ECLI:NL:RBAMS:2022:1523

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1281
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking exploitatievergunning voor avondzaak en verstrekking vergunning voor dagzaak in Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar exploitatievergunning voor een avondzaak en de verlening van een vergunning voor een dagzaak. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat verzoekster de horecazaak mag exploiteren als avondzaak tot zes weken na de beslissing op de bezwaren.

De achtergrond van de zaak betreft de besluiten van verweerder van 15 februari 2022 en 1 maart 2022, waarin de exploitatievergunning voor de avondzaak werd ingetrokken en een vergunning voor de dagzaak werd verleend. Verzoekster, die de horecazaak sinds oktober 2018 exploiteert, betwistte de rechtmatigheid van deze besluiten en voerde aan dat zij niet op de hoogte was van het feit dat er geen avondzaak mocht worden geëxploiteerd op de locatie. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster zwaarder laten wegen dan die van verweerder, die het woon- en leefklimaat wilde beschermen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vennoten van verzoekster erop mochten vertrouwen dat de vergunning voor de avondzaak zou worden voortgezet, gezien de eerdere communicatie van verweerder en de omstandigheden rondom de COVID-pandemie. De voorzieningenrechter heeft verweerder ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/1281 (intrekken exploitatievergunning)
AMS 22/1423 (omzetten exploitatievergunning)

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

vennootschap onder firma [verzoekster] te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. P.M.L. Schilder Spel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Boermans).

Procesverloop

In het besluit van 15 februari 2022 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de exploitatievergunning voor [verzoekster] als avondzaak (zondag tot en met donderdag van 09:00 tot 03:00 uur en vrijdag en zaterdag van 09:00 tot 04:00 uur) ingetrokken.
In het besluit van 1 maart 2022 (het bestreden besluit II) heeft verweerder aan verzoekster een vergunning verleend voor het exploiteren van [verzoekster] als dagzaak (zondag tot en met donderdag van 07:00 tot 01:00 uur en vrijdag en zaterdag van 07:00 tot 03:00 uur).
Verzoekster heeft daartegen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat de bestreden besluiten worden geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar en dat [verzoekster] in die periode geëxploiteerd mag worden als een avondzaak.
Verweerder heeft de bestreden besluiten geschorst tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft de zaken gevoegd behandeld op de zitting van 21 maart 2022. Namens verzoekster zijn de vennoten [naam 1] met echtgenote en [naam 2] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De vennoten exploiteren [verzoekster] (de horecazaak) sinds oktober 2018 aan [adres] te Amsterdam. Zij hebben de horecazaak overgenomen van de vorige exploitant, [naam 3] . De vennoten hebben de horecazaak eerst geëxploiteerd op basis van de vergunning voor een dagzaak van de vorige exploitant.
2. De vennoten hadden ondertussen op 25 oktober 2018 een aanvraag gedaan voor een exploitatievergunning voor een avondzaak. Verweerder heeft op die aanvraag beslist bij besluit van 12 augustus 2019. Verweerder heeft de vennoten een vergunning verleend voor het exploiteren van een dagzaak voor een periode van drie jaar. Nadat van de zijde van de vennoten, bij email van 19 augustus 2019, om opheldering was gevraagd bij verweerder, heeft verweerder dit besluit (met excuses) [1] gerectificeerd bij besluit van 6 september 2019. Met dat laatste besluit is de vergunning voor een dagzaak omgezet in een vergunning voor een avondzaak. Nadien is met het besluit van 20 oktober 2021 de geldigheidsduur van de exploitatievergunning voor een avondzaak verlengd voor een periode van vijf jaar.
3. Op 4 november 2021 heeft verweerder verzoekster laten weten dat zij ten onrechte over een exploitatievergunning voor een avondzaak beschikt en dat de vergunning zal worden omgezet in een dagzaakvergunning. Volgens verweerder had de aanvraag van verzoekster getoetst moeten worden aan het horecabeleid van stadsdeel Centrum, namelijk de Uitvoeringsnotitie Horeca 2014 (het beleid). Hierin staat dat voor het uitgaansgebied [naam 4] bij de evaluatie in 2010 is besloten dat er geen verdere verruiming van openingstijden wordt toegestaan. Verzoekster komt dus niet in aanmerking voor een vergunning voor een avondzaak. Dit voornemen heeft verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit I. Volgens verweerder had verzoekster moeten weten dat de avondzaakvergunning ten onrechte aan haar is verleend. Dit blijkt uit het beleid en ook de vorige exploitant en zijn leidinggevende [naam 5] wisten dit. [naam 6] had een exploitatievergunning met dagzaaktijden toen de vennoten de horecazaak overnamen.
4. Verzoekster is het daar niet mee eens. Zij is van mening dat zij recht heeft op een vergunning voor een avondzaak. De vennoten wisten en konden niet weten dat op de locatie van de horecazaak geen avondzaak mag worden geëxploiteerd. Zij wisten alleen dat op hun locatie de bestemming horeca 3 (waaronder cafés) geldt maar niet dat hier geen avondzaak gevestigd mocht worden. De vorige exploitant heeft hen daar niet over geïnformeerd. [naam 5] is tijdelijk formeel als leidinggevende op de vergunning van verzoekster opgevoerd maar feitelijk heeft zij geen werkzaamheden voor verzoekster verricht. Ook zij heeft de vennoten niet geïnformeerd over de onmogelijkheid van een avondzaak. Omdat de vennoten al drie jaar met vergunning een avondzaak exploiteren mogen zij erop vertrouwen dat deze avondvergunning wordt voortgezet en mogen zij hier ook op afgaan. Met een vergunning voor een dagzaak kan onvoldoende omzet worden gegenereerd. De vennoten kunnen dan niet in hun levensonderhoud voorzien. Dat kan met een avondzaak wel. Ter onderbouwing heeft verzoekster omzetgegevens overgelegd. De vennoten hebben een zeer moeilijke tijd achter de rug door de COVID-pandemie met meerdere lockdowns. Het is financieel een zware tijd geweest. Net nu er weer omzet kan worden gegenereerd omdat de restricties voor de horeca zijn vervallen, trekt verweerder de vergunning voor een avondzaak in. Het terugdraaien van de openingstijden is disproportioneel en levert een onevenredige benadeling voor verzoekster op.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
6. Kort gezegd is het belang van verweerder gelegen in het beschermen van het woon-en leefklimaat als bedoeld in de APV [2] van Amsterdam. Het belang van verzoekster is dat zij met het exploiteren van een avondzaak meer omzet kan genereren dan met een dagzaak.
7. De voorzieningenrechter laat de belangen van de vennoten bij het mogen exploiteren van de horecazaak met avondtijden totdat op het bezwaar is beslist zwaarder wegen dan de belangen van verweerder bij de onmiddellijke uitvoering van de bestreden besluiten. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
8. De stelling van verweerder dat de vorige eigenaar dan wel de leidinggevende [naam 5] de vennoten hebben geïnformeerd dat alleen dagzaaktijden waren toegestaan, hebben de vennoten weersproken. Nu verweerder deze stelling niet heeft onderbouwd, gaat de voorzieningenrechter hieraan voorbij. Desondanks is de voorzieningenrechter het wel met verweerder eens dat de vennoten hadden kunnen weten dat de verlening van een vergunning met avondzaaktijden in strijd is met het beleid. Echter, indien en voor zover verweerder de vennoten verwijt daar geen of onvoldoende onderzoek naar te hebben gedaan, dan treft dit verwijt verweerder evenzeer. Verweerder heeft immers de vergunning van 12 augustus 2019 met dagtijden vrijwel direct omgezet in een vergunning met avondtijden toen van de zijde van verzoekster werd geïnformeerd waarom was afgeweken van de aanvraag. Daar komt nog het volgende bij. Verweerder heeft toen tevens excuses gemaakt. Doorgaans worden excuses gemaakt als iets niet helemaal goed is verlopen. Nadien heeft verweerder een besluit genomen waarbij de geldigheidsduur van de vergunning is verlengd. Pas nadat een horecazaak in de buurt eveneens een avondzaak wilde exploiteren en daarbij verwees naar de openingstijden van verzoekster, heeft verweerder onderzoek gedaan, wat heeft geresulteerd in de bestreden besluiten I en II. Tenslotte neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat de exploitatie van de horecazaak tot problemen heeft geleid.
Conclusie
9.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat verzoekster de horecazaak mag exploiteren als avondzaak tot zes weken na de beslissing op de bezwaren.
9.2
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst de bestreden besluiten I en II tot zes weken na bekendmaking van de
beslissing op de bezwaren;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan verzoekster te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de e-mail van [naam 7] van 2 september 2019.
2.Algemene plaatselijke verordening.