ECLI:NL:RBAMS:2022:1538

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
C/13/703170 / HA ZA 21-544
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake uitvoering echtscheidingsconvenant en levensverzekering

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man, die eerder gehuwd zijn geweest. De vrouw vorderde nakoming van een echtscheidingsconvenant, waarin onder andere was afgesproken dat de man een bedrag van € 5.924,- aan haar zou betalen. Dit bedrag was gebaseerd op de aangifte inkomstenbelasting van 2018, die door de financieel adviseur van partijen was ingediend. De man voerde verweer en stelde dat de vrouw in strijd met de afspraken zelfstandig aangifte had gedaan, waardoor hij niet verplicht was het bedrag te betalen. De rechtbank oordeelde dat de man het bedrag aan de vrouw moest betalen, omdat de belastingdienst de aanslagen had berekend op basis van de door de adviseur ingediende aangifte, en niet op basis van de aangifte van de vrouw. De rechtbank wees de vordering om een dwangsom op te leggen af, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de man niet zou voldoen aan het vonnis.

Daarnaast vorderde de vrouw dat de man zijn overlijdensrisicoverzekering zou wijzigen, zodat zij niet langer als verzekerde zou worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat het handelen van de man onrechtmatig was. De redenen voor het afsluiten van de verzekering waren nog steeds aanwezig, en de rechtbank wees deze vordering af. De proceskosten werden gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk waren gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/703170 / HA ZA 21-544
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.R. Brouwer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Dickhoff te Diemen.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 september 2021;
  • het B3-formulier met bijlagen van de man van 22 oktober 2021;
  • het B3-formulier met bijlagen van de man van 22 oktober 2021;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 2 november 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 februari 2022 met de daarin
genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is nog ingekomen de akte vermeerdering c.q. wijziging eis/gronden van de zijde van de vrouw van 18 februari 2022.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Op 30 oktober 2018 is de echtscheidingsbeschikking van 17 oktober 2018 van deze rechtbank ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant maakt onderdeel van de beschikking uit.
In het echtscheidingsconvenant is voor zover hier van belang in artikel 5 lid 1 het volgende bepaald:
5.1
Partijen stellen vast dat zij t/m het kalenderjaar 2018 wettelijk verplicht fiscale partners zijn. Tot en met dat jaar zullen zij in overleg met elkaar aangiftes inkomstenbelasting laten doen door Mr. G.M.L.G. Marell, op de wijze zoals te doen gebruikelijk was in de voorgaande jaren. De aanslagen […] t/m 2018, zullen in verband met de belastingoptimalisatie van beide partijen tezamen zodanig worden herberekend door Mr. G.M.L.G. Marell, dat daarbij het voordeel als gevolg van de belastingoptimalisatie […] gelijkelijk verdeeld wordt. Vanaf 2019 zijn partijen geen fiscaal partner meer […].
5.2
Indien over aanslagen […] een geschil met de belastingdienst ontstaat, zullen partijen dit geschil in overleg, eventueel met behulp van een fiscaal adviseur, behandelen.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat –
- nakoming van artikel 5 lid 1 van het echtscheidingsconvenant en veroordeling van de man tot betaling van € 5.924,-, op straffe van een dwangsom;
- afgifte van kopieën van alle geboortefoto’s van de kinderen, verjaardagsfoto’s van de kinderen genomen gedurende het huwelijk en van alle vakantiefoto’s genomen gedurende het huwelijk;
- de man te gebieden om binnen 72 uur de begunstiging van zijn overlijdensrisicoverzekering te wijzigen in die zin dat de vrouw niet langer als verzekerde wordt aangemerkt, eveneens op straffe van een dwangsom.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eiswijziging/na mondeling behandeling ingekomen stukken
4.1.1.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar eis aangevuld in die zin dat zij verdeling vordert van de levensverzekering afgesloten bij Reaal met polisnummer [nummer] . Na de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar gronden aangevuld op 18 februari 2022.
4.1.2.
Door de man is tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van de vrouw. Om deze eis te kunnen beoordelen is volgens de man nodig dat gekeken wordt naar de akte van huwelijkse voorwaarden die partijen voorafgaand aan hun huwelijk hebben gesloten.
4.1.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 5.2. van het toepasselijk procesreglement neemt de rechtbank geen kennis van berichten aan de rechtbank nadat vonnis is bepaald, tenzij blijkt dat de wederpartij met de kennisneming heeft ingestemd. Van dit laatste is in dezen niet gebleken, zodat de rechtbank geen kennis neemt van de door de vrouw op 18 februari 2022 ingediende akte.
4.1.4.
Ten aanzien van de tijdens de mondelinge behandeling gedane eiswijziging overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat het in een dermate laat stadium van de procedure doen van een eiswijziging in strijd is met de goede procesorde, mede nu deze wijziging van eis ook niet voldoende is onderbouwd, gelet op het verweer van de man. Zo is niet duidelijk onder welk huwelijksvermogensregime partijen gehuwd zijn geweest en wordt de gestelde contante waarde door de man betwist. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de vordering af wijst.
4.2.
Nakoming artikel 5 lid 1 echtscheidingsconvenant
4.2.1.
De vrouw stelt dat de man weigert het bedrag van € 5.924,- dat is opgenomen in artikel 5 lid 1 van het echtscheidingsconvenant aan haar te betalen. Het bedrag is gebaseerd op de aangifte inkomstenbelasting van partijen over het jaar 2018, zoals is ingediend door de financieel adviseur van partijen, de heer Marell. De vrouw erkent dat zij in strijd met de afspraken zelfstandig aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan. Echter, ook door de heer Marell is namens de vrouw aangifte inkomstenbelasting gedaan. De belastingdienst is van deze laatste aangifte uitgegaan, zodat de man het bedrag van € 5.924,- aan haar verschuldigd is. De op haar zelfstandig gedane aangifte inkomstenbelasting 2018 ontvangen belastingteruggave van € 3.000,- heeft zij terug moeten betalen aan de belastingdienst.
4.2.2.
De man voert verweer. Hij stelt dat partijen in het convenant hebben afgesproken dat zij tot en met het kalenderjaar 2018 fiscaal partners zijn en dat zij in overleg met elkaar de aangifte inkomstenbelasting 2018 laten indienen door de heer Marell. De vrouw heeft in strijd met deze afspraak zelfstandig en zonder overleg met de man haar aangifte inkomstenbelasting 2018 ingediend. De vrouw heeft op grond van deze aangifte € 3.000,- terug gekregen. Ondertussen had de heer Marell ook voor beide partijen de aangifte inkomstenbelasting 2018 opgesteld. De vrouw reageerde vervolgens niet op berichten van de heer Marell. Om een boete te voorkomen heeft de heer Marell vervolgens alsnog in juli 2020 voor beide partijen de aangifte inkomstenbelasting 2018 bij de belastingdienst ingediend. Hierna heeft de man de vrouw bericht dat zij alsnog haar goedkeuring moest verlenen aan de ingediende aangifte inkomstenbelasting, zodat hij haar het bedrag van € 5.924,- zou kunnen betalen. Pas daarna bleek dat de vrouw zelfstandig aangifte inkomstenbelasting 2018 had gedaan. Door schending van de gemaakte afspraak kan de heer Marell de belastingteruggave over 2018 niet meer voor partijen optimaliseren. De man stelt dat de vrouw daarom geen aanspraak meer kan maken het bedrag van € 5.924,-. De man voert daartoe aan dat hij in eerste instantie niet wist dat de vrouw € 3.000,- heeft moeten terugbetalen en dat de vrouw doordat zij hem niet heeft geïnformeerd ervoor heeft gezorgd dat veel onnodige procedures zijn gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard wel te hebben betaald als de vrouw zich aan de afspraken had gehouden.
4.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de man het bedrag van € 5.924,- aan de vrouw moet betalen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Vast is komen te staan dat de belastingdienst conform de door de heer Marell namens partijen ingediende aangifte inkomstenbelasting 2018 de aanslagen heeft berekend en niet conform de door de vrouw zelfstandig ingediende aangifte. De man erkent ook dat hij dit bedrag had moeten betalen. De omstandigheid dat de vrouw in strijd met de afspraken ook een eigen aangifte heeft gedaan, maken niet dat de man niet hoeft te voldoen aan de in artikel 5 lid 1 van het echtscheidingsconvenant overeengekomen afspraak. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw in zoverre toe. De rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de man niet zal handelen conform dit vonnis, zodat de vordering om een dwangsom op te leggen wordt afgewezen.
4.3.
Kopie foto’s
4.3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de tijdens de periode van het huwelijk gemaakte foto’s. De man zal vóór 1 april 2022 ongeveer 900 foto’s op een USB stick aan de vrouw ter beschikking stellen. Ook zal de man gemaakte video’s op de USB stick zetten. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw af, nu partijen tot overeenstemming zijn gekomen en de vordering niet op de wet is gegrond.
4.4.
Overlijdensrisicoverzekering
4.4.1.
De vrouw legt aan haar vordering de man te gebieden zijn medewerking te verlenen aan het wijzigen van de tenaamstelling van de overlijdensrisicoverzekering onrechtmatig handelen van de man ten grondslag. De man schendt hiermee het recht van de vrouw op zelfbeschikking wat een fundamenteel mensenrecht is. Daartoe voert de vrouw aan dat de man profiteert van haar overlijden, doordat de verzekeraar alsdan een bedrag aan de man zal uitkeren. Deze bevoordeling van de man acht de vrouw in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De vrouw acht het niet bewezen dat na haar overlijden de uitgekeerde som aan de kinderen van partijen ten goede komt. De man kan het geld dan ook voor andere zaken gebruiken. Volgens de vrouw heeft de verzekeraar, Reaal, aangeboden de verzekering alleen op naam van de man te zetten, maar heeft de man dit geweigerd.
4.4.2.
De man verweert zich. De man stelt dat de redenen waarvoor partijen destijds de overlijdensrisicoverzekering hebben afgesloten nog steeds aanwezig zijn. Als één van partijen mocht komen te overlijden, valt een inkomen weg waardoor de andere partij de kosten van de kinderen zelf moet dragen. De uitkering van deze verzekering vangt het wegvallen van het inkomen op. De man vindt het in het belang van de kinderen dat de verzekering wordt voortgezet. Volgens de man heeft de vrouw geen enkel rechtens te respecteren belang bij haar vordering. De man betwist dat er sprake is van een onrechtmatige daad. Zijn handelen is niet onrechtmatig, er is geen causaal verband en er is geen schade.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat een onrechtmatige daad niet is komen vast te staan. Daartoe overweegt de rechtbank dat de vrouw haar vordering gegrond heeft op artikel 3:296 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 6:162 BW. Uit artikel 6:162 BW volgt dat er moet worden voldaan aan een vijftal vereisten om een onrechtmatige daad aan te kunnen nemen, te weten: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen daad en schade en relativiteit. Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze vijf vereisten niet voldaan. De vrouw stelt tegenover de betwisting door de man onvoldoende waaruit het onrechtmatig handelen van de man in de vorm van een inbreuk op haar recht tot zelfbeschikking zou bestaan. Ook is niet gesteld welke schade de vrouw lijdt bij het laten doorlopen van de overlijdensrisicoverzekering. De vrouw heeft immers niet betwist dat de redenen waarom partijen destijds deze verzekering hebben afgesloten, namelijk zorgen voor financiële zekerheid voor de kinderen, nog bestaan. De rechtbank wijst de vordering af.
4.6.
Proceskosten
4.6.1.
Nu partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de kosten compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 5.924,-;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.J. Evers en in het openbaar uitgesproken door mr. B. de Vos, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.J. van der Veen, op 30 maart 2022.