ECLI:NL:RBAMS:2022:150

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
13/068784-21 en 13/240764-20 (tul) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van tbs-maatregel met voorwaarden na belaging en bedreiging

Op 18 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man, die beschuldigd werd van belaging en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 15 februari en 7 maart 2021 zijn ex-vriendin heeft belaagd door haar herhaaldelijk berichten en filmpjes te sturen via sociale media, voor haar huis te verschijnen en haar op school op te wachten. Dit gedrag heeft geleid tot een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de ex-vriendin. Daarnaast heeft de verdachte op 12 maart 2021 meerdere personen bedreigd door in hun gezicht te spugen en hen te bedreigen met zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft de belaging en de bedreiging bewezen verklaard. De rechtbank heeft op basis van psychologische rapportages geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een geestelijke stoornis, wat zijn gedrag heeft beïnvloed. Gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling, heeft de rechtbank een tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte in een Forensisch Psychiatrische Kliniek zal worden opgenomen. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die ieder €600,00 vorderden voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de tbs-maatregel met voorwaarden als meer passend werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/068784-21 en 13/240764-20 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 18 januari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in het [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 oktober 2021 en 4 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van de Venn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.C. Fleskens, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, zakelijk weergegeven, beschuldigd van:
Feit 1:belaging van [slachtoffer 1] in de periode van 1 februari 2021 tot en met 7 maart 2021 te Amsterdam;
Feit 2:bedreiging van [slachtoffer 2] op 3 maart 2021 te Amsterdam;
Feit 3:bedreiging van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 12 maart 2021 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van feit 1, namelijk van de periode vóór 15 februari 2021. Zij heeft betoogd dat ook het anoniem bellen kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van de onder 2 tenlastegelegde bedreiging moet worden vrijgesproken, omdat de verdachte dit feit ontkent en omdat de verklaring van aangever geen steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 en 3 heeft de raadsvrouw geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Feit 2 – vrijspraak
De rechtbank stelt vast dat verdachte en aangever [slachtoffer 2] op 3 maart 2021 hebben gediscussieerd en dat verdachte mogelijk heeft gescholden. Behalve de verklaring van de aangever bevat het dossier geen bewijs dat verdachte zich daarbij bedreigend heeft geuit, zoals verwoord in de tenlastelegging. Nu er in belastende zin alleen de verklaring van aangever is, is dat onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte zal daarom van feit 2 worden vrijgesproken.
Feit 1 – bewezenverklaring
Op basis van de verklaringen van verdachte en aangeefster, alsmede op grond van de inhoud van de berichten en filmpjes, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in de periode van 15 februari 2021 tot en met 7 maart 2021 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] . Sinds de relatie met aangeefster op 15 februari 2021 was verbroken, heeft verdachte aangeefster telkens, via social media, berichten en filmpjes gestuurd, is hij voor haar huis verschenen, heeft hij een geschenk op haar balkon achtergelaten en heeft hij haar op school opgewacht. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onderdeel anoniem bellen, aangezien dit onderdeel onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht, met de officier van justitie, de belaging in de periode vóór 15 februari 2021 niet bewezen en de rechtbank zal de verdachte van dat deel vrijspreken.
Feit 3 – bewezenverklaring
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] vast dat verdachte op 12 maart 2021 heeft gedreigd hen af te maken en dat verdachte hen in het gezicht heeft gespuugd, nu de verklaringen van aangevers elkaar onderling ondersteunen. Aangevers hebben zich door de uitlatingen van verdachte zorgen gemaakt om hun gezondheid vanwege een mogelijke besmetting met het coronavirus. Dat deze vrees niet geheel onterecht was komt onder meer omdat verdachte meerdere keren had aangegeven dat hij koorts/verhoging had. Bovendien heeft verdachte tegen [slachtoffer 4] gezegd dat hij misschien besmet zou zijn met het coronavirus.
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat spugen in het gezicht naar haar aard een gedraging is die niet zonder meer kan worden aangemerkt als bedreiging. De feiten en omstandigheden van het geval kunnen echter wel grond bieden om toch aan te nemen dat er sprake is van bedreiging. Daarvoor is dan wel vereist dat de rechtbank in haar motivering tot uitdrukking brengt dat de tenlastegelegde gedraging kan worden aangemerkt als een bedreiging.
De rechtbank is, op grond van voornoemde omstandigheden, van oordeel dat bij aangevers in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat het coronavirus Nederland ten tijde van het tenlastegelegde al maandenlang in zijn greep hield. Het was op dat moment een feit van algemene bekendheid dat de kans op besmetting reëel is indien een met het coronavirus besmet persoon spuugt in het gezicht van een ander. Door in het gezicht van aangevers te spugen in een tijd waarin het coronavirus heerst heeft verdachte (minstens) bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangevers zich bedreigd zouden voelen. De rechtbank acht daarom de onder feit 3 tenlastegelegde bedreiging bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 15 februari 2021 tot en met 7 maart 2021 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door gedurende deze periode telkens via Instagram of accounts van Snapchat en andere socialemediakanalen berichten en filmpjes te sturen naar voornoemde [slachtoffer 1] , waarin hij - onder meer - aangeeft zichzelf om te brengen en telkens voor het huis van voornoemde [slachtoffer 1] te verschijnen en een geschenk op haar balkon achter te laten en haar op school op te wachten met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
Feit 3
op 12 maart 2021 te Amsterdam [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met zware mishandeling, door naar voornoemde [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] te spugen en die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] de woorden toe te voegen: “1 op 1 op straat, maak ik jullie allemaal af”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank overweegt dat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluiten voor de bewezenverklaarde bedreiging (feit 3). Verdachte is daarom strafbaar voor dit feit.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de bevindingen en conclusies van psycholoog S.A. Moonen en psychiater R.F. Ferdinand, die zijn opgesteld ter beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte terzake feit 1 en welke bevindingen zijn neergelegd in de Pro Justitia rapportages van 16 juli 2021 en 20 juli 2021.
De deskundigen hebben, kort gezegd, geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een andere gespecificeerde disruptieve impulsbeheersingsstoornis of andere gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline en narcistische trekken. Daarnaast is sprake van egocentrisme, affectieve instabiliteit, problematische agressieregulatie en een gebrek aan empathisch vermogen. Verdachte heeft een kwetsbaar zelfgevoel en stelt zichzelf boven anderen. Wanneer hij eenmaal een relatie is aangegaan kan hij niet goed omgaan met afwijzing en (gevoelde) krenking. De gedragskeuzes van verdachte werden ten tijde van de tenlastegelegde belaging mede beïnvloed door de bij verdachte vastgestelde stoornissen. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde, bij een bewezenverklaring, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank volgt de conclusies uit de Pro Justitia rapportages op grond van de onderbouwing ervan en volgt het advies dat de tenlastegelegde belaging verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezenverklaarde onder feit 1.

7.Motivering van maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 245 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden op te leggen, met daaraan gekoppeld de voorwaarden die zijn opgenomen in het adviesrapport van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 14 december 2021. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en de tbs-maatregel te beperken tot vier jaar.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de oriëntatiepunten voor strafoplegging die de rechtbanken en hoven hebben vastgesteld (de LOVS-oriëntatiepunten), primair verzocht met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van maximaal drie maanden te volstaan. Subsidiair heeft zij betoogd dat oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend is, waarbij het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft vastgezeten. Aan het voorwaardelijk strafdeel kunnen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld die door de reclassering zijn geadviseerd.
Verdachte is gemotiveerd voor een klinische behandeling en begeleiding door de reclassering, maar niet in het kader van een tbs-maatregel. Bovendien is niet voldaan aan de vereisten voor oplegging van een tbs-maatregel. Niet is gebleken dat verdachte in de toekomst een gevaar vormt voor aangeefster of anderen in haar omgeving. Daarnaast is oplegging van deze maatregel niet proportioneel, omdat de belaging maar drie weken heeft geduurd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van drie weken schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-vriendin door haar voortdurend berichten en filmpjes te sturen en door haar op te zoeken bij haar woning en haar school. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft zijn ex-vriendin last gehad van gevoelens van onveiligheid. Met zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van ambtenaren door hen in het gezicht te spugen en bedreigende woorden te uiten. Uit de ingediende vorderingen tot schadevergoeding komt naar voren dat zij bang zijn geweest voor een besmetting met het coronavirus. Verdachte heeft met zijn gedrag getoond dat hij geen respect heeft voor het openbaar gezag. Bovendien heeft verdachte met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de ambtenaren.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit naar voren komt dat dit niet de eerste keer is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en bedreiging. In februari 2020 is aan verdachte – onder andere vanwege belaging en bedreiging van een eerdere ex-vriendin – een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden opgelegd. Op 22 december 2021 is deze veroordeling onherroepelijk geworden. Daarnaast is verdachte begin december 2020 – onder andere vanwege bedreiging – veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf, met bijzondere voorwaarden. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in deze strafzaak was de proeftijd van deze eerdere veroordelingen nog niet voorbij.
Advies van de psycholoog en psychiater
Uit de onder 6 genoemde Pro Justitia rapportages en het verhandelde ter terechtzitting maakt de rechtbank het volgende op.
Verdachte ervaart snel gevoelens van spanning, verdriet of hopeloosheid, waardoor er weinig voor nodig is om hem te krenken. Onder stressvolle omstandigheden heeft verdachte de neiging om impulsief te reageren. Vanuit een verstoorde agressieregulatie kan verdachte een dreigende houding aannemen. Verdachte mist de vaardigheden om zijn emoties te reguleren en zelfstandig zijn gedrag aan te passen. Verdachte is gemotiveerd voor een klinische behandeling en begeleiding door de reclassering. Hij heeft echter slechts beperkt inzicht in zijn ziektebeeld en zijn motivatie tot gedragsverandering is wisselend. Verdachte legt de verantwoordelijkheid voor zijn daden grotendeels buiten zichzelf.
Het risico op recidive ten aanzien van belaging wordt door de psycholoog en psychiater ingeschat als hoog. In het kader van belaging is de kans verhoogd dat verdachte zich dreigend zal uitlaten of anderen onder druk zal zetten. Zoals blijkt uit het bewezenverklaarde kunnen gevoelens van frustratie bij verdachte leiden tot delictgedrag.
Volgens de psycholoog en psychiater is behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden, die in aanvang plaatsvindt binnen een klinische setting, noodzakelijk om het risico op recidive in te perken. Binnen een klinische setting, zoals een Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK ), kan de behandeling eerst worden gericht op de aanpak van de gedrags- en psychiatrische problematiek van verdachte. Meer specifiek zal aandacht worden besteed aan zijn antisociale opvattingen en overtuigingen. Ook zal de behandeling zijn gericht op zijn beperkte probleemoplossende vaardigheden, zijn zelfbeeld en de wijze waarop hij contact aangaat met anderen. Wanneer sprake is van meer stabiliteit op effectief, gedragsmatig en cognitief vlak kan worden toegewerkt naar het opbouwen van een stabiele leefsituatie.
In het kader van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden is gebleken dat verdachte niet in staat is om zich aan afspraken te houden. Een gevangenisstraf als stok achter de deur weerhoudt verdachte niet van het plegen van strafbare feiten. Indien behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden niet effectief blijkt te zijn, vormt behandeling in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging een geschikt alternatief.
Advies van de reclassering
Ter terechtzitting van 4 januari 2022 is reclasseringsmedewerker mevrouw K. Holterman telefonisch gehoord. Zij heeft benadrukt dat het meest geschikte behandelkader aan verdachte kan worden geboden bij een tbs-maatregel met voorwaarden. De behandeling zal in aanvang klinisch moeten plaatsvinden binnen de beveiligde setting van een tbs-kliniek. Enkel een ambulant behandelkader wordt onvoldoende geacht om bij verdachte de stabiliteit en behandeltrouw te bewerkstelligen die noodzakelijk is voor het verminderen van het recidiverisico. Een probleem is hierbij niet een verzet tegen behandeling, maar een onvermogen zich consequent aan afspraken te houden binnen een ambulant behandelkader. Bij verdachte ontbreken de vaardigheden die nodig zijn om een ongetwijfeld frustrerend vrijwillig behandelproces aan te gaan en vol te houden.
Bij een bewezenverklaring van de tenlastegelegde belaging heeft de reclassering in een adviesrapport van 14 december 2021 geadviseerd om een tbs-maatregel op te leggen met de volgende aanvullende voorwaarden: een opname in een FPK aansluitend aan de huidige detentie van verdachte, eventueel inname van medicatie, ambulante behandeling na afloop van de klinische opname, meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding en huisvesting (ook als dat begeleid wonen inhoudt), openheid geven over financiën en meewerken aan een schuldhulpverleningstraject, een drugs- en alcoholverbod, meewerken aan controles op dat verbod en openheid geven over zijn sociale netwerk en relaties. Geadviseerd wordt om deze voorwaarden en het toezicht ook dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zodat de behandeling en begeleiding ook doorgang kan vinden in het geval dat een veroordelend vonnis niet onherroepelijk is.
Verdachte heeft zich bereid getoond om zich te houden aan deze voorwaarden en de reclassering kan het toezicht over deze voorwaarden uitoefenen.
Door de Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) is een indicatiestelling afgegeven voor een klinische plaatsing. Verdachte is door de Divisie Individuele zaken (DIZ) voorgedragen voor plaatsing bij [naam 1] en is daar geaccepteerd. Verdachte kan hier met ingang van
24 januari 2022worden opgenomen.
Motivering van de tbs-maategel met voorwaarden
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen (artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht en verder):
  • verdachte is onderzocht door een psychiater en psycholoog, die hebben vastgesteld dat tijdens het begaan van de bewezenverklaarde belaging bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
  • belaging is een misdrijf, zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
  • verder is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornissen een gevaar vormt voor anderen.
De rechtbank is op basis van de behandeling ter terechtzitting, de inhoud van de Pro Justitia rapportages en de adviesrapportage van de reclassering overtuigd geraakt van de noodzaak van behandeling die in aanvang plaatsvindt in een klinische setting in het kader een tbs-maatregel met voorwaarden, zodat de kans op recidive kan worden teruggedrongen. Een dergelijke behandeling kan, in ieder geval in eerste instantie, alleen plaatsvinden binnen een klinische setting, zoals een FPK. Nu verdachte zich eerder – bij oplegging van een voorwaardelijke straf – niet aan de voorwaarden heeft gehouden, komt de rechtbank tot de conclusie dat slechts een tbs-maatregel met voorwaarden het recidiverisico tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau kan terugbrengen. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het feit, het hoge recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden eisen. Dit is ook vanuit het behandelperspectief voor verdachte het meest passend. De rechtbank zal daarom voor de onder 1 bewezenverklaarde belaging overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met daaraan verbonden – naast de standaard voorwaarden – de door de reclassering geadviseerde aanvullende voorwaarden.
Voorwaardelijk verzoek
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw om – indien de rechtbank heeft beslist om over te gaan tot oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden – de behandeling van de zaak aan te houden, wordt afgewezen. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht over de persoon van verdachte en ziet geen aanleiding om overeenkomstig het verzoek van de raadsvrouw de voorlopige hechtenis te schorsen zodat verdachte zich gedurende een periode van zes maanden kan bewijzen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal bepalen dat de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen. Het is van belang dat de klinische behandeling direct wordt aangevangen en dat een periode zonder behandeling en toezicht – die er zou kunnen zijn in geval van het instellen van hoger beroep – wordt vermeden.
Gemaximeerde tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de tbs-maatregel is beperkt tot vier jaar.
Geen straf- of maatregel
De rechtbank acht het niet opportuun om voor de bewezenverklaarde belaging, naast de tbs-maatregel met voorwaarden, ook een gevangenisstraf op te leggen. Om die reden zal de rechtbank verdachte ook geen straf of maatregel opleggen terzake de bewezenverklaarde bedreigingen, maar verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp inbeslaggenomen:
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: in zwart hoesje. achterzijde telefoon gebarsten G6034929, Apple Iphone)
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de iPhone verbeurd verklaard moet worden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de iPhone aan verdachte terug te geven.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De iPhone behoort aan verdachte toe. Nu de bewezen geachte belaging met behulp van de iPhone is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] vorderen ieder afzonderlijk een bedrag van € 600,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, kunnen worden toegewezen.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het toe te wijzen bedrag te matigen.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partijen gestelde inbreuk op hun persoonlijke integriteit kan worden aangemerkt als een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De benadeelde partijen hebben (minstens) vijf dagen moeten leven met de angst dat zij een besmetting met het coronavirus hadden kunnen oplopen, nu de bewezenverklaarde bedreiging zich heeft afgespeeld in een tijd waarin het coronavirus Nederland in zijn greep hield. De rechtbank acht de verzochte schadevergoeding, mede gezien de aard en ernst van de normschending in deze periode waarin besmetting met het coronavirus wereldwijd tot ernstige gevolgen leidde, dan ook toewijsbaar. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek hebben de benadeelde partijen daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade voor ieder afzonderlijk naar billijkheid op € 600,00, zodat het gevorderde bedrag zal worden toegewezen. Deze schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (12 maart 2021).
In het belang van de benadeelde partijen wordt, als extra waarborg voor betaling van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zodat de benadeelde partijen de opgelopen schade niet zelf hoeven te innen en de schade ook vergoed krijgen als verdachte die niet kan betalen.
De rechtbank zal de duur van de bij gebreke en verhaal toe te passen gijzeling telkens vaststellen op maximaal 12 dagen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken zit de op 16 augustus 2021 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. De officier van justitie vordert daarin de bij vonnis van 1 december 2020 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/240764-20 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 40 uren alsnog ten uitvoer te leggen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
10.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op haar eis in de strafzaak, gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf af te wijzen.
10.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde straf moet worden afgewezen.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen. Toewijzing van de vordering acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte de tbs-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 38e, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder feiten 1 en 3 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
belaging
feit 3:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Gelast dat verdachte voor het bewezenverklaarde onder feit 1 ter beschikking wordt gesteld.
Stelt daarbij de volgende algemene voorwaarden:
1. Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
3. Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen.
4. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
5. Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
6. Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
7. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
8. Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
9. Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met Veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
10. Veroordeelde werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
11. Veroordeelde begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. Veroordeelde overlegt hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie beslist.
Stelt daarbij de volgende aanvullende voorwaarden:
12. Veroordeelde laat zich opnemen en behandelen in een FPK of een soortgelijke intramurale instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, ook als dat in het kader van overbrugginszorg is, die op 24 januari 2022 kan aanvangen in [naam 1] . De opname start aansluitend aan de huidige detentie in het kader van de voorlopige hechtenis van veroordeelde. De veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht.
13. Veroordeelde neemt indien voorgeschreven door de behandelaars medicatie in, zolang als zijn behandelaars nodig achten.
14. Veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
15. Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
16. Veroordeelde werkt, indien nodig, mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding, waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht- en last.
17. Veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties.
18. Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt, indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject.
19. Veroordeelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de tbs-maatregel van het gebruik van harddrugs, softdrugs en alcohol. Veroordeelde werkt mee aan urine- en ademanalysecontroles indien toezichthouder dergelijke controle geïndiceerd acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot toezicht op de naleving van deze voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de
gestelde voorwaardenen het
uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat voor het bewezenverklaarde onder feit 3 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart verbeurd:
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: in zwart hoesje. achterzijde telefoon gebarsten G6034929, Apple Iphone)
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 3]toe tot een bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 maart 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 600,00 (zeshonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 maart 2021) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 12 (twaalf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 4]toe tot een bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 maart 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 600,00 (zeshonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 maart 2021) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 12 (twaalf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 5]toe tot een bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 maart 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat € 600,00 (zeshonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 maart 2021) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 12 (twaalf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 13/240764-20.
Wijst af het verzoek tot aanhouding.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Kliniek.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 januari 2022.