ECLI:NL:RBAMS:2022:1537

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
C/13/684416 / FA RK 20-3092
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap met betrekking tot onroerende zaken, bankrekeningen en aandelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2022 uitspraak gedaan over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen een man en een vrouw. De procedure volgde op een eerdere beschikking van 30 juni 2021, waarin de verdeling was aangehouden. De peildatum voor de verdeling was vastgesteld op 18 mei 2020, de datum van indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de verdeling van verschillende goederen en schulden beoordeeld, waaronder een woning, een appartement, bankrekeningen, een auto, aandelen in een besloten vennootschap en een eenmanszaak.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2022 hebben partijen afspraken gemaakt over de verkoop van de woning en de verdeling van de opbrengst. De rechtbank heeft bepaald dat de woning via een makelaar verkocht zal worden en dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld. Voor het appartement is overeengekomen dat dit aan de dochter van partijen en haar echtgenoot zal worden verkocht, met een regeling voor de hypothecaire geldlening.

De rechtbank heeft ook de verdeling van de bankrekeningen en de aandelen in de besloten vennootschap beoordeeld. De man heeft aangetoond dat de aandelen geen waarde vertegenwoordigen, waardoor deze aan hem zijn toegedeeld zonder verrekening. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een deskundige te benoemen afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de aandelen waarde hadden. De eenmanszaak van de man is als niet bestaand beoordeeld, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de activa en passiva van deze onderneming niet tot de huwelijksgemeenschap behoorden. De rechtbank heeft de man ook belast met de belastingaanslag in verband met de fiscale oudedagsreserve.

De beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/696633 / FA RK 21-502 (LB/SV)
Beschikking d.d. 30 maart 2022 betreffende de verdeling van de ontbonden gemeenschap
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A. Ramsaroep, gevestigd te 's-Gravenhage,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. I. de Vink, gevestigd te Rijswijk Zh.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 30 juni 2021;
- het F9-formulier met bijlagen van 29 augustus 2021 van de zijde van de man;
- het F9-formulier met bijlagen van 22 februari 2022 van de zijde van de man;
- het F9-formulier met bijlagen van 1 maart 2022 van de zijde van de man.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 30 juni 2021 is de zaak aangehouden ten aanzien van de verdeling, zodat thans enkel nog op de verzoeken van partijen betreffende de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap beslist dient te worden.
2.2.
De peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap is de dag van indiening van het verzoekschrift, te weten18 mei 2020. Voor de waardering heeft als peildatum te gelden de datum waarop de feitelijke verdeling plaatsvindt, derhalve de datum van deze beschikking. Een uitzondering daarop vormen de banksaldi en schulden. Daarvoor geldt ook voor de waardering 18 mei 2020 als peildatum.
2.3.
Tussen partijen is de verdeling van de volgende goederen en schulden in geschil:
goederen
a. de onroerende zaak [adres 1] (hierna: de woning)
b. spaarrekening eigen woning SNS [rekeningnummer 1] ;
c. het appartementsrecht [adres 2] (hierna: het appartement)
d. de inboedel;
e. bank- en spaarrekeningen;
f. auto [merk] ;
g. aandelen [naam bedrijf 1] B.V.;
h. de eenmanszaak [naam bedrijf 2]
schulden
h. hypothecaire geldlening [rekeningnummer 1] (twee delen) behorende bij de woning;
i. hypothecaire geldlening [rekeningnummer 2] behorende bij het appartementsrecht;
j. diverse schulden.
2.4.
De woning, de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening en de spaarverzekering
2.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afspraken gemaakt over de woning. De woning zal worden verkocht via de makelaar QB Makelaardij. Na aflossing van de hypotheek en de kosten verband houdende met de verkoop zal de overwaarde en de waarde van de spaarrekening tussen partijen bij helfte worden verdeeld. De rechtbank zal daarom met inachtneming van deze afspraken tussen partijen de wijze waarop de verdeling dient plaats te vinden bepalen zoals omschreven in het dictum.
2.5.
Het appartement en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening
2.5.1.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling tot overeenstemming gekomen over het appartement. Het appartement wordt overgenomen door de dochter van partijen en haar echtgenoot. Indien de dochter en haar echtgenoot niet in staat zijn de (volledige) overwaarde gefinancierd te krijgen, zullen partijen ieder voor de helft bijspringen in de vorm van ofwel een schenking ofwel een lening aan de dochter en haar echtgenoot. De rechtbank zal gelet op de afspraken de wijze waarop de verdeling plaats dient te vinden bepalen zoals omschreven in het dictum.
2.6.
De inboedel
2.6.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de inboedel feitelijk is verdeeld, zodat de rechtbank ter zake daarvan geen beslissing meer hoeft te nemen.
2.7.
De bankrekeningen
2.7.1.
Partijen hebben de navolgende bankrekening met als gesteld saldo op 18 mei 2020:
- [rekeningnummer 3] ten name van de vrouw € 3.750,42;
- [rekeningnummer 3] ten name van de vrouw € 244,24;
- [rekeningnummer 4] ten name van de man € 22,38.
2.7.2.
De vrouw stelt dat op 18 mei 2020 de bankrekening op naam van de man een hoger saldo had dan door de man is aangevoerd. Volgens de vrouw bedroeg het saldo € 1.027,48 minus de afschrijving van Essent. De vrouw stelt verder dat de man nog een bankrekening zou hebben bij de Rabobank. Ook stelt de vrouw dat het saldo op haar bankrekeningen niet meer aanwezig is.
2.7.3.
De man betwist dat zijn bankrekening bij SNS een saldo had van € 1.027,48 op de peildatum. Volgens de man moet naar de tweede foto op zijn productie worden gekeken. Daarop staat het saldo op 18 mei 2020. De eerste foto is een overzicht van diverse transacties. De man betwist verder dat hij op de peildatum nog een bankrekening had bij de Rabobank.
2.7.4.
Tegenover de betwisting van de man heeft de vrouw onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat de man op de peildatum een bankrekening had bij de Rabobank. Het verzoek met betrekking tot deze rekening wordt dan ook afgewezen. Ten aanzien van het saldo op de bankrekening van de man bij SNS op 18 mei 2020 overweegt de rechtbank dat gelet op de toelichting van de man tijdens de mondelinge behandeling van een saldo van € 22,38 moet worden uitgegaan. De rechtbank zal aan ieder van partijen de op zijn of haar naam staande bankrekening(en) toedelen. De vrouw dient in het kader van deze verdeling € 1.986,14 aan de man te betalen. Dat het saldo op de bankrekeningen van de vrouw thans niet meer aanwezig is, is niet relevant nu van het saldo op de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek moet worden uitgegaan.
2.8.
De auto
2.8.1.
De vrouw stelt dat een auto van het merk [merk] in de verdeling moet worden betrokken. Volgens de vrouw zijn de door de man overgelegde stukken niet voldoende om aan te tonen dat de auto op de peildatum niet op naam van de man stond en kan enkel het kentekenbewijs hier uitsluitsel overgeven.
2.8.2.
De man betwist dat hij op de peildatum een auto had die tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorde.
2.8.3.
Nu de man ter onderbouwing van zijn standpunt een bericht van de RDW heeft overgelegd waaruit blijkt dat de auto op 11 mei 2019 op naam van de besloten vennootschap [naam vennootschap] BV stond en een kentekencheck waaruit blijkt dat de laatste wijziging tenaamstelling op 11 mei 2019 heeft plaatsgevonden, heeft hij daarmee voldoende aangetoond dat de auto in maart 2021 nog altijd op naam van [naam vennootschap] BV stond en dat tussentijds geen wijzigingen in de tenaamstelling hebben plaatsgevonden. Op het door de man overgelegde stuk uit maart 2021 blijkt immers “tenaamstelling 11 mei 2019”. Daaruit leidt de rechtbank af dat er sinds 11 mei 2019 geen wijzigingen in de tenaamstelling hebben plaatsgevonden en de auto al die tijd op naam van de vennootschap heeft gestaan. Conclusie is dan ook dat de auto geen deel uitmaakt van de ontbonden gemeenschap. Het verzoek tot verdeling wordt dan ook afgewezen.
2.9.
Aandelen [naam bedrijf 1] B.V. en [naam vennootschap] B.V.
2.9.1.
De vrouw heeft verzocht de aandelen van de besloten vennootschappen aan de man toe te delen onder de verplichting de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden. Om de waarde vast te kunnen stellen dient een deskundige te worden benoemd, aldus de vrouw. De thans door de man overlegde stukken zijn niet voldoende om tot de conclusie te komen dat de ondernemingen geen waarde vertegenwoordigen aldus de vrouw. De omstandigheid dat de man in verband met zijn financiële situatie niet kan voldoen aan de wettelijke verplichting jaarstukken op te laten stellen en belastingaangifte te doen mag niet ten nadele van de vrouw strekken. Volgens de vrouw is door de rechtbank eerder ook aangegeven dat een deskundige moet worden benoemd.
2.9.2.
De man betwist dat hij aandelen heeft in [naam vennootschap] BV. Hij heeft wel aandelen in [naam bedrijf 1] BV, maar deze onderneming verkeert in liquidatie en heeft geen waarde. [naam bedrijf 1] BV heeft een minderheidsbelang van 49% in [naam vennootschap] BV. Een pleegbroer van de vrouw heeft het meerderheidsbelang van 51% in [naam vennootschap] BV. Een neefje van de vrouw stelt alle stukken op. De vrouw weet volgens de man daarom heel goed dat [naam bedrijf 1] BV geen waarde heeft.
2.9.3.
Tegenover het verweer van de man heeft de vrouw onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat de aandelen van [naam bedrijf 1] BV waarde vertegenwoordigen. Uit de door de man overgelegde aangifte Vennootschapsbelasting [naam bedrijf 1] BV 2019 blijkt dat de BV een
negatief ondernemingsvermogen heeft van € 18.060,-. Uit de Winst en Verliesrekening 2019 blijkt dat het resultaat uit deelnemingen ( [naam vennootschap] BV) € 5.486,-
negatiefis. Tegenover deze cijfers had het op de weg van de vrouw gelegen om enigszins concreet te maken waaruit enige waarde van [naam bedrijf 1] BV zou kunnen hebben bestaan. Dit heeft zij nagelaten. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling enkel verklaard niet te weten of haar familieleden die bij [naam vennootschap] BV betrokken zijn goede omzetten draaien.
De rechtbank heeft weliswaar in haar beschikking van 30 juni 2021 overwogen dat bij een volgende mondelinge behandeling na ontvangst van de stukken van de onderneming de mogelijkheid van een eventueel door de rechtbank te benoemen deskundige zal worden besproken, maar hieruit valt geenszins af te leiden dat een deskundige zou worden benoemd. Nu de door de man overgelegde stukken betreffende [naam bedrijf 1] BV voldoende duidelijk zijn, bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Voldoende is komen vast te staan dat de aandelen geen waarde vertegenwoordigen. De rechtbank zal de aandelen van [naam bedrijf 1] BV daarom toedelen aan de man zonder verrekening van enige waarde.
2.10.
Eenmanszaak [naam bedrijf 2]
2.10.1.
De vrouw stelt dat tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren de activa van de eenmanszaak [naam bedrijf 2] . Deze kunnen aan de man worden toegedeeld onder de verplichting de helft van de waarde te vergoeden. Partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de schulden van de eenmanszaak, aldus de vrouw. De vrouw betwist dat de onderneming is gestaakt, omdat er geen belastingaangifte is ingediend waaruit dit blijkt. Zij is het niet eens dat gekeken wordt naar de inschrijving in de Kamer van Koophandel voor de beoordeling of een goed wel of niet tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort. In ieder geval was er in de eenmanszaak een Fiscale oudedagsreserve (FOR) opgebouwd welke verdeeld zal moeten worden. De taxivergunning en de FOR moeten op de eindbalans van de eenmanszaak staan vermeld.
2.10.2.
De man betwist dat hij op de peildatum nog een eenmanszaak had. De activiteiten van het taxibedrijf zijn gestaakt per 31 december 2018. De man voert aan dat hij geen inkomsten haalde uit het taxibedrijf. Dit was de reden om in 2019 als partner in [naam vennootschap] BV te stappen. Dit heeft al plaatsgevonden voordat partijen gescheiden zijn gaan leven. De man betwist dat de FOR moet worden verdeeld, omdat dit enkel een boekhoudkundige constructie is geweest. Het geld is er niet, maar er hangt de man nog wel een belastingschuld boven zijn hoofd met betrekking tot de FOR. De man voert verder aan dat de taxivergunning niets waard was. Het was een certificaat van TCA dat een vergunning inhield om in een deel van de stad te kunnen rijden. Dit certificaat heeft hij, vermoedelijk in 2018 al, bij TCA ingeleverd.
2.10.3.
Met de door hem overgelegde stukken heeft de man voldoende aangetoond dat op 18 mei 2020 geen (activa en passiva van de) eenmanszaak tot de huwelijksgemeenschap behoorde(n). In ieder geval is vast komen te staan dat de eenmanszaak geen waarde vertegenwoordigde. Dat er een taxivergunning was en een FOR op de balans was opgenomen, maakt dit niet anders. De FOR is immers enkel een boekhoudkundige reserve waardoor het betalen van belasting wordt uitgesteld. Daarnaast heeft de man voldoende uiteengezet dat ook zijn taxivergunning geen waarde vertegenwoordigde. Conclusie is dan ook dat het verzoek tot verdeling van de eenmanszaak wordt afgewezen.
2.11.
Diverse schulden
2.11.1.
De man heeft in zijn verzoekschrift benoemd dat er verschillende leningen zijn. De stukken ter zake zou hij nog overleggen. De rechtbank constateert dat de man geen stukken betreffende leningen heeft overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat er geen oude schulden zijn, maar dat hij nu wel alleen maar over schulden beschikt. Zonder nadere stukken, die ontbreken, is het niet mogelijk om de omvang van de schulden die in de periode tot ontbinding van de huwelijksgemeenschap zijn ontstaan vast te stellen. Er is enkel bekend dat de man in verband met de FOR nog een belastingaanslag opgelegd zal krijgen. Deze schuld is nog niet opgeëist door de belastingdienst en ook de omvang van deze schuld is niet bekend. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man deze schuld als eigen schuld dient te dragen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
gelast de wijze van verdeling van de onroerende zaak [adres 1] als volgt:
3.1.1.
bepaalt dat partijen makelaar QB Makelaardij opdracht geven tot verkoop van de woning tegen een door partijen in onderling overleg overeen te komen verkoopprijs;
3.1.2.
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
3.1.3.
bepaalt dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verkooprijs, partijen aan de makelaar kunnen verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen;
3.1.4.
bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper;
3.1.5.
bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
3.1.6.
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bestaande uit twee delen met leennummer [rekeningnummer 1] bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de spaarrekening eigen woning met nummer [rekeningnummer 1] en de verkoopopbrengst van de woning;
3.1.7.
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst van de woning gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen en betalen;
3.2.
gelast de wijze van verdeling van het appartementsrecht [adres 2] als volgt:
3.2.1.
bepaalt dat partijen het appartement zullen verkopen aan hun dochter en haar echtgenoot, die thans het appartement al bewonen;
3.2.2.
partijen zullen met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening met leennummer [rekeningnummer 2] aflossen ofwel de dochter en haar echtgenoot zullen de hypothecaire geldlening over nemen;
3.2.3.
de netto verkoopopbrengst komt partijen in beginsel ieder voor de helft toe;
3.2.4.
indien de dochter en haar echtgenoot niet de volledige overwaarde aan partijen kunnen betalen, zullen partijen hun aandeel in de overwaarde van het appartement ofwel schenken ofwel lenen aan de dochter;
3.3.
deelt de bankrekeningen [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 3] toe aan de vrouw en de bankrekening [rekeningnummer 4] toe aan de man en bepaalt dat de vrouw in dat kader € 1.986,14 aan de man moet betalen;
3.4.
deelt de aandelen van [naam bedrijf 1] BV toe aan de man tegen een waarde van € 0,-;
3.5.
bepaalt dat de man de nog op te leggen belastingschuld in verband met de FOR als eigen schuld dient te voldoen;
3.6.
verklaart de beslissing met betrekking tot de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 30 maart 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.