middelen stuiten. De rechtbank kan echter op grond van het dossier niet vaststellen hoe en in welke volgorde de doorzoeking heeft plaatsgevonden en of verbalisanten bij het doorzoeken van de woning naar wapens en munitie zijn gestuit op de verdovende middelen in de Hema enveloppe of dat de woning na het aantreffen van de hennep in de trapkast tevens werd doorzocht op verdovende middelen en dat in dat kader de Hema enveloppe is geopend. Het verslag van binnentreden biedt daaromtrent geen duidelijkheid. Daarom is niet uitgesloten dat sprake is geweest van een doorzoeking mede op grond van de Opiumwet waarvoor machtiging van de rechter-commissaris noodzakelijk is en dat er derhalve sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. In zoverre volgt de rechtbank de officier van justitie en de raadsvrouw. Dat geldt niet voor het gevolg daarvan. De rechtbank dient immers na te gaan of aan dit verzuim een rechtsgevolg verbonden moet worden en zo ja, welk rechtsgevolg. Daarbij dient zij rekening te houden met de in lid 2 van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van de schending en het door de schending veroorzaakte nadeel, waaronder te begrijpen de eventuele schade die verdachte in zijn verdediging heeft opgelopen. Hierbij moet worden aangetekend dat geen sprake is van een voor de toepassing van artikel 359a Sv in aanmerking te nemen nadeel indien de verdachte niet getroffen is in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. De rechtbank overweegt dat in dit geval geen sprake is van enig in aanmerking te nemen nadeel voor verdachte. Immers bestond in dit geval een bevoegdheid tot het binnentreden en doorzoeken van de woning van verdachte op basis van de Wet wapens en munitie. Het resultaat van de doorzoeking kan voor het bewijs worden gebruikt. Nu een deskundige heeft vastgesteld dat het cocaïne betreft en verdachte op de terechtzitting heeft verklaard dat hij de cocaïne in zijn slaapkamer bewaarde (voor een vriend), kan het onder 2 ten laste gelegde op grond van die bewijsmiddelen worden bewezen.
De rechtbank gebruikt de verklaring van verdachte, afgelegd op 25 november 2021 in [naam PI] , niet voor het bewijs. Het verweer van de raadsvrouw ten aanzien van die verklaring behoeft daarom geen beoordeling.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Dat verdachte op 4 november 2021 in een woning in Zeewolde een op een wapen gelijkend voorwerp in zijn handen heeft gehad, blijkt uit video’s, aangetroffen op de telefoon van verdachte en uit zijn verklaring op de terechtzitting.
De rechtbank stelt verder vast dat het een echt wapen met munitie betrof, namelijk het wapen en de munitie zoals omschreven onder 3 op de tenlastelegging. Dit blijkt uit het rapport van de wapendeskundige. De verklaring van verdachte op de terechtzitting dat hij de patroonhouder eruit heeft gehaald en heeft gezien dat er kogels in zaten, ondersteunt de conclusies in het rapport. Uit die verklaring van verdachte leidt de rechtbank verder af dat hij, anders dan zijn raadsvrouw heeft gesteld, moet hebben geweten dat het een echt wapen was. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw op dit punt.
Voorts houdt het voorhanden hebben van een wapen onder meer in dat de verdachte feitelijke macht over het wapen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De rechtbank begrijpt dat de raadsvrouw betwist dat verdachte die feitelijke macht had gelet op haar opmerking dat het wapen niet in zijn machtssfeer was. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Verdachte had het wapen immers in zijn handen en heeft ermee geposeerd. Hij heeft verklaard dat hij dat stoer vond. Hieruit volgt dat verdachte het wapen doelbewust in zijn handen had en op dat moment zelf bepaalde wat hij ermee deed. Hij had er dus feitelijke macht over. Dat het wapen wellicht niet van verdachte was, maar van de bewoner van de woning waarin verdachte tijdelijk verbleef, doet daar niet aan af.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 12 november 2021 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Crvena Zastava (CZ), type/model M70, kaliber 7,65mm Browning (synoniem .32 AUTO), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en (bijbehorende) munitie, te weten 8 patronen van het kaliber 7,65 Browning (synoniem .32 AUTO/7,65mm), voorhanden heeft gehad;
2.
op 12 november 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 54,8 gram en 49,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
3
op 4 november 2021 te Zeewolde een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een enkelloops kogelgeweer, van het merk FGC-9, type/model MK-II, kaliber 9x 19mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer en bijbehorende munitie, te weten meerdere patronen voorhanden heeft gehad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Ter onderbouwing van haar strafeis heeft de officier van justitie allereerst gewezen op de ernst van de feiten. Verder heeft zij het strafblad van verdachte aangehaald. In het bijzonder heeft zij aangevoerd het kwalijk te vinden dat verdachte op 9 november 2021 nog een strafzitting bij de rechtbank had, waar hij terechtstond voor vuurwapenbezit en al enkele dagen daarna, op 12 november 2021, met een vuurwapen op straat is aangetroffen. De officier van justitie volgt het advies van de reclassering om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden is nodig vanwege het hoge recidivegevaar en de problemen van verdachte op verschillende leefgebieden. Tot slot heeft zij opgemerkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is gelet op de veroordeling van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2021.
8.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen. Daartoe heeft zij verwezen naar de veroordeling van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2021, waarbij de rechtbank ook het adolescentenstrafrecht heeft toegepast. Verder vindt zij dat verdachte niet is uitontwikkeld en dat verblijf in een gevangenis voor volwassenen een negatieve invloed op hem heeft. De raadsvrouw kan zich vinden in de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Verder heeft zij aangevoerd dat verdachte zijn leven probeert te beteren door te vertrekken uit Amsterdam Zuidoost en te breken met zijn vrienden uit het criminele milieu. Onder verwijzing naar jurisprudentie heeft de raadsvrouw betoogd dat de strafeis te hoog is. Een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, is passend, aldus de raadsvrouw.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Geen toepassing adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten 22 jaar oud en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan ook het jeugdstrafrecht (adolescentenstrafrecht) worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De rechtbank zal het jeugdstrafrecht niet toepassen en het daartoe strekkende verzoek van de raadsvrouw dan ook afwijzen. Van belang is dat de reclassering bij advies van
25 januari 2022 heeft geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen en dat als volgt heeft onderbouwd:
“Wij constateren geen aanwijzingen voor een licht verstandelijke beperking bij de heer [naam verdachte] . Hij maakt op de reclassering een indruk conform kalenderleeftijd. Daarnaast zien wij geen pedagogische mogelijkheden tot beïnvloeding via ouders van betrokkene. Tot slot lijkt schoolgang niet noodzakelijk, daar betrokkene op dit moment geen opleiding volgt. Wij adviseren een reclasseringstoezicht uit te laten voeren door Reclassering Nederland.”
De rechtbank heeft op de terechtzitting reclasseringswerkers Van Roon , de opsteller van het advies, en Kruissen , die verdachte recentelijk heeft begeleid, gehoord. Zij hebben het advies het volwassenenstrafrecht toe te passen gehandhaafd en nader toegelicht. Daarbij hebben zij onder meer uitgelegd dat de reden om nu, anders dan in de zaak die heeft geleid tot het vonnis van 23 november 2021, toepassing van het volwassenenstrafrecht te adviseren onder meer is gelegen in de leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten. Verdachte was bijna twee jaar jonger toen hij de feiten pleegde die hebben geleid tot het vonnis van
23 november 2021. Verder hebben zij erop gewezen dat eerdere interventies in het kader van het jeugdrecht niet het gewenste resultaat hebben gehad. Ook hebben zij het geadviseerde pakket aan bijzondere voorwaarden, uit te voeren door de volwassenenreclassering, toegelicht en daarbij uitgelegd dat dit juist het beste is toegesneden op de problemen van verdachte op verschillende leefgebieden.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank het advies van de reclassering het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Nadere motivering strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich op twee momenten schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Dat is zeer onverantwoord en gevaarlijk gedrag. Vooral het voorhanden hebben van het geladen pistool op straat op 12 november 2021 vindt de rechtbank zeer kwalijk. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte zich in het criminele milieu begeeft. Hij maakte onderdeel uit van een bende(oorlog) en was actief in de drillrapscene. Verdachte had zomaar in de situatie kunnen komen dat hij gebruik zou kunnen maken van het pistool met alle gevolgen van dien. Met het voorhanden hebben van cocaïne heeft verdachte het belang van de volksgezondheid miskend. Verder is algemeen bekend dat de handel in verdovende middelen gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft ook daaraan, zij het indirect, een bijdrage geleverd.
Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen waarmee hij is aangetroffen en de cocaïne die in zijn slaapkamer lag, voor een vriend bewaarde. De rechtbank kan niet beoordelen of deze verklaring op waarheid berust. Verdachte heeft bijvoorbeeld de naam van zijn vriend niet willen noemen, zodat nader onderzoek niet mogelijk is. Het heeft bij de rechtbank wel de vragen opgeroepen waarom het wapen geladen was en waarom verdachte het ‘bewaarde’ in zijn broeksband. De verklaring van verdachte, dat hij het liever niet op zijn kamer bewaarde, overtuigt niet. Hoe dan ook geldt dat, voor zover verdachte met zijn verklaring zijn gedrag minder ernstig wil laten lijken, hij daarin geenszins is geslaagd. Ook als hij het wapen en de cocaïne voor een vriend zou hebben bewaard, is zijn gedrag net zo kwalijk.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het strafblad van 23 maart 2022 van verdachte. Daaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Hij is wel eerder voor andere feiten, waaronder inbraak en huiselijk geweld, veroordeeld.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het bezit van een vuurwapen in een woning wordt uitgegaan van een gevangenisstraf van vier maanden en bij bezit van een vuurwapen in de openbare ruimte wordt uitgegaan van een gevangenisstraf van acht maanden. Als strafvermeerderende omstandigheden gelden volgens het LOVS de omstandigheden dat het vuurwapen is geladen en binnen handbereik is, zoals hier ten aanzien van feit 1 het geval was. Ten aanzien van het aanwezig hebben van harddrugs tussen 50 en 100 gram wordt uitgegaan van een taakstraf van 150 uur.
Gelet op de hiervoor omschreven ernst van de feiten is een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank zal de gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen. Daarmee beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. In dat licht zal de rechtbank ook de bijzondere voorwaarden opleggen die de reclassering heeft geadviseerd.

9.Beslag

9.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder 1 tot en met 6 genoemde voorwerpen – een pistool, patronen, een mes, een drugspers en verdovende middelen – worden onttrokken aan het verkeer. Voorwerp 7 – de onder verdachte in beslag genomen Apple IPhone 12, waarop de video’s zijn aangetroffen met verdachte poserend met een vuurwapen – moet volgens de officier van justitie verbeurd worden verklaard.
9.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft over de voorwerpen 1 tot en met 6 op de beslaglijst geen opmerkingen gemaakt. De Apple IPhone 12 moet volgens de raadsvrouw aan verdachte worden teruggegeven. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het een communicatiemiddel is. Ook heeft zij opgemerkt dat het voorwerp in een te ver verwijderd verband staat tot het bewezen verklaarde.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal bepalen dat de voorwerpen 1 tot en met 6 op de beslaglijst worden onttrokken aan het verkeer.
Wat betreft de onder verdachte in beslag genomen Apple IPhone 12 (voorwerp 7) bepaalt de rechtbank dat dit goed aan verdachte wordt teruggegeven. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat een van de gronden genoemd in artikel 33a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht zich voordoet.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde:
telkens:
-
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
-
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
-
opzettelijk handelen in strijd met in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich op emotie- en agressieregulatie en het onderzoeken van risicofactoren voor recidive. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft bij ‘Eigen Kracht! Jeugd en Gezin’ (bij voorkeur in een andere plaats dan Amsterdam), of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel mogelijk (indien er plek is). Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Meewerken aan schuldhulpverlening
Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
-
Meewerken aan dagbesteding
Verdachte werkt mee aan het vinden en behouden van een passende dagbesteding, in overleg met de reclassering.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- voorwerpen 1 tot en met 6 op de beslaglijst. [1]
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- voorwerp 7 op de beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2022.

Voetnoten

1.Een afschrift van de beslaglijst is aan dit vonnis gehecht.